Protestants-christelijk onderwijs

Heeft het protestants-christelijk onderwijs nog bestaansrecht?

JA, MITS ……..

Inleiding

Als het gaat om het (bestaans-)recht van het christelijk onderwijs zijn er tot in de politiek – vooral de laatste jaren – steeds vaker geluiden te horen die menig christen zouden moeten doen opschrikken. De laatste tijd spitsten de politieke uitspraken zich namelijk zodanig toe, dat er zelfs sprake is van een bedreiging van eertijds door veel strijd verworven, maar onderhand waarschijnlijk te veel als een vanzelfsprekendheid beschouwd, recht op christelijk onderwijs. Er wordt herhaaldelijk vanuit diverse (niet christelijke) politieke partijen gesproken over het verwijderen van artikel 23 uit de Grondwet (welk artikel deze vorm van onderwijs beschermt) én zelfs (en dat ook van de kant van het CDA) over het houden van toezicht op juist het godsdienstonderwijs opdeze christelijke scholen, terwijl nu net het godsdienstonderwijsde identiteit van een dergelijke school kenmerkt. Hoewel ik geloof dat deze ontwikkelingen zich aftekenen binnen een veel breder en zorgelijk te noemen kader, wil ik mij nu enkel beperken tot de situatie rond het protestants christelijk onderwijs en de titel boven dit stuk als serieuze vraag behandelen. Het spitst zich hierbij met name toe op een al genoemd, kenmerkend begrip:

Identiteit

Je moet je, in een tijd waar het christelijk onderwijs onder vuur ligt, afvragen: wat houdt christelijk onderwijs nogin. Wat maakt christelijk onderwijs tot wat ze door de tijden heen beweerd heeft te zijn? De werkelijkheid dwingt bij voorbaat al een onderscheid aan te brengen binnen het christelijk onderwijs in zijn totaliteit. Enerzijds is er het christelijk onderwijs dat gedragen wordt door specifieke kerkelijke denominaties, zoals het onderwijs van de gereformeerd vrijgemaakte scholen en de reformatorische scholen (de rooms-katholieke scholen laat ik gemakshalve buiten beschouwing), anderzijds is er het christelijk onderwijs dat wij kennen als het protestants-christelijk, het p-c onderwijs. Juist met betrekking tot dit onderwijs wil ik de in de titel weergegeven vraag stellen. Immers, met name de hierboven genoemde scholen weten nadrukkelijk waarvoor ze staan – ze vertegenwoordigen hun kerkelijk achterland niet enkel binnen het godsdienstonderwijs, maar ook in het totaal aanbod van vakken.Op meer terreinen wordt de verbondenheid met de denominatie in belijden en uitwerken zichtbaar. Kortom, zij hebben een uitgesproken en te toetsen identiteit. Het zijn juist de p-c scholen die, als het om identiteit gaat, in een door velen onderschatte crisis verkeren. Een identiteitscrisis. Om dit aan te tonen, is een dieper ingaan op het begrip identiteit noodzakelijk.

Wat wordt er verstaan onder het begrip identiteit? Concreter: wat willen wij daarmee uitdrukken waar het gaat om christelijk onderwijs? Belangrijker wordt dan de vraag: staan wij (nog) voor de inhoud. Of populair gezegd: dekt de inhoud nog wel de lading. We moeten (helaas) vanuit ondermeer de praktijk van ruim 15 jaar lesgeven stellen, dat ten aan zien van het christelijk onderwijs het alleen duiden van het begrip identiteit niet (meer) voldoende is. We zullen dieper moeten doorstoten en zelfs de vraag moeten (durven) stellen: wat is christelijk. Het is namelijk niet meer vanzelfsprekend te noemen dat identiteit en christelijk hier nog inherent aan elkaar zijn. Nee, het zal juist blijken – kijkend naar de praktijk – dat in de definiëring van het begrip ‘christelijk’ de sleutel ligt tot het uiteindelijke antwoord op de in de titel gestelde vraag.

