authenticiteit

Over bijbelse authenticiteit … als geleefde identiteit

‘U zegt dat nu wel… maar hoe denkt u er zelf over… en past u het ook zelf toe?… ‘ Zomaar een opmerking van Wim, een leerling in Havo 4 die aan het denken zet. De jongen had een poosje geluisterd naar de uitleg over vergeving en kwam toen met deze opmerking. De uitleg was voor hem kennelijk niet voldoende. Daar hoorde nog iets bij. Iets van de leraar. Iets dat verder reikt dan vakkennis en zelfs verder dan geloofskennis…  

Orthodoxie én… orthopraxie 
In de bijbels georiënteerde opvoedingsliteratuur is decennia lang nagedacht en geschreven over de vraag ‘Hoe draag ik de geloofsinhouden op een bijbelse wijze over en tegelijkertijd op een manier, die aansluit bij jongeren en duidelijk overkomt. Er ontstonden vele zeer waardevolle kind- en/of leerstofgerichte modellen van leerstijlen en pedagogische schema’s. Maar intussen is er bij de jongeren – zowel in de thuissituatie als op school (en zeker in de kerk) een heel andere vraag ontstaan. De vraag naar de echtheid. De vraag naar de persoon achter het verhaal. De vraag naar de opvoeder achter de opvoeding. Het zijn niet meer (alleen) de grote verhalen die het hem doen bij jongeren. Ook de persoon(lijkheid) van de opvoeder doet er toe. Zijn/haar echtheid dus. Jongeren maken zich minder druk om de inhoud, zij ‘screenen’ de opvoeder op taal, voorkomen, voornemen, uiterlijk, gedrag, etc., trekken hun ‘echtheidconclusies’ en vertalen deze conclusies in beoordelingscriteria voor de opvoeding. Een opvoeder is pas echt, als hij/zij doet wat hij/zij zegt en vice versa, met andere woorden of het gedrag in overeenstemming is met de verkondigde boodschap. Hier is de authenticiteit van de opvoeder in het geding. Wat verstaan we hieronder?

Geleefde identiteit  
Het is best wel lastig om precies aan te geven wat we verstaan onder ‘authenticiteit’. Als ik het u zou vragen, zou u het dan meteen kunnen zeggen? Meestal wordt er gedacht aan woorden als: echtheid, wijsheid, enthousiasme, openhartigheid, gedrevenheid, vriendelijkheid, stabiliteit, relativeringsvermogen, nadoen, mildheid, houding en betrokkenheid. Maar ook omschrijvingen als ‘een innerlijke stem’,  ‘geestelijke gezondheid’, ‘zelfbeheersing’ en ‘goed ogend gedrag’, komen voor. In de meeste van deze uitdrukkingen horen we iets doorklinken dat zowel betrekking heeft op de binnenkant als op de buitenkant, zeg maar het uiterlijke gedrag. Daarom zou ik authenticiteit voorlopig willen vertalen met ‘geleefde identiteit’.
Ook in jeugdstudies wordt met regelmaat gewezen – met name in het kader van kerkverlating – op deze dubbelheid. Het zijn in het bijzonder de ervaringen op dit terrein, namelijk het teleurstellende gedrag van zogeheten (mede)gelovigen, die het (prille) jongerengeloof om zeep helpen. Er klinken dan opmerkingen als: ‘Dat had ik nooit van hem/haar gedacht.’ ‘Hij is me behoorlijk tegengevallen’. Jongeren haken af vanwege het gedrag van (mede)gelovigen.
Bovenstaande roept de vraag op naar het eigene van authenticiteit. Betreft het (een specifieke vorm van) kennis? Of moeten we authenticiteit opvatten als een vaststaand – en daarmee onveranderlijk – gegeven met betrekking tot aard en aanleg? Of is authenticiteit een vaardigheid en (dus) een te ontwikkelen communicatief technisch handelen? Of moeten we authenticiteit duiden als een gevoel, een bijzondere vorm van vriendschap, waarvan (slechts) de aanwezigheid bewonderd en de afwezigheid betreurd kan worden? Of is het niet meer of minder dan een (christelijke) gave? Voor de beantwoording van deze vraag hebben we korte verkenning op het terrein van de psychologie nodig, toegespitst op de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit.

