Edward Zaid, ideoloog van de moslimwoede
Trouw, Letter en Geest, zaterdag 11 oktober 2003
door Ibn Warraq
,,Edward Saids boek ‘Orientalisme’ rechtvaardigde de haat van de moslims tegen het westen en gaf het boosaardige anti-Amerikanisme een verfijnde, hoogliteraire glans.” De Islam-kenner Ibn Warraq beschrijft de pretenties, de blunders en het zelfbeklag van een bevoorrechte professor die het land haatte dat hem had opgenomen en hem overlaadde met eerbewijzen.
‘Alle kwalen van de Arabische wereld komen voort uit het oriëntalisme en hebben niets te maken met de sociaal-economische, politieke en ideologische gesteldheid van de Arabische landen of met de cultuurhistorische achterlijkheid die daaraan ten grondslag ligt.’ (Edward Said)
Toen hij al op gevorderde leeftijd was, maakte Edward Said een ongebruikelijk verzoenend gebaar. In 1998 beschuldigde hij de Arabische wereld van hypocrisie omdat ze een holocaust-ontkenner verdedigde in naam van de vrijheid van meningsuiting. Per slot van rekening, merkte hij op, ‘bestaat de vrijheid van meningsuiting nauwelijks in onze eigen samenlevingen’. Hij gaf toe dat de geschiedenis van de moderne Arabische wereld wordt gekenmerkt door ‘politiek falen, schending van mensenrechten, een verbijsterende militaire incompetentie, afnemende productiviteit en het feit dat wij, als enige van de moderne volken, achteruit zijn gegaan in democratische, technologische en wetenschappelijke ontwikkeling’.
Eindelijk had Said eens gelijk. Maar treurig genoeg zal hij de geschiedenis ingaan als degene die de hedendaagse intellectuele verdediging van de moslimwoede heeft uitgevonden. Oriëntalisme (1978), de multiculturele bestseller van Said, heeft in de Arabische wereld de kunst en wetenschap van de slachtofferkunde geïntroduceerd. Oriëntalisme, ongetwijfeld het meest invloedrijke boek van de afgelopen decennia voor Arabieren en moslims, gaf op schrille toon de hele westerse geschiedenis en wetenschap de schuld van de ziektes van de moslimwereld. Het rechtvaardigde de haat van de moslims tegen het Westen en gaf het boosaardige anti-Amerikanisme een verfijnde, hoogliteraire glans. Natuurlijk was Said in Frankrijk behoorlijk populair.
Zonder de verdorven imperialisten, racisten en zionisten zou de Arabische wereld weer groot zijn, was de boodschap van Oriëntalisme. Zoals we nu allemaal weten, wordt het Westen ook door het islamitisch fundamentalisme de grote Satan genoemd, die de islam, alleen al door te bestaan, onderdrukt. Oriëntalisme bracht dit idee op een hoger plan en bouwde het om tot multiculturalistische chic voor de westerlingen. Het deed elke kritiek op de islam verstommen, het bracht zelfs het onderzoek tot stilstand van uitmuntende islamologen, die bang werden dat hun bevindingen de gevoeligheden van moslims zouden kunnen kwetsen en die niet het gevaar wilden lopen het etiket ‘oriëntalist’ opgeplakt te krijgen.
Door zijn agressieve toon is Oriëntalisme een vorm van intellectueel terrorisme; het probeert niet te overtuigen met argumenten of met een historische analyse, maar met het spuien van beschuldigingen van racisme, imperialisme en eurocentrisme. Omdat Said gelooft dat zijn positie moreel onberispelijk is, denkt hij dat hij het recht heeft alle mogelijke middelen te gebruiken om deze te verdedigen, óók door de opvattingen van uitstekende geleerden te verdraaien en de intellectuele en politieke geschiedenis tendentieus te interpreteren, kortom: door de waarheid geweld aan te doen. Maar daar had Said een handig excuus voor. In zijn filosofie, erkende hij, bestond geen ‘waarheid’. Zogenaamde waarheden waren op z’n best alleen maar relatief.
