Profielen in morele opvoeding

Onlogische en moeilijke morele opvoeding

Morele vorming is onderwerp van steeds meer studies. Wat ons daarover opvalt, is dat de meeste studies de basale spanning die er is tussen de roep om zelfvorming en de grote aandacht voor sturing door opvoeders, negeren. Enerzijds moet het kind allerlei keuzes maken die passen bij de autonomiegedachte; anderzijds putten onderwijskundigen, sociologen en filosofen zich uit in het bedenken van nieuwe middelen van aansturing. Deze twee strevingen sluiten elkaar in principe uit. De vrijheid om te kiezen sluit bevoogding uit. Maar het is niet alleen onlogisch.

Falende opvoeding

Ook in de praktijk is merkbaar, dat veel ouders in hun opvoeding falen. Deze klacht horen we van basisschoolleerkrachten. Zij krijgen meer en meer te maken met kinderen die een gedragsprobleem hebben. Maar daarnaast blijkt telkens weer, dat deze leerkrachten naar ouders toe als opvoedingscoach en in sommige gevallen als ‘maatschappelijk werker’ moeten optreden. Dit geeft al aan, dat veel moderne opvoeding spaak loopt. Het kind zichzelf laten opvoeden vereist ongelooflijk veel inspanning van de ouders, wil die morele opvoeding ook daadwerkelijk slagen. Mislukt dit, dan worden scholen nog meer, ook vanuit de politiek, aangespoord de kinderen waarden en normen bij te brengen. Maar zal een kind uit zichzelf hiervoor kiezen? Ja, denken bepaalde moderne filosofen, dat lukt als we dit proces ‘natuurlijk’ laten plaatsvinden. Deze morele zelfvorming van kinderen wordt natuurlijke opvoeding genoemd. Dat correspondeert goed met de moderne aandacht voor zelfreflectie. Door meer bewust te worden van eigen waarden en normen, zouden kinderen zichzelf moreel gaan verbeteren.

Goede praktijken

Nu is die natuurlijke opvoeding niet nieuw. We zien dat al bij de sociaal-emotionele opvoeding van kinderen. Kinderen moeten leren welke moraal bij welke emotie hoort en vervolgens moeten zij een keus maken daar op gepaste wijze mee om te gaan. De natuurlijke opvoeding bouwt voort op de goede resultaten die goede opvoeders al eerder met sociaal-emotionele vorming hebben bereikt. De zelfreflectie die daarbij beoefend wordt, is ook een goede zaak gebleken. Deze goede praktijken worden echter ‘gekaapt’ voor moderne opvoedingspolitiek. We proberen in dit artikel aan te tonen dat dit innerlijk tegenstrijdig is en dat het opvoeders te snel tevreden stelt. Wij stellen hier tegenover dat een christen opvoeder een ander profiel moet tonen. We gaan uit van twee onderwijs filosofische bronnen die zich heel duidelijk richten op de goede opvoedingspraktijken.

Natuurlijke opvoeding

Om te beginnen, zien we in vele nieuwe en door het feminisme beïnvloede werken, dat moderne mensen een natuurlijke opvoeding nastreven. De Oxford wijsgeer en feministe Sabina Lovibond beveelt in haar gedegen filosofische studie de “Naturalized concept of practical reason” voor morele vorming aan. Voor haar is het moderne opvoeden een vertrouwen hebben in de praktische rede die wij allen bezitten. Bij de vorming zouden wij ‘van nature’ de noodzakelijke competenties verkrijgen om moreel te kunnen zijn. Dat wordt tegenwoordig zelfvorming genoemd. Het naturalistische bij de vorming beslaat de rol van onze sociale natuur. Lovibond meent dat wij twee naturen hebben. Om te beginnen, onze biologische natuur die verklaart hoe wij door onze ouders lichamelijk worden voortgebracht en door hen onderhouden worden tot onze volwassenheid. Onze tweede natuur is die van de sociale gemeenschap, waarin wij leren hoe we ons als goede burgers dienen te gedragen. Morele opvoeding is geslaagd als we de vereiste rijpheid van onze tweede natuur persoonlijk, dus individueel hebben gerealiseerd. Morele vorming gebeurt ‘gewoon’, zoals onze natuurlijke groei, als onderdeel van onze psychische en sociale ontwikkeling. Aanpassing aan de sociale gemeenschap is dan ook een belangrijk onderdeel van de persoonlijke morele vorming. In die gemeenschap leer je wat redelijk gedrag is, je morele vorming ontleen je daaraan. Lovibond acht deze sociale praktijken cruciaal voor de natuurlijke opvoeding.