Identiteit… door externiteit
Jongeren zoeken zichzelf. Sinds Erikson wordt hier het begrip ‘identiteitsontwikkeling’ voor gebruikt: een boeiend, spannend en tegelijkertijd meer dan eens moeizaam proces. In dit proces eigent men zichzelf rollen en betekenissen toe, die niet altijd door anderen als zodanig worden gezien en toebedeeld. De eigenschappen die de jongere zelf denkt te hebben, worden niet gezien. Taken die hij wil verrichten, vertrouwt men hem (nog) niet toe. Door zijn veelal ongenuanceerde visie op hervor­mingen wordt hij meer dan eens niet begrepen en/of serieus genomen. Bovendien ervaart hij dat hij meer is dan alleen de ‘ik’ die hij kende en waarmee hij vertrouwd was. Maar wie of waar is dan de ware ik? Veel jongeren schep­pen zich een denkbeeldig publiek en voor dat publiek spelen zij de rol van degene die ze willen of mis­schien wel zouden kunnen zijn. In feite staan ze onophoudelijk ‘op de planken’, in afwachting van de reacties van het ‘hooggeachte’ publiek, die in dit geval verder reiken dan het gebruikelijke applaus. Na deze psychologische verkenning gaan we de betekenis van ‘het publiek’ na.

Christelijke identiteit vanuit de relatie met Christus 
Het is bekend dat kinderen en jongeren nauwkeurig letten op het gedrag van de mensen in hun omgeving. Ze nemen dit waar en reageren daarop door bepaalde elementen over te over en te gebruiken als bouwstenen voor hun identiteit en zich van de overige elementen te distantiëren. Zo ontstaat hun identiteit via hun relaties. Voor de christelijke identiteit zijn drie relatievormen relevant, die met elkaar samenhangen: de relatie met de Here Jezus Christus, de relatie met de jongeren en tenslotte de relatie met zichzelf.
Het fundamentele van de christelijke identiteit ligt m.i. in het feit dat de eerstgenoemde relatie het startpunt vormt voor de overige relaties. Deze relatie willen we hier duiden met het nieuwtestamentisch woord ‘navolging’. Het gaat om de roepstem van de Levende Christus, die ons bepaalt bij de gehoorzaamheid aan Hem, Die ons is voorgegaan op de weg van lijden, sterven, opstanding en verheerlijking,  opdat wij Hem zouden volgen en zouden zijn als Hij. Hij gaat voor en wil dat ik Hem volg. Hij is de Leermeester, ik de leerling. Overigens, voor alle helderheid, we leggen hier de nadruk op Jezus’ Leermeesterschap, zonder voorbij te gaan aan Zijn status en heilsbetekenis als Verlosser en Heiland.

Christus zoeken samen met medechristenen 
Een relatie met de Here Jezus Christus onderhouden wil dan niet minder zeggen dan ons te laten gezeggen en niet te laten afschrikken door het lijden om vervolgens, met en door Hem, deel te krijgen aan Zijn verkondigde Koninkrijk. Tijdens deze poging tot navolging blijkt al spoedig dat het weliswaar een persoonlijke, maar daarmee niet een individuele onderneming kan blijven. In de ontmoeting met en de navolging van de Ander, hebben we de ontmoeting met de ander meer dan nodig.
Het opbouwen van een relatie met Christus noopt tot intermenselijke relaties. Alleen op de Weg ten Leven komt het tot een ware en levende ontmoeting (letterlijk: het wegnemen van leed) met anderen. Hier liggen de wortels van christelijke authenticiteit. De liefde van en voor de Meester brengt bij-Eén en bijeen. Ten diepste mogen we elkaar zoeken, vinden, vasthouden en ondersteunen in de gezamenlijke poging om de Meester te volgen en de vreugde van het geloof te ontdekken. Onze houding naar en relatie met jongeren zal zich op grond van bovenstaande moeten kenmerken door het uitleven van vergeving, ontferming, liefde, barmhartigheid, zachtmoedigheid en geduld. We zullen bereid en in staat moeten zijn minder gevorderde volgelingen te helpen en te ondersteunen en ons te laten gezeggen door hen die misschien, terwijl ze jonger zijn, reeds verder dan wij gevorderd zijn op de weg van de navolging. We zullen onze jongeren moeten leren zien als gekwalificeerde jongeren. We zullen moeten leren streven naar eenheid en gemeenschap door verbondenheid, betrokkenheid en wederkerige hulpvaardigheid die zich uiten in begrip, acceptatie, integriteit, luistervaardigheid, voorbeeld zijn, theologisch standvastige volgzaamheid, sportiviteit, zelfbeheersing en relativerende humor. Hier valt natuurlijk veel meer van te zeggen, dan in dit bestek mogelijk is.
Omgaan met jongeren krijgt daarmee iets van op weg (de wereld in) gaan, uit zijn op de ontmoeting met anderen, in de gemeenschap met (jonge) mensen treden (werkelijk willen ontmoeten), tegemoet komen, vergezellen, observeren (luisteren op hùn golflengte), begeleiden, komen tot een gedachtewisseling, vertrekken van wat de ander al weet, doorbreken van vastgeroeste gedragspatronen (confrontatie), het openbaringsgebeuren centraal stellen (leren waarnemen van de Leermeester) d.m.v. een uitleg van de Schriften, afzien van resultaatsdenken. (‘Is de opvoeding geslaagd?’). Ik denk bij dit alles specifiek aan een drietal pericopen: Lucas 19 en 24 en Johannes 4. Leest u die, met het oog op dit thema, maar eens na.