Tegenspraken
De oriëntalistiek is gewijd aan het wetenschappelijke onderzoek van de Orient. Said beschuldigt deze hele wetenschap ervan negatieve rasstereotypen en anti-Arabische en anti-islamitische vooroordelen te bestendigen en de mythe van een onveranderlijke Orient in stand te houden. Bovendien houdt hij de oriëntalisten verantwoordelijk voor het creëren van het onderscheid tussen westerse superioriteit en oosterse inferioriteit, wat ze bereiken door de stem van de oosterling te onderdrukken en door hun anti-humane neiging om vage generalisaties te maken over hele volken, die in werkelijkheid bestaan uit miljoenen individuen. Met andere woorden: veel van wat was geschreven over het Oosten in het algemeen en de islam en islamitische cultuur in het bijzonder was onjuist. De oriëntalisten worden ook beschuldigd van het creëren van de ‘Ander’ – de niet-Europeaan, die altijd negatief wordt gekarakteriseerd als passief, zwak en hunkerend naar beschaving.
Een belangrijke stelling van Said is dat de oriëntalistiek geen belangeloze, maar een politieke activiteit was: de oriëntalisten effenden het pad voor de imperialisten. De oriëntalist verschafte de kennis die de Orient onder controle houdt: ,,Kennis van de onderworpen rassen of oosterlingen maakt het besturen ervan gemakkelijk en winstgevend; kennis geeft macht, meer macht vereist meer kennis, enzovoort in een steeds voordeliger dialectiek van informatie en controle.’
Het is niet moeilijk te zien dat er een tegenspraak zit in deze opvattingen van Said. Als de oriëntalisten een onjuist beeld hebben gegeven van de Orient, de islam, de Arabieren en de Arabische samenleving, hoe kan deze onjuiste kennis de Europese imperialisten dan hebben geholpen om driekwart van de aardbol te overheersen? ‘Informatie en controle’, schrijft Said, maar hoe zit het met ‘onjuiste informatie en controle’?
Soms lijkt Said te erkennen dat de oriëntalisten echte kennis hebben verworven. Zo betitelt hij Edward William Lane’s boek Manners and Customs of the Modern Egyptians uit 1836 als ‘een klassieker op het gebied van de historische en antropologische waarneming, vanwege zijn stijl en zijn enorm intelligente en briljante details’; ook schrijft hij over ‘een toenemende systematische kennis in Europa van de Orient’. Aangezien Said het woord kennis niet tussen sarcastische aanhalingstekens zet, neem ik aan dat hij bedoelt dat er een toename van echte kennis is geweest. Verder zegt Said van de oriëntalistiek dat het ‘een behoorlijke hoeveelheid exacte positieve kennis over de Orient’ oplevert. Opnieuw neem ik aan dat Said niet ironisch is wanneer hij het heeft over ‘filologische ontdekkingen op het gebied van de vergelijkende grammatica gedaan door Jones’.
Toch worden deze erkenningen van de echte ontdekkingen van oriëntalisten tegengesproken doordat Said vol blijft houden dat er niet zoiets als ‘waarheid’ bestaat; of doordat hij het oriëntalistiek karakteriseert als ‘een vorm van paranoia, kennis van een andere soort dan, bijvoorbeeld, gewone historische kennis’.
Pretenties
Het ondoordringbare proza van Said wordt opgesierd met postmodern jargon en een pretentieus taalgebruik waarachter vaak banale waarnemingen schuilgaan. Zo gebruikt hij de term ’textuele attitude’ waar hij alleen maar ‘geleerd’ bedoelt. Of neem deze zin: ,,Zo kwam uit de Napoleontische expeditie een hele reeks textuele kinderen voort, van Chateaubriands Itinéraire tot Lamartines Voyage en Orient tot Flauberts Salammbô, en in dezelfde traditie, Lane’s Manners and Customs of the Modern Egyptians en Richard Burton’s Personal Narrative of a Pilgrimage to al-Madinah and Meccah.’ Met de pretentieuze zinsnede ‘uit de Napoleontische expeditie kwam een hele reeks textuele kinderen voort’, kan Said alleen maar het verpletterend voor de hand liggende feit bedoelen dat deze vijf sterk uiteenlopende werken allemaal na 1798 zijn geschreven. Misschien ligt er een diepzinnige stelling verborgen in dit jargon, bijvoorbeeld dat deze werken op een of andere manier werden beïnvloed door de Napoleontische expeditie, erdoor geïnspireerd werden of zonder die expeditie niet geschreven hadden kunnen worden. Maar zo’n stelling voert Said niet aan.
