Israel is geen dhimmi-staat

Waarom wordt de Joodse staat Israël in het overwegend Arabische Midden-Oosten ook na meer dan 55 jaar maar zo moeizaam geaccepteerd? Dit soort vragen krijg ik regelmatig bij lezingen over de politieke achtergronden van het Arabisch-Israëlisch conflict. Al naar gelang het publiek komt men met antwoorden als: Israël maakt het er zelf naar (links publiek), of: de Arabische staten zijn allemaal schurken (rechts publiek). De interessante discussie die dan op gang komt, heeft meestal te maken met allerhande historische politieke gebeurtenissen – waarbij de historische werkelijkheid altijd complexer is dan onze stereotypen en vooroordelen. In dit artikel wil ik aandacht vragen voor een veelal vergeten oorzaak van de verstoorde relatie tussen Joden en Arabieren.

Het Midden-Oosten wordt islamitisch
In de tijd van Mohammed beginnen er spanningen te ontstaan tussen Arabieren en Joden. De Joden weigeren hem als nieuwe profeet te erkennen. Zijn aanvankelijke sympathie verandert in haat. Heel streng klinkt zijn oordeel over de Joden die niet in hem willen geloven: ‘Nu gij een boek van Allah ter bevestiging van uw vroegere openbaring aangereikt hebt gekregen, hebt gij het geweigerd (…) moge dan de vloek van Allah over de ongelovigen komen.’De Joden krijgen ook als eerste te maken met de vijandschap van de nieuwe godsdienst. De historicus Edward Gibbon beschrijft hoe het eraan toeging na Mohammeds overwinning op de Joodse Benu-Kainuka: ‘Zevenhonderd Joden werden in ketenen naar de marktplaats gesleept in het midden van de stad; ze werden levend in hun inmiddels gegraven graf gegooid. De profeet keek onbewogen naar de slachting van de hulpeloze slachtoffers. Hun schapen en kamelen werden ingepikt door de moslims.’ In het jaar 628 worden de laatste Joodse gemeenschappen op het Arabische Schiereiland door de legers van Mohammed op gewelddadige wijze onderworpen. In honderd jaar tijd weten moslims het hele Midden-Oosten te veroveren.

De dhimmi-status
De opvolger van Mohammed, kalief Omar, stelde een twaalftal wetten in onder welke een Jood of een christen mocht blijven wonen onder de heerschappij van de islam. Hieronder volgt er een aantal:• Hun huis moet twee ingangen hebben: een normale ingang en een heel lage ingang, waarje alleen kruipend op je knieën doorheen kunt. Als er een moslim op bezoek komt, gaat hij   door de normale ingang naar binnen, maar de Jood of christen moet op zijn knieën door de lage ingang.• Joden of christenen mogen geen moslimslaven of -knechten in dienst hebben.• Joden en christenen mogen geen paard rijden. Want als je op een paard zit, verheft men zich boven de moslim. Bovendien is een paard een edel dier.• Men mag geen wapens dragen.• Joden en christenen mogen qua kleding niet op moslims lijken. Joden moeten gele kleding,  gordels en hoeden dragen. Ook de kleur van de schoenen moet anders zijn dan die van de  moslims.• Joden en christenen mogen tijdens hun samenkomsten hun stem niet verheffen.• Joden en christenen moeten per hoofd van de bevolking een speciaal soort belasting betalen  (de jizya geheten).Al deze maatregelen waren bedoeld om aan te geven hoe de verhoudingen lagen. Joden en christenen mochten als ‘mensen van het boek’ (ze hadden tenslotte een eerdere openbaring van Allah ontvangen) blijven wonen in de door de islam gedomineerde wereld, maar wel als een soort tweederangsburgers. Hun officiële titel luidt: dhimmi.