Zondaar… en tegelijkertijd gerechtvaardigd… 
Wat betekent de ‘navolging’ voor het zelfbeeld van de catecheet? In de ontmoeting met de Here Jezus Christus worden ons twee aspecten van het menszijn aangezegd: we zijn zondaar en tegelijkertijd gerechtvaardigd (M. Luther). Wanneer we beide laten doorwerken in onze beleving, ervaren we over onszelf droefheid èn vreugde en zien we onszelf als mensen, die niets hebben èn tegelijkertijd alles bezitten. Mensen, voor wie de Eeuwigheid is toegesloten èn heropend. We kunnen niet anders dan ons met teleurstelling verbazen over ons falend handelen èn ons tegelijkertijd met grote vreugde verwonderen over Zijn feilloos handelen. De realiteit van schuldbesef en zondenvergeving is het fundament van zelfkritiek èn zelfrespect. Op dit fundament wil Christus verder bouwen aan ons zelfbeeld, met bouwstenen, die door het louterende werk van de Heilige Geest gevormd zijn: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing.
Voor deze gelegenheid zou ik ze als volgt willen vertalen: de steen van de bescheidenheid, geworteld in het ontzag voor Hem, Die ons voorgaat en in de bewustwording van de ten principale onmogelijke positie als opvoeder. Bescheidenheid die als vanzelf ontstaat vanwege de vraag: ‘Wie ben ik dat ik dit kan en mag doen?’ De tweede bouwsteen heet ‘zelfaanvaarding’. Voor het aangezicht van God mogen we onszelf zijn en tegelijkertijd levende getuigen van de Here Jezus zijn. Daarbij gaan we onze persoonlijke vragen en twijfels niet uit de weg, maar laten ons ook niet door hen meevoeren. Wanneer de Here Jezus Zijn zendingsopdracht meegeeft aan de discipelen blijkt, dat ook zij nog geen volleerde leerlingen zijn, want, zo lezen, sommigen twijfelden. De derde bouwsteen heet ‘opofferingsbereidheid’. Juist als je jezelf verliest, zul je je leven vinden (Matth. 16). In de bijbels georiënteerde opvoeding zal iets zichtbaar moeten zijn van de bereidheid tot zelfverloochening en kruis dragen. De vierde bouwsteen wil ik aanduiden met ‘relativerende wederkerigheid’. Dit laat zich het beste uitdrukken in de dubbelheid ‘Leraar en leerling’. Opvoeder en opvoedeling trekken gezamenlijk op als leerlingen die naast elkaar plaats nemen in de ‘Leerschool van de Heilige Geest’. Beiden laten zich gezeggen door Hem Die als Enige gezag (dus waarachtig iets te zeggen) heeft. De vijfde bouwsteen heet “zelfdiscipline”. Wat is op dit moment goed aan de orde te stellen en wat niet? Op welke wijze pak ik het aan? Wie ben ik en wie wil ik zijn (voor de jongeren)? Hoe maak ik weloverwogen keuzes en beslissingen? Hoe laat ik nabijheid en distantie elkaar afwisselen ten dienste van een vruchtbare pedagogische ontmoeting? Dit veronderstelt een geduldige houding en een respect voor gevoelige momenten. De zesde bouwsteen heet “dienen”. In eenvoud en helderheid zal de opvoeder steeds bedenken dat hij niet zelf op de voorgrond dient te staan. Zijn aanwezigheid – en daarmee alles wat hij is, zegt en doet – heeft een verwijzende functie. Hij is identificatiefiguur, of hij het leuk vindt of niet, met specifieke bedoelingen. De zevende bouwsteen is de “nederigheid”, die zich laat zien in het toegeven van fouten en kennishiaten. Niet de opvoeder die zich voordoet als ‘allesweter’ geeft blijk van authenticiteit, maar juist hij/zij die het aandurft toe te geven niet alles te weten en zelf ook vaak te moeten zoeken naar antwoorden. We hoeven echt (!) niet op alle vragen antwoorden te weten, maar je moet wel achter (en vooral in) je woorden te staan. Een heldere, eenvoudige getuigenis van je eigen (gebrekkige) omgang met God maakt veel goed. Het is goed van tijd tot tijd eens in je hart te laten kijken en open-hartig je eigen moeiten aan te geven. Zowel de persoonlijke pieken als de dalen van je geloof mogen best eens genoemd worden, zonder in ‘ervaringsopvoeding’ te vervallen. Zolang het maar echt is. Als voorbeeld: een opvoeder die wijst op het belang van de kerkdienst, maar daar zelf slordig mee omgaat, maakt zichzelf en zijn boodschap (!) ongeloofwaardig. Een opvoeder die oproept tot het deelnemen aan kerkelijke activiteiten en zelf vaak verstek laat gaan, ontkracht zijn eigen betoog.