Historische blunders
Voor een boek dat een serieuze intellectuele geschiedschrijving wil zijn, bevat Oriëntalisme wel erg veel historische blunders. Volgens Said overheersten Engeland en Frankrijk tegen het einde van de 17de eeuw het oostelijk Middellandse Zeegebied, terwijl de Levant in werkelijkheid nog honderd jaar beheerst zou worden door de Ottomanen. Britse en Franse kooplieden hadden toestemming van de Sultan nodig om aan land te gaan. Hij omschrijft Egypte en Pakistan als Britse koloniën, maar dat waren ze niet. Pakistan werd in 1947 gecreëerd toen de Engelsen weggingen uit India. Egypte was korte tijd een protectoraat, maar werd nooit gekoloniseerd. In echte kolonies zoals Australië en Algerije vestigden zich grote aantallen Europeanen, en dit was duidelijk niet het geval in Egypte.
Said beweert dat moslimlegers Turkije veroverden voor ze Noord-Afrika onder de voet liepen. Dat is niet zo. De Arabieren vielen Noord-Afrika in de zevende eeuw binnen, terwijl het christelijke Turkije pas aan het eind van de elfde eeuw, toen het Oost-Romeinse Rijk definitief instortte, werd veroverd door de Seljoek-Turken.
Said schildert het Portugese rijk ten onrechte af als kolonialistisch. Portugal was geen koloniale macht, maar domineerde slechts de handel in de 16de eeuw om aan het begin van de 17de eeuw plaats te maken voor de Hollanders. Begin 18de eeuw bestond er een Nederlandse suprematie in de Indische Oceaan en Indonesië, maar net zomin als de Portugezen onderwierpen de Hollanders de Orient. Ze gingen te werk via diplomatieke betrekkingen met inheemse heersers en een netwerk van handelsposten.
Dante
Said is geen historicus. Zijn deskundigheid om, als literatuurcriticus, een boek te schrijven over de oriëntalistiek was überhaupt twijfelachtig. Maar hij blijkt ook geen zorgvuldige lezer te zijn van Dante en diens meesterwerk De Goddelijke Komedie. In zijn speurtocht door de westerse literatuur naar vuiligheid om de westerse beschaving te besmeuren, stoot Said op Dante’s beschrijving van Mohammed in de Hel, en concludeert dat ‘Dante’s vers de lezer geen eschatologisch detail bespaart: de darmen en uitwerpselen van Mohammed worden met onverbloemde accuratesse beschreven’. Said verwart hier eschatologisch (leer van de laatste dingen) met scatologisch (leer der uitwerpselen). En hoe weet hij dat Dante’s beschrijving accuraat is? Ik neem aan dat hij bedoelt dat die zeer beeldend is.
Said verwenst Dante’s Hel omdat daarin drie moslims (de grote filosofen Avicenna en Averroës en koning Saladin) in het gezelschap verblijven van filosofen als Plato en Aristoteles. Voor Said is dit een grove en onrechtvaardige belediging, gezien het feit dat ‘de Koran Jezus vermeldt als een profeet’. Anders gezegd: de drie moslims wisten wel van Jezus, maar Plato en Aristoteles niet en toch zitten ze samen in de Hel.
Professor Said vergist zich hier. Deze moslims hadden niet gezondigd, maar ze waren gewoon niet gedoopt en omdat de doop het eerste sacrament is en de ‘poort naar het geloof’, konden zij niet worden gered. Daarom zaten ze in de buitenste kring van de Hel. Maar dat zij, volgens de christelijke leer, waren uitgesloten van redding, bedroefde Dante (‘mijn hart werd bevangen door een groot verdriet toen ik dit hoorde’).
Waarom verbande Dante Mohammed dan nog dieper in de Hel? Dante en zijn tijdgenoten aan het einde van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw hadden slechts de allervaagste notie van de geschiedenis en theologie van de islam en zijn stichter. Dante dacht dat Mohammed het intiatief had genomen tot het grote schisma tussen christendom en islam. Net als zijn tijdgenoten dacht Dante dat Mohammed oorspronkelijk een christen was, een kardinaal die paus wilde worden. Mohammed zaaide verdeeldheid onder de mensen, terwijl Dante opkwam voor de eenheid van de mensheid.