Betekenis van de begrippen identiteit en christelijk

Als wij in een woordenboek zoeken naar de betekenis van het begrip ‘identiteit’, dan vinden we de volgende omschrijving: (gelijkheid; eenheid van wezen;) het eigen karakter; het individuele kenmerk. Het gaat dus bij identiteit om het specifiek eigene, het karakteristieke, het kenmerkende. Hoe de verwatering, zelfs alleen al ten aanzien van dit begrip op het zich christelijk noemend erf zichtbaar wordt, blijkt ondermeer in een publicatie als ‘Identiteit in Uitvoering’ van de hand van Anneke de Wolff, adviseur bij de Besturenraad Protestants Christelijk Onderwijs.[1] Het gaat hier om een publicatie naar aanleiding van haar proefschrift ‘Typisch Christelijk. Een onderzoek naar de identiteit en haar vormgeving’, ‘verkort’ als boek uitgekomen – nota bene – op aandringen van het bestuur van de Hendrik Piersonleerstoel voor Christelijk Onderwijs om ‘een brug te slaan tussen wetenschap en praktijk’. Het meest treurige aan dit boek is het niet duiden van het begrip ‘christelijk’, wat men juist in een dergelijk belangrijke publicatie zou mogen verwachten in relatie tot het begrip identiteit. Daarmee is tegelijk de zwakte van dit schrijven aangegeven.[2] Sprak je vroeger over de identiteit van een p-c school, dan werd direct en als vanzelfsprekend het verband gezien tussen de betekenis van dit begrip op zich en het begrip ‘christelijk’. De oorzaak van de bijna volstrekte dichotomie (= absolute scheiding) tussen beide begrippen komt straks ter sprake.

Gaan we nu naar de betekenis van het begrip ‘christelijk’. Het is een bijvoeglijk naamwoordafgeleid van het zelfstandig naamwoord ‘christen’, dat op haar beurt afgeleid is van de persoonsnaam ‘Christus’. Het is triest om van uit de praktijk te moeten vaststellen, dat niet alles wat zich christelijk of christen noemt, werkelijk christelijk of christen is. Veeleer zal blijken dat vandaag de begrippen christelijk en christen inhoudelijk praktisch niet verder te definiëren zijn dan: religieus. Hoe waar is de uitspraak van Karl Barth dat religie ongeloof is. Jezus vroeg zich al af, of Hij bij zijn terugkeer nog het geloof zou vinden. Religie zat, te over zelfs. Maar bij ‘christelijk’ – in haar eigenlijke betekenis – gaat het niet om een zaak, maar om een relatie of verhouding met een PersoonDe Persoon van Jezus Christus, die ondubbelzinnig zegt: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij (Joh. 14:6). Een Jezus die Zich kenbaar maakt in allereerst Zijn Woord, een Woord waarbij Hij zegt: dit is degene die Mij liefheeft die mijn Woord bewaart. Je christen noemen betekent dat je geantwoord hebt op: “Tenzij gij wederom geboren wordt….” Dit wil zeggen in leven en sterven verzekerd zijn van je behoud, dankzij het offer van Jezus Christus. Kom daar nog eens om op de meeste p-c scholen… Kijkend naar met name de middelbaar christelijke scholen moet je constateren dat er tot in het benoemingsbeleid geen invulling meer wordt gevraagd van het begrip ‘christelijk’ enkel van een vaag, meestal naar eigen wens in te vullen begrip ‘identiteit’. Karakterloos. Ver van christelijk.

Dichotomie (absolute scheiding)

Ik gaf zojuist al aan dat er een oorzaak is voor de bijna volstrekte scheiding tussen de begrippen ‘identiteit’ en ‘christelijk’, als we deze begrippen op het protestants christelijk erf benaderen. Het is allereerst en met name de uitholling van christelijk, christen en ten laatste Christus door de (over)heersende moderne theologie die er voor heeft gezorgd dat deze scheiding zich pijnlijk laat voelen en de vraag of het christelijk onderwijs nog bestaansrecht heeft, rechtvaardigt. Mede door de verschuivingen op theologisch en vervolgens als gevolg daarvan vervolgens op kerkelijk terrein, zijn deze twee genoemde begrippen steeds verder van elkaar losgeraakt, tot op het punt dat ze elkaar nu amper meer raken. Tegelijk hebben de begrippen zodanig aan werkelijke inhoud ingeboet, dat ze uiteindelijk nagenoeg verschraald zijn. Om het met de nog steeds actuele woorden van Francis Schaeffer in ‘De God die Leeft’ te zeggen, de ‘gelovigen zijn terecht gekomen in een verstikkende mist’ – ‘oude begrippen worden gehanteerd, maar van een nieuwe inhoud voorzien zonder dat men dit door heeft.’ Of zoals de Bijbel zegt: ‘Mijn volk gaat te gronde door een gebrek aan kennis (Hos. 4:6).’