Bijbelse authenticiteit 
Authentiek zijn wil in wezen niets anders zeggen dan betrouwbaar zijn. Zeggen wat je doet en doen wat je zegt. Een proces van voortdurende oefening in de juiste houding (Verboom). Door schande en schade een beetje wijs worden. En als je denkt dat het een keer helemaal mislukt is, let u dan eens op de start van de volgende opvoedingssituatie: de jongeren beginnen als opnieuw. Zij geven u een nieuwe kans. Prachtig toch!?
Zoekend naar een geschikte vergelijking kom ik (met genoemde auteur) uit bij de voorstelling van de gids. In het berglandschap van het christelijk geloof wijst de opvoeder op alle prachtige vergezichten die onderweg te zien zijn. Zie je dat? Kijk daar eens! Zouden we het soms zo kunnen doen? Hebben we hier iets aan? Maar ook waarschuwt hij voor gevaren en valkuilen, waar hijzelf minstens evenzeer voor beducht moet zijn als de anderen.

Ten slotte… 
Bovenstaande is bedoeld ter overweging. Zeker niet om te ontmoedigen. Wanneer u als lezer die neiging toch bij uzelf bespeurt, wil ik u bemoedigen met woorden die Augustinus ooit richtte aan een Carthaagse diaken, die catechisatie moest geven. Hij schrijft in De catechizandibus rudibus:  

 ‘Wat nu uw persoonlijke zorgen betreft, ik zou toch liever niet zien dat u zich liet verontrusten door het zo vaak bij u optredende gevoel dat u een minderwaardig en vervelend betoog ten beste geeft. Het kan namelijk wel zijn, dat uw leerling niet die indruk heeft gekregen, maar dat u zelf door uw verlangen dat er iets beter te horen werd geboden, bent gaan menen, dat uw woorden voor de oren van anderen niet goed genoeg waren. Ik ken dat ook van mezelf: vrijwel altijd ben ik ontevreden met wat ik zeg; ik wil namelijk zo graag iets beters geven’ (vertaling Gerard Wijdeveld, 1982, p. 16. Geciteerd uit: W. Verboom; Catechese in de praktijk, Zoetermeer 1997).  

 

Drs. H. Bakhuis