wetenschappelijke problemen met een materialistische etatistische evolutietheorie

Dr. John J.L. Jacobs

De evolutietheorie kent vele varianten. De bekendste is de theorie dat alles spontaan en toevallig is ontstaan uit één grote oerknal. Vanuit de wetenschap bestaan hiertegen vier bezwaren.

Ten eerste, de oerknal.
De formule van Einstein (Energie = massa maal het kwadraat van de lichtsnelheid) laat geen ruimte voor toename in totale hoeveelheid massa en energie. Want op het nivo van het heelal gezien zijn alle drie factoren van deze formule constant. Alle materie die er nu is , was er dus altijd al. Het ontstaan van heelal-materie is dus strijdig met de theorie van Einstein.
Ook de evolutietheorie sluit uit dat iets kan voortkomen uit niets. Want volgens de evolutietheorie komt er iets nieuws voort uit iets dat er al was. Anders is het geen evolutie meer.
Noch Einstein, noch de evolutietheorie kunnen het bestaan van materie en energie verklaren.

Ten tweede, het leven.
Geen enkele hedendaagse theorie geeft een mogelijke verklaring over het ontstaan van leven. De theorieën die bestaan geven mogelijke verklaringen hoe ketens van aminozuren en nucleïnezuren kunnen ontstaan uit anorganische moleculen. De stap naar een levensvorm vanuit deze biomoleculen is echter levensgroot. Zelfs de meest eenvoudige vorm van leven die wij kennen heeft minimaal drie verschillende soorten nucleïnezuren en eiwitten die met elkaar moeten samenwerken. Deze drie nucleïnezuren zijn boodschapper (messenger) RNA, ribosomaal RNA en 20 verschillende overbreng (transfer) RNA’s die tezamen noodzakelijk zijn voor het maken van een eiwit. Geen enkele serieuze wetenschapper heeft zelfs maar geprobeerd om in een toetsbare theorie te omschrijven hoe de meest eenvoudige vorm van leven kan ontstaan.
Wim den Otter gaat op rekenkundige wijze nader in op dit punt in een bijgaand artikel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Darwin uitging van een Schepper die één of enkele levensvormen had geschapen.

Ten derde, de mechanismen van evolutie.
Variatie, selectie en ontwerp versus blind toeval. Darwins evolutietheorie gaat uit van variatie en selectie. Variatie ontstaan door het overerven van eigenschappen met mutatie (verandering) en/of recombinatie. Recombinatie (het uitwisselen van erfelijk materiaal) vindt alleen plaats bij seksuele voortplanting. Recombinatie is echter veel effectiever in het vastleggen van positieve veranderingen dan willekeurige mutaties.
De overgeërfde variatie kan op verschillende manieren worden geselecteerd. Darwin beschreef natuurlijke selectie voor het ontstaan van biologische functionaliteit; selectie door seksuele partners voor het ontstaan van schoonheid en zorg voor het nageslacht; en selectie door de groep voor het ontstaan van (naasten)liefde.
Het mechanisme van evolutie volgens Darwin, variatie en selectie, is ook belangrijk binnen het lichaam van een individu. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van een immunologische afweerreactie. Een immunologische reactie kan geen een blind toevalsproces zijn, want het resultaat moet effectief zijn voor de bestrijding van een bepaalde infectie. Bijvoorbeeld een specifieke afweerreactie tegen een nieuw (griep)virus. In het afweersysteem ontstaat een gerichte verandering in de gewenste richting: een effectieve bestrijding van de infectie. Het mechanisme dat deze verandering veroorzaakt is hetzelfde als het mechanisme van evolutie, namelijk variatie en selectie.
Ook onderzoekers die nieuwe geneesmiddelen ontwikkelen zijn tot deze conclusie gekomen. Variatie en selectie worden dan ook gebruikt voor de ontwikkeling van geneesmiddelen. Een artikel hierover verschijnt binnenkort op kennislink.nl.
Ook Charles Darwin deelt de mening dat evolutie dichter bij ontwerp zit dan bij blind toeval ( “Over het ontstaan van de mens” (1871).

Ten vierde, de mens.
Biologisch gezien komt de mens sterk overeen met mensapen. De mens is echter veel meer dan de menselijke biologie. Cultuur, bewustzijn, intelligentie en vrije wil zijn bij de mens veel verder ontwikkeld dan bij dieren. Sommige dieren hebben dit fragmentarisch, maar dit is miniem vergeleken bij de mens. In het laatste hoofdstuk van “Degeneratie”, schrijft Peter Scheele: “De mens is geest.” Amen.