Zelfbeklag
Said schildert de Orient af als eeuwig slachtoffer van het westers imperialisme, de westerse overheersing en agressie. De Orient wordt nooit gezien als een zelfstandige instantie met een eigen wil, met eigen plannen of ideeën. Daaraan hebben we die onvolwassen en onaantrekkelijke eigenschap te danken van een groot deel van de cultuur van het Midden-Oosten: zelfmedelijden en het geloof dat al zijn kwalen het resultaat zijn van westers-zionistische samenzweringen. Zo beweert Said in The Question of Palestine (1980) dat de zionistische beweging en Israël werden bedacht om de islam en het communisme op een afstand te houden.
Said is zelf een genotzuchtig beoefenaar van de politiek van het slachtofferschap. Hij wentelt zich in zelfbeklag: ,,Het leven van een Arabische Palestijn in het Westen, vooral in Amerika, is ontmoedigend. Er bestaat hier een bijna unanieme consensus dat hij politiek gezien niet bestaat, hoogstens een lastpost of een oosterling is. De Arabier of moslim wordt gevangen gehouden in een krachtig web van racisme, culturele stereotypen, politiek imperialisme en een ontmenselijkende ideologie, en het is dit web dat iedere Palestijn als zijn unieke bestraffende lot is gaan voelen.’
In zijn autobiografie Out of Place (1999) spuit deze gezaghebbende en gevierde professor aan de Columbia Universiteit, waar hij een behoorlijk salaris geniet en privileges heeft waarvan wij mindere stervelingen slechts kunnen dromen, zijn haat tegen het land dat hem heeft opgenomen en overladen met eerbewijzen. Zoals Ian Buruma schreef in zijn bespreking van dit boek: ,,Hoe meer hij uitweidt over zijn lijden en zijn positie als balling, hoe meer zijn bewonderaars hem bewonderen. Maar op mij heeft het het tegengestelde effect.’
In zijn bijzonder onoprechte Nawoord bij de heruitgave van Orientalisme in 1994, ontkent Said dat hij anti-westers is, hij zegt te geloven dat er geen stabiele realiteiten als ‘de Orient’ en ‘het Westen’ bestaan, dat er geen duurzame oriëntaalse werkelijkheid is en nog minder een duurzame westerse essentie.
Maar een feitelijke lezing van Orientalisme is voldoende om de anti-westerse houding van Said aan te tonen. Hoewel hij de Orient en het Westen af en toe tussen aanhalingstekens zet, berust de hele kracht van zijn polemiek op de polaire tegenstelling van het Oosten en het Westen, de Orient en Europa, Wij en de Ander, die door het hele boek heenloopt. Said beweert dat ,,elke Europeaan, in wat hij over de Orient kon zeggen, logischerwijs een racist was, een imperialist en bijna totaal etnocentrisch’. Anders gezegd: niet alleen was elke Europeaan een racist, maar dat moest hij noodzakelijk zijn.
Westerse schrijvers en geleerden die niet in zijn theoretische kader passen, laat Said gewoon weg. Aangezien volgens hem alle Europeanen a priori racistisch zijn, kan hij het zich niet veroorloven om schrijvers aan te halen die dat niet zijn. Toch zou je, parallel aan Orientalisme, een boek kunnen schrijven, dat is samengesteld uit fragmenten uit het werk van westerse schrijvers, geleerden en reizigers die niet-Europese culturen juist prezen en gunstig lieten afsteken tegen de decadentie, kwezelarij, onverdraagzaamheid en oorlogszucht van hun eigen cultuur.
Aeschylus en Herodotus
Said meent dat in De Perzen van Aeschylus de ‘Ander’ zijn intrede doet in de westerse beschaving. Aeschylus beschrijft daarin een veldslag tegen de Perzen, de slag bij Salamis, waaraan hij zeer waarschijnlijk zelf heeft deelgenomen in 480 v.C. Van die veldslag hing het naakte bestaan van het Athene uit de vijfde eeuw af. De Grieken veroverden 200 schepen en verloren er veertig, wat voor Aeschylus symbolisch was voor de triomf van de vrijheid over de tirannie, van de Atheense democratie over het Perzisch imperialisme. Aeschylus kan zijn triomfalisme dus wel vergeven worden.
Als Said wat dieper in de Griekse beschaving was gedoken, en had gekeken naar de grote geschiedschrijving van Herodotus, dan was hij twee eigenschappen tegengekomen die kenmerkend zijn voor de westerse beschaving en die Said uit alle macht probeert weg te stoppen en weigert te erkennen: het zoeken naar kennis omwille van de kennis zelf en de diepgewortelde overtuiging dat de mensheid één is, met andere woorden: het universalisme.
