ABRAM – GODS VERBOND DEEL 1

Abram – Gods verbond (dl 1)

Toen Abram en Saraï al tien jaar in het beloofde land woonden, kwam God naar Abram toe en sloot een verbond met hem en met zijn nageslacht. Dat zou zo talrijk worden als de sterren aan de hemel en het zand langs de zee. Het land waarin Abram als pelgrim woonde, zou hun vaderland worden. En door dat volk, Israël, zouden alle andere volken gezegend worden.

Bij het verbond hoorde ook een nieuwe naam. De nieuwe namen die God Abram en Saraï gaf leken wel een beetje op hun oude namen, maar ze sloegen vooral op de vele nakomelingen die uit hen zouden voortkomen:

Oude naam: naar het verleden Nieuwe naam: naar de toekomst
Abram: `Mijn vader is verheven’
Saraï: `Mijn vorstin’
Abraham: `Vader van veel volken’
Sara: `Vorstin (van volken)’