Profiel van zelfrepresentatie

Dit leidt tot de praktijk, dat het vooral gaat om het vermogen om ‘jezelf te presenteren’. Hierin moet men ‘gevormd’ worden. Dat noemen we een profiel. Een goede opvoeding brengt mee dat je in staat bent jezelf als ‘auteur’ van je eigen leven te presenteren. Dit profiel sluit erg goed aan bij het individualisme en de roep om zelfbepaling. Ieder heeft recht op zijn of haar levensverhaal. Personen zijn pas ‘gaaf’, als ze deze ‘sociale reproductie’ van zichzelf hebben voltooid. Het is typisch voor onze (post)moderne tijd dat mensen op een authentieke wijze in staat zijn om praktische redenen voor hun gedrag te geven. Lovibond noemt dat profiel “authorship” of zelfrepresentatie. Dit is een waarachtige – dus niet opportunistische – vertolking van jezelf waarbij je verantwoording aflegt aan anderen over wie je bent. Frappant is, dat ondanks de roep om het profiel van zelfrepresentatie, de sociale ‘natuur’ hard nodig is.Dit ‘geloof’ in de kracht van onze ‘sociale’ natuur verzwijgt niet dat van mensen verwacht wordt dat zij vooral zichzelf moreel opvoeden. En dat zegt iets over het profiel van de opvoeder. Christenen geloven dat God ons het ingeschapen vermogen geeft goed en kwaad te onderscheiden en ook dat opvoeders het vermogen ontvangen hun kinderen (relatief) goed op te voeden. Maar hebben niet vele orthodox christelijke opvoeders jaren gestreefd naar christelijk onderwijs waarin leerkrachten juist meer doen dan de zelfrepresentatie van kinderen bevorderen? Nu horen we dat jongeren vooral morele zelfvormers moeten worden. Zonder de christelijke praktijk waarbij we in relatie tot God en medechristenen mogen opgroeien en bloeien, is de naakte zelfrepresentatie een harde – want naturalistische – werkelijkheid! .

Morele communicatie en zelfreflectie

Dat zelfvorming niet lukt zonder taalvaardigheid en het vermogen je standpunt te verkondigen, blijkt uit zelfs christelijke opvoedingsidealen. Christenopvoeders moeten bij de morele opvoeding heel wat af praten. Een bijzonder belangrijke vaardigheid daarbij is de morele communicatie, zo vertelt ons de prominente Nederlandse rooms-katholieke filosoof en theoloog Johannes van der Ven. Deze competentie is ingebed in informele, natuurlijke processen, zoals disciplinering en socialisatie. Ook van belang zijn de formele manieren van de vorming. We denken aan de overdracht en de uitleg van waarden en normen, de cognitieve ontwikkeling, de emotionele vorming van de jongere en zelfs de beoogde karaktervorming van mensen. Morele vorming in onze samenleving bestaat uit het samenvloeien van al deze zeven vormen. Dit is meer dan iets natuurlijks, het is bewuste socialisatie met een doel. Aan deze inspanning ligt het feit ten grondslag dat de opvoeding van een individu ininteracties plaatsvindt en dus in relaties met zijn of haar omgeving. We kunnen dan ook niet over zinvolle vorming spreken indien het vermogen tot communiceren in volwaardige relaties afwezig is. Dit communiceren lijkt nogal vanzelfsprekend, maar morele vorming is toch niet een vrijblijvend praten. Van der Ven omschrijft morele vorming als “het voortgaande proces van morele uitwisseling en begrip in het zoeken naar waarheid”. Bij morele uitwisseling moeten we denken aan ons vermogen om onze morele overtuigingen, principes, waarden en normen uit te leggen. Nog meer moeten we in staat zijn die te verklaren en zelfs te rechtvaardigen. Zo beschouwd is morele communicatie gericht op argumentatie en de kunst in gesprek te gaan met anderen. Dat veronderstelt dat we in staat zijn ommoreel begrip op te brengen. Hieronder rekent Van der Ven het innemen van het perspectief van de ander en het vermogen aandacht te schenken aan zijn of haar standpunten. Er kan geen sprake zijn van morele communicatie, als je niet wilt of kunt meedoen met een gezamenlijke zoektocht naar waarheid. Want, uiteindelijk, zo betoogt Van der Ven, is morele communicatie gericht op het zoeken naar waarheid, de zoektocht naar wat goed en juist is, zodat men wijs kan handelen in alle levenssituaties.

