Burgerschapsonderwijs: aan de slag met LHBTIG!

Op 1 augustus 2021 is een nieuwe wet in werking getreden over burgerschap in het onderwijs. De titel ervan suggereert bescheiden, dat slechts sprake zou zijn van een verduidelijking van de burgerschapsopdracht. Tijdens de wetsbehandeling bleek echter duidelijk, dat scholen indringender dan voorheen te horen krijgen wat wel en niet acceptabel is. En dat burgers met een klassiek Bijbelse overtuiging iets uit te leggen hebben. Wat staat scholen en ouders te doen?

Geen nooduitgang
Onder Bijbelgetrouwe christenen is soms het geluid te horen, dat het beter zou zijn om het bekostigde onderwijs de rug toe te keren. De gedachte leeft dat je van de door de overheid betaalde scholen, of ze nu openbaar zijn of bijzonder, meer last hebt dan lust. De burgerschapswet zou die gedachte kunnen versterken. Zou het niet beter zijn om uit eigen zak een school te stichten of om thuisonderwijs te gaan geven? Dan heb je toch veel meer vrijheid om naar eigen wens te zorgen voor Bijbelgetrouw onderwijs? Die mogelijkheid is echter niet zo reëel als het lijkt. De positie van thuisonderwijs blijft namelijk zorgelijk, voor zover ouders die intensieve taak al aankunnen. Diverse gemeenten blijven proberen hun vrijstelling van de leerplicht ter discussie te stellen. En voor kinderen die al schoolonderwijs hebben gevolgd, is overstappen op thuisonderwijs in beginsel niet toegestaan. Voor niet-bekostigde scholen maakt de burgerschapswet het er ook niet beter op. Deze scholen moeten, nu ook in het voortgezet onderwijs, voldoen aan de burgerschapswet. Dat kan weliswaar als een forse inbreuk op dit particulier initiatief gezien worden, maar daar zullen scholen het wel mee moeten doen. Wellicht is het daarom voor de meeste ouders raadzamer om te streven naar een verantwoorde uitwerking van de wet dan te zoeken naar een nooduitgang.

Burgerschap vanzelfsprekend
Bij alle discussie die over de burgerschapswet gevoerd is, moeten we de gemeenschappelijke basis niet uit het oog verliezen: alle scholen (willen) werken aan burgerschapsonderwijs. Ook bij ouders zijn geen bezwaren te horen tegen burgerschapsonderwijs als zodanig. Dat is logisch, want burgerschapsvorming behoort eigenlijk tot het DNA van een school, ook als er geen wettelijke opdracht zou zijn. Christenen hebben daar vanzelfsprekend een geheel eigen visie op. De theoloog en pedagoog Herman Bavinck bijvoorbeeld hanteerde ruim een eeuw geleden als kerntekst voor het christelijk onderwijs 2 Timotheus 3:17: opdat de mens die God toebehoort, volmaakt zou zijn, tot elk goed werk volkomen toegerust. Het gaat bij burgerschap allereerst om mensen die God toebehoren, maar dat zijn ook mensen die tot alle goed werk richting de naaste zijn toegerust. Het dubbele liefdegebod dus. Christenen hebben kennelijk een duidelijk beeld van burgerschap. Het zou daarom ongelukkig zijn als door polarisatie over de wet in het publieke debat de indruk ontstaat, dat bepaalde ouders of scholen tegen burgerschapsonderwijs zouden zijn.

Het is goed om hier te vermelden dat de ruimte voor scholen om hun eigen burgerschapsverhaal uit te dragen voluit blijft bestaan. De regering heeft dat bij herhaling bevestigd. De wet gaat juist uit van de opdracht van de school om in het schoolplan de eigen visie op het onderwijs te formuleren. In het toezicht moet de inspectie uitgaan van die visie. Dat schept voor christelijke scholen de verantwoordelijkheid om die ruimte voluit te benutten. Minister Slob verweet de besturenorganisaties van het christelijk onderwijs, dat zij te negatief waren over het wetsvoorstel en dat zij vooral positief aan de slag moesten gaan met hun opdracht. Afgezien van zijn oordeel over hun zorgen, blijft het belang van de positieve opdracht hoe dan ook staan. Als christenen belijden, dat de Bijbelse boodschap een smaakmakend en bederfwerend zout is, dan moet hun inzet niet zouteloos worden. Voor zover christelijke scholen toch onvoldoende bij de les zouden zijn, ligt er bijvoorbeeld voor ouders een taak. Zij kunnen vragen stellen en meedenken, al dan niet in een medezeggenschapsraad, over de manier waarop leerlingen gevormd worden. De basis van de wet vraagt geen eenheidsworst van de heersende mening, maar respecteert eigenheid op grond van de vrijheid van onderwijs. Waar schuilen dan de bezwaren van de besturenorganisaties?

