Kabouters, sprookjes of werkelijkheid?
Samenvatting: Aan het New Age Handboek ontleende informatie over allerlei etherische aard- en luchtwezens.
Kabouters hebben in alle culturen een andere naam, bijvoorbeeld kobolds (Duitsland), leprechauns (Ierland), trollen (Scandinavië), satyrs (Griekenland), jinn (Arabië) of seirim, letterlijk ‘ruigen’ of ‘harigen’ (Israël). De Bijbel geeft op enkele plaatsen nadere informatie over deze gematerialiseerde ‘veldgeesten’, zoals in Leviticus 17:7 en 2 Kronieken 11:15. Hieruit blijkt dat de Israëlieten zich zowel in de woestijn als het land Kanaän bezondigden aan het offeren aan deze ‘lagere geesten’, voor wie koning Rehabeam zelfs speciale priesters aanstelde!
In Jesaja 13 en 34 worden veel meer bijzonderheden gegeven, met name over hun toekomstige woonplaats, een zoutmoeras aan de Oostoever van de Dode Zee. Daar zal de HERE God hen allen verzamelen bij de wederkomst van Christus, samen met al hun soortgenoten, zoals:
- de tziïm (‘hyena’s’) of ‘bewoners der verlatenheid’, wier woonplaats de desolatie is, zie ook Mattheüs 12:43
- de ochim (‘uilen’), meervoud van oh-ach, die wij zouden kunnen noemen (o)wee- wezens (in spookhuizen bootst men hun geluid wel na)
- de benoth yaanah (‘struisvogels’), letterlijk de dochters der doolroep of de voor eeuwig verdwaalden
- de iïm (‘jakhalzen’), een samenvoeging van ohee, een andere wee-roep, waarin het tandengeknars openbaar wordt.
Hun woongebied wordt op huiveringwekkende wijze beschreven in Jesaja 34:11, waar de ‘moerassen en poelen’ aan de Edomitische zijde niet alleen betekent een zoutmoeras, waar zelfs het stromende water van de tempelbeek niet zal komen, maar het grensgebied van aarde en schimmenrijk, iets dat te wonderlijk is om ons voor te stellen, bovenal omdat dit gedurende de gehele periode van het aardse koninkrijk van Christus zo zal blijven!
Wonderlijk als dit alles mag zijn, God Woord geeft een ernstige waarschuwing aan allen die het houden met kabouters en elfen en andere aardgeesten. Een waarschuwing die ook geldt voor hen die de ‘hemelgeesten’ of elementalen dienen, het ‘hemelse heir’ in plaats van de hemelse Heer: “Zij die nietige afgoden dienen geven Hem prijs, die hun goedertieren is”, Jona 2:8.
In dit verband mag de vraag gesteld worden of het wel zo verstandig is om jonge kinderen sprookjes van kabouters en elfen te vertellen, zonder erbij te vertellen dat dit een verboden wereld is. Het is immers heel goed mogelijk dat jonge kinderen hierdoor vertrouwd worden gemaakt met werelden die de Bijbel verbiedt om binnen te treden. Zo vertelt Roy Livesey, een bekende engelse New Age vorser, in één van zijn boeken dat zelfs het lezen van de Narnia-boeken van C.S. Lewis hem op deze werelden heeft attent gemaakt, die hij later ook bewust is gaan verkennen (door Gods genade is hij hieruit bevrijd). De folklore en sprookjes zijn namelijk geen verzinsels, maar zijn goeddeels terug te voeren naar de wereld van vóór de kerstening, toen aardmachten en luchtgeesten op tal van terreinen van het leven de dienst uitmaakten. Natuurlijk hoeven wij onze kinderen niet ‘sprookjesvreemd’ op te voeden, maar wel dienen wij voorzichtig om te gaan met het prikkelen van hun fantasie door deze in de juiste banen te leiden.