Het Griekse woord historia, waarvan ons ‘historie’ afkomstig is, betekent onderzoek, en Herodotus geloofde dat zijn werk het resultaat was van onderzoek. Voor Herodotus hebben historische feiten een intrinsieke waarde en een rationele betekenis. Hij was volledig vrij van raciale vooroordelen – Plutarchus brandmerkte hem later zelfs als een filobarbaros (letterlijk: een vriend van vreemdelingen) – en in zijn werk toonde hij veel sympathie voor de Perzen en de Perzische beschaving. Herodotus stelt de Perzen voor als eerlijk, dapper, waardig en trouw aan hun koning. Hij was nieuwsgierig naar de religies van de vele volken die hij bestudeerde, en eerbiedigde die want ‘alle mensen hebben dezelfde kennis van goddelijke zaken’.
Montaigne
Montaigne was de eerste die de nobele wilde beschreef in zijn beroemde essay ‘Over de kannibalen’ (1580), dat ook de oorsprong is van het cultuurrelativisme. Montaigne, die zijn nogal onbetrouwbare informatie heeft van een eenvoudig man, beschrijft enkele gruwelijke gebruiken bij de Braziliaanse Indianen en geeft dan als commentaar dat het hem niet verontrust dat men wijst op de barbaarsheid van die gebruiken, maar wel dat men volkomen blind is voor de eigen fouten. ,,Ik vind het barbaarser om een levend mens te eten dan een dode, om een lichaam dat nog vol gevoel is, op de pijnbank uit elkaar te scheuren en langzaam te roosteren of door honden en varkens te laten bijten en verminken (wat we in het jongste verleden zelf hebben zien gebeuren, niet onder vijanden in de oudheid, maar onder buren en medeburgers en, wat erger is, in naam van de vroomheid en de godsdienst), dan hem te roosteren en op te eten, nadat hij gestorven is.’
Elders in zijn essay benadrukt Montaigne de onvermijdelijke eenvoud, zuiverheid en onbedorvenheid van de Indianen. Zelfs hun ‘manier van oorlog voeren is in alle opzichten edel’. Montaignes nogal dubieuze, uit de tweede hand verkregen kennis over deze edele wilden weerhoudt hem er niet van zijn eigen cultuur en beschaving te kritiseren en moreel te veroordelen: ‘Wij overtreffen hen in elke vorm van barbaarsheid.’
Voltaire en Gibbon
De houding van Voltaire is typerend voor de hele 18de eeuw. Voltaire lijkt spijt te hebben gehad van wat hij in zijn, voor een moslim godslasterlijke toneelstuk Mahomet (1742) had geschreven over Mohammed. Hij had de Profeet voorgesteld als een bedrieger die de zielen van mensen knechtte: ‘Ik heb hem stellig slechter gemaakt dan hij was.’ Maar in zijn Essai sur les Moeurs (1756) en in verschillende lemmas in zijn Filosofisch Woordenboek toont Voltaire zich bevooroordeeld ten gunste van de islam en ten koste van het christendom in het algemeen en het katholicisme in het bijzonder.
Net als Voltaire, stelde de historicus Edward Gibbon (1737-1794) de islam in een zo gunstig mogelijk licht om zich beter af te kunnen zetten tegen het christendom. Hij benadrukte de menselijkheid van Mohammed om de christelijke leer van de goddelijkheid van Christus te kritiseren. Zijn anti-klerikalisme bracht Gibbon ertoe het zogenaamde ontbreken van die vervloekte priesterkaste in de islam te onderstrepen. Gibbons visie op de islam als een rationele, priesterloze religie, met Mohammed als wijze en verdraagzame wetgever, zou de Europese kijk op de islam voor jaren beïnvloeden.
Saids ogenschijnlijk erudiete selectie van westerse auteurs is dus bevooroordeeld. Met mijn selectie uit de westerse literatuur kun je het tegengestelde aantonen van wat hij doet. En mijn selectie bestaat niet uit een stuk of wat perifere figuren uit de marges van de westerse cultuur, maar het zijn de makers van die cultuur zelf, mensen als Montaigne, Voltaire, Gibbon, maar ook Bayle, Lessing, Montesquieu en Diderot horen daarbij.