Nationale kernwaarden
De burgerschapswet schrijft scholen een aantal kernwaarden van de democratische rechtsstaat voor die in het onderwijs in ieder geval voldoende uit de verf moeten komen. Het gaat om vrijheid (of autonomie), gelijkwaardigheid en solidariteit. Deze begrippen geven uitdrukking aan de overkoepelende waarde van de menselijke waardigheid, maar die staat niet zozeer centraal in het toezicht. Het formuleren van nationale kernwaarden is nieuw. Tot op heden werden deze kernwaarden ook wel benoemd door de inspectie, maar er kon niet handhavend worden opgetreden. Dat verandert nu. De inspectie zal aan de hand van de kernwaarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit gaan toetsen of het burgerschapsonderwijs op orde is. Christelijke scholen en besturenorganisaties zijn er niet gerust op dat dit goed uitpakt.

Voordat we aan de wettelijke kernwaarden toekomen, eerst een stapje terug. Het eerste aandachtspunt is namelijk dat scholen hun opdracht niet moeten laten verschralen tot die wettelijke kernwaarden. Zijn er vanuit christelijk perspectief niet ook andere, misschien nog wel belangrijkere waarden te benoemen? Te denken valt aan barmhartigheid. In een genadeloze prestatiecultuur kan dat Bijbelse grondwoord een bevrijdende en genezende werking hebben. En het woord zelfverloochening zou misschien ook niet misstaan. In het onderwijs is volop aandacht voor individueel scoren en leerlingen krijgen mee, dat ze zichzelf voldoende moeten profileren, maar wat betekent de christelijke roeping tot dienstbaarheid praktisch voor een gezonde manier van jezelf wegcijferen? De school en de samenleving zijn immers gemeenschappen en geen vergaarbakken van individuen. En nog een laatste duit in het zakje: ook de koepelwaarde van menselijke waardigheid heeft juist in deze tijd bijzondere betekenis. Hoe kijken we bijvoorbeeld naar kwetsbaar en gebrekkig menselijk leven?

Seculiere normen en christelijke deugden
Uit het voorgaande volgt dat de keuze van de kernwaarden en deze kernwaarden als zodanig geen wezenlijk probleem zijn. Scholen mogen aanvullende kernwaarden kiezen en christenen functioneren met overtuiging binnen de kernwaarden van de democratische rechtsstaat. Het is met goed recht zelfs te verdedigen dat die democratische rechtsstaat en deze kernwaarden rusten op een christelijk fundament. Het probleem zit vooral in de praktische vertaling en normering van de kernwaarden. Tot in de twintigste eeuw verplichtte de wet scholen juist om leerlingen alle christelijke deugden bij te brengen, maar het zal duidelijk zijn, dat die deugden niet het uitgangspunt vormen voor de uitleg van de kernwaarden van de burgerschapswet. Trouw in het huwelijk is bijvoorbeeld een christelijke deugd (en nog steeds de wettelijke norm voor gehuwden!), maar het wordt door de heersende mening in de politiek eerder als ondeugd gezien. De regering schreef bijvoorbeeld, dat een school niet zomaar kan uitdragen dat seksualiteit thuishoort in het huwelijk van man en vrouw, maar dat dit de nodige zorgvuldigheid vraagt. En in de Eerste Kamer benoemde een senator het vasthouden aan het onderscheid tussen man en vrouw als een scheppingsideologie.

Scholen en ouders doen er goed aan om de grenzen van de wettelijke kernwaarden goed in beeld te hebben. Het is enerzijds begrijpelijk en goed dat scholen hun leerlingen bekend moeten maken met andere opvattingen en de mogelijkheden die de samenleving biedt. Het betekent anderzijds niet, dat scholen zich positief over al die mogelijkheden moeten uitlaten of leerlingen zelfs zouden moeten stimuleren het onderste uit de kan van de autonomie te halen. Het feit dat gehuwden in Nederland eenvoudig van elkaar kunnen scheiden, verplicht scholen niet om leerlingen, als het gaat om relatievorming te vertellen dat ze hun vriend of vrouw beter aan de dijk kunnen zetten, zodra zich een aantrekkelijker aanbod voordoet. Integendeel, dat zou moeilijk te rijmen zijn met een christelijk verhaal. Er is bovendien geen enkele reden om zich de kaas van het brood te laten eten als het gaat om de uitwerking van de kernwaarden. Christelijke scholen kunnen bijvoorbeeld met recht zeggen, dat je pas echt vrij en onafhankelijk bent, als je op Bijbelse manier autonoom bent, alleen afhankelijk van het oordeel van God en niet van mensen. In die lijn hebben sommige scholen als definitie van burgerschap dat zij leerlingen willen opvoeden tot zelfstandige, God naar Zijn Woord dienende persoonlijkheden.