Effecten van de dhimmi-status
Eeuwenlang worden Joden en christenen binnen het islamitische Midden-Oosten behandeld als minderwaardige wezens. De toepassing van de dhimmi-wetten ging gepaard met wisselende gradaties van wreedheid, afhankelijk van het karakter van de betreffende moslimheerser. Wanneer de regering fanatiek was, was het leven voor de Joden niet meer dan slavernij. Deze situatie begon in de zevende eeuw en duurde voort tot ver in de twintigste eeuw. Het creëerde een situatie waarin het ‘normaal’ is dat een Jood of christen onderdanig is aan de moslim. Een paar getuigenissen illustreren dit. Het getuigenis van een buitenlandse docent in het Jemen van 1920 over de daar woonachtige Joden luidt: ‘De Joden hier hebben het erg slecht. Als ze worden misbruikt, luisteren ze zwijgend, net alsof ze het niet begrijpen. Als ze worden aangevallen door Arabische kinderen met stenen, vluchten ze.’ Het getuigenis van Sir Tom Hickinbotham uit het Aden van 1947: ‘De Joden zijn over het algemeen erg op zichzelf, hun contacten met de Arabieren waren meestal redelijk goed. De Arabieren beschouwen hen als inferieure schepsels; zolang ze hun minderwaardige plaats maar kennen, zijn er geen problemen. Maar zo gauw de Joden vergeten dat ze Joden zijn en zich gedragen alsof ze mensen zijn, komen er serieuze problemen.’ Een laatste getuigenis, uit het Irak van 1909: ‘De houding van moslims tegenover christenen en Joden is die van een meester tegenover slaven, die hij behandelt met meesterlijke tolerantie, zolang ze hun plek maar kennen. Elk teken dat gelijkheid pretendeert, wordt direct de kop ingedrukt.’ Deze voorbeelden zijn het resultaat van een eeuwenlang proces van discriminatie waar de Jood werd gedegradeerd tot minder dan een mens. Alhoewel de politieke realiteit sinds 1948 ingrijpend is veranderd, wil dat niet zeggen dat het oerbeeld van de Jood als dhimmi daarmee ook is veranderd. 

Dar-al islam en dar-al garb
De permanente dhimmi-status van Joden en christenen wordt verankerd in de islamitische theologie.Binnen de islam wordt de wereld verdeeld in twee gebieden: de ‘dar al islam’ en de ‘dar al garb’. Dar al islam betekent: ‘huis van de islam’ – dat deel van de wereld waar de islam al meerdere decennia de dienst uitmaakt. Daartegenover staat de dar al garb, wat ‘huis van de strijd’ betekent – dat deel van de wereld waar de islam nog niet de baas is. Tussen deze twee gebieden bestaat altijd een zekere spanning. Het uiteindelijke doel van de wereldgeschiedenis is dat de dar al islam de hele wereld zal omvatten. De dar al islam zal langzaam kleiner worden en uiteindelijk helemaal verdwijnen. Een gebied dat eenmaal tot de dar al islam behoort, kan niet meer ‘terugvallen’ tot dar al garb, dat is theologisch onmogelijk. Hier tekent zich in de recente geschiedenis van het Midden-Oosten een heel groot probleem af. In 1948 werd de Joodse staat Israël gesticht, precies in het midden van het historische hartland van de dar al islam. Dit is vanuit de islamitische theologie onmogelijk. Israël is op ideologisch niveau een staat die niet kan en niet mag bestaan. Het is islamitische grond, onderdeel van het huis van de islam. In islamitische ogen is de staat Israël een opstand van de Joodse dhimmi’s. Deze opstand moet met alle middelen (jihad) worden neergeslagen en de situatie van voor 1948 moet worden hersteld. 

Conclusies
Het hele dhimmi-denken, gekoppeld aan de plek die het grondgebied van de staat Israël  inneemt in het islamitische denken, is mijns inziens ten onrechte zeer onderbelicht in het huidige spreken over het conflict tussen Israël en de Arabieren. Wil er ooit kans zijn op een algehele vrede tussen Israël en de Arabische wereld, dan zal er een diepgaande bezinning op gang moeten komen in de Arabische wereld op bovengenoemde punten. Pas als er sprake is van gelijkwaardigheid, is er echte communicatie mogelijk.

 

W. Hoogendijk/De Oogst november 2007Voor meer informatie over de dhimmi-status, met veel historische en actuele voorbeelden, zie www.dhimmi.com of het excellente boek van Bat Ye’or, The Dhimmi, Jews and Christians under Islam.