Westerse nieuwsgierigheid
De gouden draad die door de westerse beschaving loopt, is de intellectuele nieuwsgierigheid. Zoals Aristoteles zei: ‘De mens streeft van nature naar het weten.’ Marxisten, freudianen en anti-imperialisten die alle menselijke activiteiten grofweg reduceren tot respectievelijk geld, seks en macht, hebben problemen met het begrijpen van het hele idee van belangeloos intellectueel onderzoek, kennis omwille van kennis.
Said zou moeten weten dat het dit verlangen naar kennis van de Europeanen was, dat ertoe heeft geleid dat de volken van het Nabije Oosten hun eigen verleden en hun eigen identiteit hebben herontdekt. In de 19de en begin 20ste eeuw werden de archeologische opgravingen in Mesopotamië, het oude Syrië, het oude Palestina en Iran, geheel uitgevoerd door Europeanen en, later, Amerikanen. De wetenschappelijke disciplines egyptologie, assyriologie, iranologie die de mensheid een groot deel van zijn erfgoed teruggaven, waren de exclusieve scheppingen van weetgierige Europeanen en Amerikanen. Terwijl de islam, om leerstellige redenen, welbewust weigerde te kijken naar zijn pre-islamitische verleden, dat werd beschouwd als een periode van onwetendheid.
De oriëntalisten vechten terug
Al enige jaren zijn de islamologen zich bewust van het desastreuze effect van Saids Orientalisme op hun discipline. Zo klaagt een islamoloog dat de invloed van dat boek heeft geresulteerd in ,,een angst om mogelijk pijnlijke vragen te stellen en te beantwoorden – vragen die moslimse gevoeligheden zouden kunnen kwetsen…’. Een andere islamoloog vond het boek ,,vakmatig erg slecht, in elk opzicht, in zijn bronnengebruik, in zijn gevolgtrekkingen; het heeft geen precisie en evenwicht. Het resultaat is een karikatuur van de westerse kennis van de Orient’.
De beroemdste hedendaagse geleerde die Said niet alleen antwoordde, maar die de vloer met hem aanveegde, was natuurlijk Bernard Lewis. Lewis heeft gewezen op veel ernstige fouten in de geschiedschrijving, in de interpretatie en analyse, en door weglating. Lewis heeft nooit antwoord gekregen, laat staan dat zijn bezwaren weerlegd zijn.
Het moet bijzonder bitter voor Said zijn geweest om de vijandige besprekingen van zijn Orientalisme onder ogen te krijgen van Arabische, Iraanse en Aziatische intellectuelen, van wie hij sommigen zelf hoogschatte. Nikki Keddie bijvoorbeeld, die hij prijst in Covering Islam, sprak van de rampzalige invloed van Orientalisme, hoewel zijzelf delen ervan bewonderde: ,,Ik denk dat er op het gebied van het Midden-Oosten een neiging heeft bestaan om het woord ‘oriëntalisme’ te gebruiken als scheldwoord voor mensen die het verkeerde standpunt innemen in het Arabisch-Israëlische conflict of voor mensen die als te conservatief beschouwd worden. Het heeft niets te maken met of ze goed of slecht zijn op hun vakgebied. Zodoende is ‘oriëntalisme’ voor veel mensen een woord dat het denken vervangt en mensen in staat stelt om bepaalde wetenschappers en hun werk af te keuren. Ik vind dat erg jammer. Edward Said heeft het wellicht helemaal niet zo bedoeld, maar de term is een soort slogan geworden.’
De eminente Iraakse geleerde Kanan Makiya zag vooral de noodlottige invloed van Said in de Arabische wereld: ,,Orientalisme beïnvloedde een hele generatie jonge Arabische wetenschappers, en het vormde de Midden-Oosten studies in de jaren tachtig. Het boek voedde een populistische politiek van wrok tegen het Westen.’
Maar het schadelijkste gevolg van Said’s Orientalisme is de steun die het geeft aan het religieuze fundamentalisme en zijn hardnekkige bewering dat ,,alle kwalen van de Arabische wereld voortkomen uit het oriëntalisme en niets te maken hebben met de sociaal-economische, politieke en ideologische gesteldheid van de Arabische landen of met de cultuurhistorische achterlijkheid die daaraan ten grondslag ligt’.
Copyright: Warraq, Ibn