Naast de burgerschapswet is een extra gezichtspunt dat de inspectie steeds intensiever zal kijken naar de in 2016 ingevoerde zorgplicht voor veiligheid op school. De school moet ervoor zorgen, dat leerlingen kunnen rekenen op een fysiek, psychisch en sociaal veilig schoolklimaat. Ook dat is op zichzelf natuurlijk geen probleem. Hier geldt eveneens: iedere school streeft natuurlijk naar een dergelijk klimaat. Problematisch kan wel zijn, dat de samenleving en de inspectie die veiligheid steeds meer gaan bekijken door de bril van de individuele beleving en dat die beleving kan botsen met het belang van de gemeenschap. De spanningsvolle voorbeelden zijn in andere landen al te vinden. Wat te doen als een jongen op grond van zijn diepgevoelde beleving als meisje gebruik wil maken van de doucheruimte voor dames? En hoe om te gaan met seksuele vorming die te vroeg of ongepast aan de orde wordt gesteld? Ouders mogen scholen dan aanspreken op hun zorgplicht voor de veiligheid van alle leerlingen! Hier spelen vaak niet alleen godsdienstige bezwaren, maar er zijn doorgaans ook stevige wetenschappelijke bedenkingen te plaatsen. Laten scholen zich daar rekenschap van geven. Zouden christelijke scholen overigens niet moeten uitdragen dat de diepste geluksbeleving – de Statenvertaling gebruikt het woord ‘welgelukzalig’ – te vinden is in een leven volgens de bedoeling van onze goede Schepper?

LHBTIG: respectvol onderwijs voor iedereen
De wetgeving in Nederland gaat uit van een pluriforme samenleving. Er zijn nu eenmaal veel burgers met uiteenlopende overtuigingen in ons land en die moeten allemaal met elkaar door één (school)deur. Die pluriformiteit spreekt ook duidelijk uit het wetsvoorstel. Het onderwijs moet namelijk op herkenbare wijze kennis over en respect voor verschillen bijbrengen, met name als het gaat om godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. Dat respect moet volgens de wet ook in de schoolcultuur blijken. Vaak gaat in de media de aandacht uit naar respect voor genderidentiteit en seksuele gerichtheid. Dat is ook te begrijpen, als we letten op situaties van onveiligheid en mishandeling. Respectvolle zorg voor deze leerlingen staat buiten kijf. Maar biedt de norm van respect niet evenzeer bescherming aan gelovigen en is die niet ook in toenemende mate nodig? De wet geeft gelovigen in ieder geval geen reden om zichzelf aan de rand van de gemeenschap te plaatsen.

Van openbare scholen is al sinds jaar en dag bekend, dat zij onderwijs moeten geven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging. Dat staat al tijden in de Grondwet. Die norm is nu ook voor bijzondere scholen duidelijk bevestigd in de wet. In beide situaties kunnen ouders daar dus aandacht voor vragen, bijvoorbeeld bij de leraar, de schoolleider of de medezeggenschapsraad. Is er om te beginnen daadwerkelijk aandacht voor klassieke overtuigingen over relaties en seksualiteit? Zo nee, dan neemt een school haar taak onvoldoende serieus. En het geeft natuurlijk al helemaal geen pas als die opvattingen, of zelfs leerlingen, op lacherige of meewarige wijze worden besproken. Laat staan dat docenten het toelaten, dat leerlingen om deze opvattingen worden verketterd. Gelovigen hoeven niet de methoden over te nemen van de lobby voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgender en intersekse personen (LHBTI), maar ze mogen er wel bescheiden en beslist aandacht voor vragen dat ook de G van gelovigen bestaat.

Christenen zullen zich betrokken, zorgvuldig en respectvol willen inzetten voor burgerschapsonderwijs. Dat betekent geen naïveteit over het resultaat van hun inspanning. Wie belijdt dat zijn burgerschap in de hemel is, moet erop rekenen dat het op aarde zomaar kan knetteren. Christus heeft geen maatschappelijk succesverhaal beloofd, maar wel een groot loon voor trouwe dienaren.

Gijsbert Leertouwer