Het is met name de door de moderne theologie beïnvloede ‘gelovige’ die wat graag het begrip pluriform en pluriformiteit overneemt en gebruikt om daarmee aan te geven dat er ruimte moet zijn voor verschil in opvattingen rond christelijke zaken, ofwel simpelweg: je moet ieder zijn eigen bijbelopvatting en geloofsopvatting(en) gunnen. Dat klinkt fraaier dan de praktijk doet blijken. De pluriformiteit die je zeker binnen het p-c onderwijs tegenkomt, blijkt verdraaid eenzijdig. De persoonlijke ervaring leert dat dedaarbij ‘gepreekte’ tolerantie in de praktijk van dat onderwijs uitermate intolerant blijkt. Wat heet, meestal eindigt zij in het spectrum ‘links’ – ’rechts’ ruim voor ‘het midden’. Wat zich evangelisch of orthodox noemt, zal die confrontatie zeker al wel eens en misschien zelfs meer dan eens hebben meegemaakt – soms op een uiterst pijnlijke wijze (vgl. vb. beneden bij Aanval).

Bestaansrecht

Waar staat het christelijk in het p-conderwijs nog voor? Menig zogeheten christelijke school, lager, middelbaar en zelfs hoger, zou mijns inziensevengoed kunnen gaan fuseren met een niet christelijke school. Waar het om hoort te gaan, is weg, dan wel zo goed als weg… dus. Als we het hebben over school en identiteit en daarbij doelen op het zogenoemd christelijk onderwijs, dan is, lettend op de praktijk van vandaag, de vraag gerechtvaardigd of het christelijk onderwijs nog recht van bestaan heeft. Natuurlijk is het voorstel tot fuseren overtrokken. Natuurlijk kan en mag het p-c onderwijs niet verdwijnen. Het moet zich echter, om het bestaansrecht waar te maken, wel bezinnen. Bezinnen op die aspecten die voor haar kenmerkend zijn.
Echter…
De invulling van de begrippen ‘christelijk’ en ‘identiteit’ dient thuis te beginnen. Waar sta je als ouder voor. Om het met de profeet Jeremia te zeggen: ‘Terug naar de oude paden.’ En als je dan spreekt over pluriform – en daar valt niet meer om heen te komen, tenzij een nieuwe vorm van christelijk onderwijs wordt opgericht zoals in sommige plaatsen al is gebeurd – dan heeft ook degene die evangelisch en orthodox is, recht om gehoord te worden en meer nog, vertegenwoordigd te zijn in leerkrachtenteams, in directie en zeker ook in het bestuur.

Een vraag aan evangelische en orthodoxe personen: staan wij nog voor onze zaak. Onze insteek maakt duidelijk het gelijk of ongelijk van de titel uit, terwijl daarbij zondermeer nooit de christelijk opdracht uit het oog verloren mag worden. Er is al te veel verloren, want vraag u maar eens af hoeveel docenten op de christelijke school van uw zoon of dochter echt wedergeboren zijn, hoe de directie en niet te vergeten het bestuur is samengesteld. Het begint met betrokkenheid bij de school. Allereerst door gebed en voortsheel praktisch door lid te worden van de schoolvereniging en middels ondermeer vergaderingen daarvan je stem te laten horen.

Aanval

Het allerergst is, te moeten constateren dat de aanval op het christelijk onderwijs niet enkel van buitenaf komt, maarhoofdzakelijk van binnenuit. [3] Opnieuw is er een overeenkomst met de ontwikkelingen op het kerkelijk erf. Een groot deel van de schuld voor de huidige situatie ligt in het gebrek aan apologetisch (het geloof verdedigend) vermogen en optreden van orthodoxe gelovigen. Meestal hebben deze christenen, met veel pijn, hun oorspronkelijke kerkverband verlaten en zijn zij het vechten moe.Maar ook de evangelische christen laat het er wat gemakkelijk bij zitten en zoekt (te) veel het heil in de eigen gemeenschap. Veel christenouders nemen de ontwikkelingen zoals ze zijn met de gedachte: wat op school mist, wordt thuis wel aangevuld…[4] En de kerk of gemeente heeft wat vaak de relatie die er tussen geloven en leven is uit het oog verloren. Als je het begrip ‘aanval’ aansnijdt, dan is het een uiterst zorgelijke ontwikkeling te noemen dat die docent(e) die wel wil staan voor de christelijke identiteit en dit vervolgens gestalte geeft in niet enkel een dagopening soms bruut geschoffeerd wordt door niet enkel ouders of collegae, maar heel direct zelfs door het bevoegd gezag. Op grond van de praktijk kan gesteld worden dat de aanval in dergelijke situaties uitermate geraffineerd kan zijn. Natuurlijk wordt de docent(e) niet op zijn/haar geloofsbeleving aangevallen, de aanval is meestentijds subtieler. Hoe gemakkelijk kan er bijvoorbeeld gesproken worden over het creëren van ‘een voor de leerling onveilige situatie’. Laat ik deze misschien ongelooflijk overkomende bewering staven met een van de vele voorbeelden. Nemen we een p-c basisschool: de school werkt bij het godsdienstonderwijs met de methode ‘Kind op maandag’. Bij een van de dagen is als lezing aangegeven: Matt. 25: 14 – 30. Er wordt vanuit een zorgvuldige voorbereiding uitleg gegeven en de docent(e) stoot op vers 30, het vers dat spreekt over het geween en het tandengeknars. Een pientere leerling vraagt om toelichting. De docent(e) vindt dat er een eerlijk antwoord gegeven moet worden en vertelt in zorgvuldige gekozen woorden dat het hier gaat om de plaats van God verlatenheid, de hel, de plek van de duivel. Het kind wordt er met nadruk op gewezen dat het, als het de Here Jezus lief heeft, daarvoor nooit bang hoeft te zijn. Het kind komt wat stil thuis. Moeder vraagt wat er aan de hand is. Het kind geeft aan dat het bij de godsdienstles iets gehoord heeft over de hel; thuis en op zondagsschool was daar (bewust) nooit over gesproken, want de ouders geloven dergelijke ‘onzin’ niet (meer). God is immers een God van liefde. Niet alleen de docent(e), maar ook bestuur en directie worden op de zaak in niet mis te verstane woorden aangesproken. ‘Het kind voelt zich bij een dergelijke les niet veilig.’ Stel nu dat de betreffende docent vanuit de eigen geloofsbeleving met een beroep op de bijbel al eens meer soortgelijke zaken heeft benoemd in de klas. Tijd voor allereerst een functioneringsgesprek en dan een beoordelingsgesprek. Kortom een mogelijke bedreiging van de rechtspositie. Te gemakkelijk is het om dan nu richting die docent(e) troostend te stellen: ‘Houdt het voor enkel vreugde…’. Ik kan u verzekeren dat dit voorbeeld met vele meer en nog ernstiger, aangevuld kan worden.