Profiel van Morele Communicator

Zelfreflectie blijkt volgens Van der Ven ook een noodzakelijk element van morele vorming. Hierin benadrukt hij zoals Lovibond de taalvaardigheid, want morele vorming vindt plaats binnen het raamwerk van relaties met zijn omgeving waarin de persoon zich bedient van taal. Al communicerend in familieverband, buurt, kerk, vereniging en school, leert een persoon een gesprek met zichzelf te voeren. Door actief mee te doen aan de grote verscheidenheid van morele communicatievormen, ontwikkelt een jongere een eigen moreel verhaal. Dan “wórdt het aan het zelf verteld; spint het zelf en wórdt zijn eigen web van betekenissen gesponnen, van waaruit karakter voortkomt”. Deze toespitsing op de persoon sluit op zich goed aan bij de naturalistische benadering. Ook hier zien we dat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding verschuift van de ouder en leerkracht naar de jongere. “Ik word niet alleen gevormd, maar vorm ook mezelf.”

Valkuil van veronderstelde morele groei

Van der Ven vertolkt hiermee een modern ideaal dat zelfs onder veel christenen te vinden is. Toch heeft dit een schaduwzijde. Dit treedt op in geval zij merken dat kinderen bepaalde zelfreflectie tonen en daarbij ook nog communicatieve vaardigheid demonstreren en dan denken dat de kinderen ‘moreel competent’ zouden zijn. De demonstratie van het kind dat het zich op enigerlei wijze moreel kan uiten, zien deze opvoeders aan als bewijs van een diep onderscheidingsvermogen en mogelijk zelfs van morele wilsvorming. Zij lopen daarmee wel een groot risico terecht te komen in de naturalistische valkuil door te veronderstellen dat hiermee een zichzelf ontwikkelende morele persoonlijkheid aangetoond wordt. Ze zijn blij met deze blijk van ‘natuurlijke’ morele groei, denken ‘het komt wel goed’ en laten vervolgens de krachten van de natuurlijke opvoeding hun opvoederstaak overnemen. Dit zegt veel over hun tekortkomingen als opvoeder; nog meer over de aantrekkingskracht van de natuurlijke opvoeding.

Natuurlijk is Innerlijk tegenstrijdig

Lovibond heeft ‘natuurlijk’ een punt, als zij stelt dat de sociale gemeenschap vraagt om jezelf te kunnen representeren als iemand met een moreel verhaal. Dat moet ook en het moreel communiceren is daar onmiskenbaar onderdeel van. De vraag die we hierop moet stellen is: Wie eist van mij welk profiel?

Als we terugblikken op de profielen die we hebben behandeld, dan komen we de profielen van een ‘selfmade’ en bedreven morele prater tegen. Dit zijn onmiskenbaar krachtige en aantrekkelijke morele profielen. Deze profielen sluiten heel goed aan bij de politieke ideologie waarbij we in onze geïndividualiseerde samenleving neergezet worden als autonoom kiezende, zelfstandige wezens die zichzelf moreel wel redden. Als wij dan nog een ‘eigen moreel plaatje’ voor ons ‘eigen leven’ kunnen hanteren, dan is de maatschappij kennelijk tevreden. Maar is dit werkelijk een demonstratie van de morele competentie van de autonome mens? Zelfs de natuurlijke opvoedingsfilosofie van Lovibond en de morele communicatietheorie van Van der Ven verhelen niet, dat indien mensen in staat zijn een ‘eigen moreel verhaal’ te vertellen, ze daarom niet ‘moreel competent’ hoeven te zijn. Want de kans dat mensen sociaal gewenste verhalen vertellen, is te groot. Dit hangt samen met het feit dat het profiel van autonomie en zelfvorming te eisen van burgers in zichzelf tegenstrijdig is. Je kunt namelijk niet ‘verplicht’ autonoom zijn. Toch eist de samenleving van je om ‘selfmade’ en ‘communicatief’ te zijn. Wil je anders zijn, een ander profiel nastreven? Dan wijk je af. Moderne opvoeders zijn hier heel gevoelig voor. En wat doe je dan? Je doet wat elk kind haarscherp aanvoelt: je geeft sociaal gewenste antwoorden. Je past je profiel aan en je geeft een moreel praatje dat daarbij wenselijk is. Zie hier een illustratie van een zich aan de tweede natuur, de sociale gemeenschap, aanpassende mens. Elk profiel dat niet past bij het modernisme in onze cultuur, is moreel verdacht. Het nastreven van een profiel dat hiervan afwijkt, kost je wat. En deze offers zijn niet gemakkelijk te brengen. Het vraagt van christen opvoeders dat zij de kosten van het gezaghebbend moreel profiel te zijn voor hun kinderen nadrukkelijk maken. En dat betekent offers brengen, die zelfs voor christenen heel zwaar kunnen zijn.

