GNOSTIEK (Grieks gnosis= kennen)

Ontstaan
Gnostiek ontstond in de eerste eeuw. In Col 2 en 3, 1 Tim, Titus en 1 Joh wordt er tegen gewaarschuwd. De gnostiek is een poging om antwoord te geven op vragen als: waarom zijn we hier, wat is het doel van het leven, waar komt het kwaad vandaan? Vooral op dat laatste zocht men een antwoord. Er kwam een variatie aan antwoorden. Maar, er is toch wel wat gemeenschappelijks aan te geven. Dat luidt ongeveer als volgt. De gedachte is dat in god zelf een splitsing tussen goed en kwaad ontstond. Er ontstond een dwaze scheppergod (demiurg). Je zou kunnen zeggen dat god in het kwade viel. Het kwade groeide als ’t ware uit en er ontstond een wereld door de klungelige demiurg. Het was dus niet de bedoeling dat er een wereld ontstond. De demiurg is een bedrieger die zich voordoet als de ware, onkenbare god. En toen de wereld er eenmaal was, was deze een ramp. Bovendien werden door het geklungel per ongeluk goddelijke vonkjes opgesloten in de mens.

De oorzaak van het kwaad ligt dus bij God. Daarom is er geen sprake van zonde bij de mens, want hij kan het niet helpen. Hij is zo ontstaan: een goddelijke vonk in een kwade, materiële gevangenis. De gnosticus spreekt dan ook niet van zonde en schuld, maar van onwetendheid.

Gewoonlijk weet de mens niet dat hij een goddelijke kern heeft. Een uitgelezen groepje kan door gnosis, hogere kennis, daarvan weet krijgen. Door een speciale openbaring kan de mens die esoterische (alleen voor ingewijden bedoelde) kennis verkrijgen. Dan weet hij, dat hij in zijn kern goddelijk is en kan gaan zoeken naar nog meer kennis, aan de hand van leraren, Verheven Meesters, om zichzelf als god te kunnen gaan ervaren. Een van die leraren is Jezus, maar ook bijv. Seth (de slang).

Gnostiek zoals zich dat op christelijk erf voordoet.
Gnosis is op allerlei wijzen te verkrijgen. In ieder geval is het een tweede openbaringsbron, naast de bijbel. Ja, zelfs blijft de gnosticus niet langer aan de letterlijke betekenis van Bijbelwoorden hangen, maar leert er de verborgen bedoeling van kennen. Zo verlost hij zichzelf. De gnostiek is dus een leer van Zelfverlossing, want de mens kan door steeds hogere kennis contact krijgen met zijn goddelijke kern tot hij tenslotte zich kan verenigen met het goddelijke Al. Jezus is het die hem door gnosis bewust maakt van zijn gevallen toestand en hem terugbrengt tot de volheid en de volmaaktheid.

Christus en Jezus zijn van elkaar gescheiden: Christus is een geestelijk, hemels wezen, Jezus is zijn aardse verschijningsvorm. Vóór de kruisiging maakte Christus zich daarvan los en leeft als geest verder. Alleen de drie jaar tussen zijn doop in de Jordaan en de kruisiging was Jezus óók de Christus. Een andere opvatting is dat Christus een menselijk schijnlichaam had. In het Tho­masevangelie is het Jezus die de discipelen zich bewust maakt Christussen te zijn. Jezus is de identieke tweelingbroer van de gnosticus. Wie dus de echte gnosis bereikt, wordt niet een christen maar een Christus.

We noemen dit pakket gedachten ‘gnostiek’. Maar lang niet iedereen, waarschijnlijk zelfs de meesten, die vandaag de dag gnostische ideeën hebben, weten dat ze met gnostische gedachten bezig zijn. Het zijn gedachten die uit ons natuurlijke, gevallen, denken opkomen en sterk beïnvloed zijn door de cultuur waarin we leven. Van nature willen we niet weten van een God, die hemel en aarde geschapen heeft, willen we er niet van weten dat de mens, door eigen schuld, in zonde is gevallen en daarom ten diepste slecht is. We aanvaarden niet dat we van een Ander afhankelijk zijn voor onze verlossing. Verlossen doen we graag zelf. Het woord ‘gnostiek’ wordt hier voor het gemak gebruikt, om aan te duiden waar we het over hebben. En niet om iedereen, die daar iets van heeft opgepikt, gelijk in de hoek van ketters te zetten.

In de eerste drie eeuwen van onze jaartelling bloeide de gnostiek. Erna was het meer ondergronds, nu en dan opduikend. Bijvoorbeeld de Bogomielen in de 10e eeuw, de Katharen sinds ong. 1150, in de Renaissance Pico della Mirandola en rond 1600 de mysticus Jakob Böhme. Sinds eind 18e eeuw is het algemener aanwezig, eerst in de Romantiek (bijv. bij de jonge Goethe), rond 1900 bij Carl Gustav Jung en sinds ongeveer 1985, de newagebeweging, die nu deel uitmaakt van het postmodernisme.

Toetsen/ontmaskeren
Het Grieks kent twee woorden voor kennen: ‘onmiddellijk kennen’, mystiek kennen, intuïtief kennen ‘vanuit jezelf, zonder gebruik van de zintuigen. Hier tegenover staat het middellijk kennen, weten door te leren: het zich eigen maken en verwerken van dingen van buitenaf. Eenzelfde onderscheid vinden wij ook bij het ‘zien’, namelijk tussen ‘onmiddellijk zien (of ‘schouwen’) en middellijk zien.