Wordt het niet tijd voor een ‘tegenaanval’?

Het bestaansrecht van het christelijk onderwijs hebben wij als christenouder of -docent(e) mee in handen. Bevraag als waarachtig gelovige ouder eens de directeur, de docent(e), het bestuurslid op zijn of haar christen zijn en sta achter de vaak nog maar enkele, docent(e) die daarvoor uit durft te komen. En dan de christen docent(e) aan de p-c school zelf: durf je nog te staan voor je geloof dwars tegen de stroom in?

Somber? Een groeiende werkelijkheid die je helaas kunt en moet typeren als: vervolging.

drs. J. G. Hoekstra

Drs. J.G. Hoekstra is zelf, na jaren predikantschap, ruim 15 jaar docent bij het middelbaar onderwijs geweest. De in het artikel voorkomende aspecten kwam hij in de praktijk van de eigen schoolomgeving tegen. Hij is ook auteur van het boek ‘De Keten Gebroken, een boekje open over de Odd Fellows’ waarin ondermeer lionsclub, rotary en vrijmetselarij aan de orde komen (Uitgave van Importantia/Dordrecht).

 


[1](Uitgave Meinema, Zoetermeer 2002 – ISBN 90-211-3895-6).

[2] De nu gemaakte opmerkingen kunnen gezien worden als een nieuwsgierig maken naar, terwijl voor mij het lezen en bestuderen van dit boek juist bij uitstek de insteek vormt om nadrukkelijk, voor als het gaat om p-c onderwijs, het begrip ‘christelijk’ te duiden.

[3] Opmerkelijk is vooral onder het onderwijzend personeel het zogenaamd semi-intellectualisme. Als je niet meegaat met de stroom, lig je er immers uit…

[4] Zoals in het stuk naar voren komt, zie je hier en daar – vanwege de geconstateerde uitholling van het p-c onderwijs en het onloochenbaar verlies aan identiteit – de uitgesproken en soms (vaak met veel moeite) gerealiseerde wens om te komen tot het oprichten van een evangelische school. Maar het grootste gedeelte van de evangelische en orthodoxe ouders hebben een dergelijke mogelijkheid niet en ze berusten te vaak in de bestaande situatie. Zo af en toe wordt nog eens en meestentijds vergeefs signaal afgeven richting bestuur en directie vaak onder de verzuchting: ‘Ach, het is hooguit voor een aantal jaren en dan gaat hij/zij toch van school…’. Ik denk dat al die ouders eens zouden moeten beginnen met (meer) gebed en vervolgens met het zich massaal aanmelden bij de schoolvereniging om van daar uit de (te) veel voorkomende onbalans op te heffen. Misschien dat juist in evangelische en orthodoxe kring een oproep gedaan moet worden naar jongeren om te kiezen voor een baan in het onderwijs – om zo de, nu eenzijdige, sfeer op de werkvloer mee te bepalen.