Autonomie verloochenen

Een van die offers die we moeten brengen, is het verloochenen van het ideaal van de zelfvorming. Dat betekent concreet het voornemen om het kind te gaan ‘sturen’. Hiermee bedoelen wij dat opvoeders afstand moeten nemen van de ideologie van de vrijheid van het individu, de autonomie van de mens, wil van christelijk opvoeden sprake zijn. Toegegeven, hoe meer we de vorming van kinderen willen sturen, des te moeilijker is het de wilsvorming van het kind te beïnvloeden. En wel om de simpele reden dat de wil van het kind pas gevormd is als het kind het willen zelf heeft gewild. Een kind zal ‘van nature’ – zoals we in Bijbelse zin zeggen – niet uit zichzelf de juiste keuzes maken. Dat te weten betekent wel dat opvoeders, die vanuit hun spiritualiteit begrijpen hoe God hun eigen wilsvorming beïnvloedt en corrigeert, ‘voorleven’ dat hun wil niet van henzelf mag zijn.

Verzet tegen moderne cultuur en media

Opvoeders moeten de kracht van de cultuur en media peilen. Christelijke opvoeding gaat soms in tegen de ‘groepsmoraal’ waarin het kind verkeert. Lovibond noemt de sociale cultuur en gemeenschap zelfs een ‘tweede natuur’ daarmee aangevend dat het een geduchte kracht is die ons zal beïnvloeden. Het zich hier tegen verzetten is zwaar. Het verzet wordt meestal ook niet ondersteund door wat kinderen via moderne media en computerspelletjes meekrijgen (Nijhoff). Het vraagt van opvoeders om hun angst en lafheid te laten varen en het risico te durven nemen te botsen met hun kinderen. Deze grondhouding behoort bij het profiel van een christen opvoeder, maar vraagt veel van hen.

Spiritueel offer

Wel beschouwd, eist de Bijbel dat de opvoeder nog op een diepere spirituele manier een offer moet brengen. Christelijke overtuigingen vereisen dat het zelf getransformeerd wordt op een wijze die past bij de overtuiging dat de wereld onder de heerschappij van Jezus Christus staat – dat is, dat het fundamenteel karakter van ons leven, dat van een gift van God is. Dit vraagt dat de opvoeder zelf het profiel van de moreel hoogstaande persoon na zal streven. De angst die vele christenen voelen dat ze hierin falen, mag geen beletsel zijn. De karaktervorming van de jongere moet geplaatst kunnen worden in een christelijke traditie die streeft naar heiligheid. Dat betekent dat opvoeders het profiel van heilig leven hoog moeten houden. Dit kan als opvoeders aangeven spiritueel en moreel geen ‘zelfvormers’ te zijn, maar gevormd te zijn door God. Tegelijkertijd vraagt dat wel om bepaalde morele competenties, die inderdaad met morele communicatie gepaard gaan zoals Van der Ven stelt.

Ons verhaal met God

Door zelfreflectie moeten we de redenen aan kunnen geven die bepaald gedrag rechtvaardigen. Zo wordt ons eigen verhaal met God geschreven. Een verhaal van leren en geleerd worden. Deze narratieven moeten zichtbaar, leesbaar en hoorbaar zijn voor onze kinderen. Het voorleven van een transparant, getuigend leven in gezin, school en samenleving vraagt offers. Desnoods tegen de stroom van het postmodernisme – ieder zijn eigen waarheid – in te roeien en samen het verhaal te schrijven van de leergeschiedenis van God met Zijn kinderen. Dat wordt pas een spannend verhaal, want dan is God de Heilige Geest de auteur van ons leven en communiceert Jezus Zijn moraal door ons. Het profiel ‘een kind van God te zijn’ is de beste morele vorming voor zowel opvoeder als kind!

Literatuur

Hegeman, J.H., I. Kole & H. Jochemsen (2004),

Hoofd, hart en handen. Integrale morele vorming in Christelijk hoger onderwijs. Reeks Herkenning nr. 14.

Ede: Christelijke Hogeschool Ede.

Lovibond, S. (2002) Ethical Formation. London:

Harvard Univ. Press.

Ven, J.A. van der (1999) Het Morele ZelfVorming

en Ontwikkeling (Kampen: Kok).

Nijhoff, R., Identiteit onder invloed. School blijven

met ICT en media. Instituut voor

Cultuur Ethiek. Amersfoort, 2004

Dr. J. H. Hegeman en mw. H. Hegeman,

werkzaam in het hoger-, respectievelijk basisonderwijs.