In de gnostische kosmologie is het goddelijk oerwezen onkenbaar en ontoegankelijk; in tegenstelling hiertoe staat de wereld der natuur en materie. Tussen beide werelden staan tussenwezens, zoals demiurgen of avatars, als tussenschakels tussen reine schepper en het geschapene dat als zodanig ook het gevallene is. Alle buitenchristelijke mystiek in het Westen is gegrond op de gnostiek, die in de vroege kerk al opkwam aan het eind van de eerste eeuw.

De Bijbel wijst uitdrukkelijk iedere vorm van gnostisch denken af. Het gnosticisme is net als het christendom een verlossingsleer. Maar anders dan bij het christendom moet de mens door kennis (gnosis) van zichzelf zijn eigen goddelijke kern ontdekken, waardoor hij aan zijn verscheurdheid kan ontkomen en zo zichzelf kan verlossen. De gnostiek is een typische vorm van vroeg-syncretisme met de zelfontplooiing als verlossingsleer, de androgynie als verlossingssymbool en het occultisme als verlossingsweg. Deze leer kwam ook voor in de Phrygische gemeenten Kolosse, Hiërapolis en Laodicea en leidde tot elitevorming, waarbij de door gnosis verlichte christenen diep neerzagen op hen, die nog niet waren ingewijd en nog dachten in tegenstellingen van Schepper en schepsel en van goed en kwaad, vergelijk hiermee Kolossenzen 2, met name vers 8. Ook Johannes besteedt in zijn eerste brief aandacht aan de gnostiek, die met name na de val van Jeruzalem het christendom in hoge mate penetreerde. Speciaal de veel geciteerde tekst 1 Johannes 4:1 (“Vertrouwt u niet toe aan iedere geest”) is erop gericht om iedere gedachte van Jezus Christus als een ‘goddelijke avatar’ te ontmantelen.

Pas op voor spiritualiteit en oosterse meditatie
Hoewel taalkundig verwant, is ‘Spiritualiteit’ Bijbels gezien precies het tegenovergestelde van ‘Geestelijk leven’ of ‘Heiliging’. De Bijbel keert zich niet in de eerste plaats tegen het materialisme, maar tegen het zoeken van de mens naar een spiritualiteit buiten God om. Dàt is de grote waarschuwing uit Deuteronomium 28 tot 30, bijvoorbeeld hoofdstuk 29:17-18 en 30:17-18, welke waarschuwing zo kort daarna al in de wind werd geslagen (32:15-18).

In het Nieuwe Testament betekent ‘geestelijk leven’ het leven van Christus in ons, het leven door de Geest van God. Om dit duidelijk te maken plaatst de Bijbel dit dikwijls in een tegenstelling tot het leven van het vlees, dat is het eigen kunnen van de mens. Dit laatste is niet alleen materialisme, zoals de zucht naar geld (1 Timoteüs 6:9-10), maar ook het zoeken naar geestelijke voldoening buiten God om. Dat verklaart ook waarom de apostel Paulus in Kolossenzen 2 niet schroomt om de spiritualiteit bij de juiste naam te noemen: vleselijk, opgeblazen denken is het en anders niet!

De vormen van oosterse meditatie worden door de Bijbel volstrekt afgewezen. De meditatie, die de Bijbel kent, schakelt nimmer de menselijke geest uit door deze ‘op nul te stellen’ of zoals de Amerikanen ‘de nieuwe religie van Californië’ typeren met de boektitel: ‘Closing the American mind’. Integendeel, de Bijbel brengt de ziel tot rust voor God (Psalm 42 en 43) om van Hem te leren en door God zelf, vanuit Zijn Woord, onderwezen te worden (zie Psalm 19 en 119). Het denken van God gaat wel boven het denken van mensen uit (Jesaja 55:9-11), toch vernietigt dit het menselijk denken niet, maar brengt ons ijdele denken tot het doel waartoe wij geschapen zijn (Romeinen 12: 1-8).

Het beste antwoord op alle verlangen om één te worden met de wereldziel, op ieder streven naar hogere, kosmische realiteiten, vinden wij echter niet in de afwijzingen, dus vanuit het negatieve. Het beste antwoord is ook hier positief, namelijk Christus, van wie de apostel zegt:

“Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen, en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem (Kolossenzen 1:15-17).”

In tegenstelling tot ‘ De Weg’ naar een hoger of kosmisch bewustzijn, kent de Bijbel twee wegen: de weg der zondaars en goddelozen en de weg der rechtvaardigen (Psalm 1 en Jesaja 35). De mens wordt dus niet opgeroepen om zijn eigen weg te zoeken, integendeel, dat is een doolweg (Jesaja 53:6), want alle eigen wegen zijn dwaalwegen. Wij moeten ons dus juist afkeren van die eigen weg, die breed is, omdat de meeste mensen daarop gaan, maar door de enge poort gaan op de smalle weg wandelen, die ten leven leidt (Mattheüs 7:13-14). Die weg is niet een abstract iets die ieder maar experimenteel moet zien te vinden, maar een Persoon, Jezus, de Weg, de Waarheid en het Leven (Johannes 14:6). Het tweede gedeelte van de tekst luidt: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij” en dat sluit iedere andere weg helemaal uit.