GELOOFSOPVOEDING EN GEWETENSVORMING IN DE 21E EEUW

Geloofsopvoeding in de 21e eeuw moet kinderen leren om stand te houden in een situatie waar het christendom niet meer vanzelfsprekend is en andere religies zich aandienen. Hoe dragen wij de essentie van het christelijk geloof op geloofwaardige en relevante wijze over? door drs. R.H. Matzken

Inhoud:

Voorwoord en Ten geleide

Het ABC van de geloofsopvoeding

Het geweten: speerpunt van de geloofsopvoeding

Niet alleen statisch, maar vooral dynamisch!

Niet alleen thetisch, maar ook antithetisch!

2

2

3

4

4

Geloofsopvoeding in het strijdperk van meningen

Geloofsopvoeding vanuit 2 Timotheus 3:15-17

Geloofsopvoeding naar leeftijdsgroepen

Het doel van de geloofsopvoeding

Kortom, geloofsopvoeding is . . .

5

5

6

7

7

Het ABC van de geloofsopvoeding
De meeste handreikingen over geloofsopvoeding zijn geschreven over het HOE van de overdracht, maar laten het WAT ervan dikwijls vaag of onbesproken. Aan het begin van deze handreiking stellen wij, net als in de Bijbel, het WAT centraal. Voor ons begint geloofsopvoeding met kennis van de Bijbel als Gods openbaring aan de mensen, een openbaring die zijn climax bereikt in het zenden van Gods Zoon, de Here Jezus Christus. In een enkel vers (Hebr. 1:3) wordt een definitie gegeven van wie Hij is en wat Hij heeft gedaan, als Schepper, Verlosser en Voleinder.

Geloofsopvoeding is dus allereerst bijbelcentrisch (kennis van de Schrift als Gods Woord) en christocentrisch (gericht op de unieke Persoon van Jezus Christus). Wanneer men zelf twijfels heeft over de inspiratie of het gezag van de Bijbel, of over de manier waarop erkende geloofswaarheden (zoals de verzoening) worden uitgelegd, kan men de geloofsopvoeding beter aan anderen overlaten. Anders is het voornaamste wat men overdraagt onzekerheid, of een vaag begrip van spiritualiteit, dat jonge mensen dan op hun eigen manier (en meestal verkeerd) invullen.
Het geweten: speerpunt van de geloofsopvoeding
Het speerpunt van de geloofsopvoeding is de vorming en ijking van het geweten, dat dient als Gods monitor. De Engelse, Franse, Latijnse en Griekse woorden voor ‘geweten’ (conscientia, suneidesis) betekenen allemaal: samen-weten. Alle teksten van het Nieuwe Testament leggen uit hoe dit kostbare instrument de mens – christen of niet-christen—bewust maakt van de manier hoe God over de dingen van het leven denkt. Vandaar de oproep om ons geweten zuiver te houden en het niet vanwege de zonde buiten werking te stellen. Het Hebreeuwse woord leb verwijst naar het hart; de Spreukendichter (4:23) zegt ervan: “Bewaar uw hart boven al wat te bewaren is.”

Het geweten maakt ons attent op de morele aard van de dingen die wij (van plan zijn) te doen en weerhoudt ons van onverantwoord handelen. Wanneer wij iets tegen ons geweten indoen, krijgen wij gevoelens van schuld, schaamte of vrees. Karl Barth – die wij lang niet overal kunnen volgen! – noemde het geweten eens: het vermogen om verantwoordelijk te zijn jegens God en de mensen.

Veel stromingen in de opvoeding houden geen rekening met het geweten, maar dat kan leiden tot diepe depressies en zelfvervreemding; de Spreukendichter ons immers aan: “Behoed uw hart boven al wat te bewaren is.”. Het is de primaire taak van de geloofsopvoeding om het geweten te vormen en te voeden naar Gods Woord, door de kinderen zowel besef van God als besef van zonden te leren. Bij sommige kinderen moeten daarbij allerlei beperkingen worden opgeruimd die zijn opgelegd door menselijke tradities, want zij moeten leren staan in de vrijheid waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt. Andere kinderen moeten er juist op gewezen worden dat er grenzen zijn aan de vrijheid; zij moeten leren omgaan met een vrijheid-in-gebondenheid. Vandaar de noodzaak van een bijbels denkkader, dat wordt opgebouwd vanuit de bijbelse kernbegrippen of –waarden (zie hiervoor ons EDUkatern #1, Opvoeden tot weerbaarheid vanuit het Evangelie).

Geloofsopvoeding vanuit 2 Timotheus 3:15-17
De woorden van Paulus in 2 Timotheüs 3:15-17 zijn van toepassing op allen die vanuit de Bijbel hun kinderen/leerlingen willen onderwijzen in de navolging van Christus. Hieronder volgt een schematische opzet van een pedagogische invulling van discipelschap, uitgaande van de trits Gezin – Kerk – School.

 

Allereerst: tonen van de weg der zaligheid Gezin Kerk School
Dan: om op te voeden en te onderwijzen:

Persoonsvorming:

zich stellen onder-wijzing

Opbouwen van een bijbels denkkader,

zich stellen onder-richting

Gezin Kerk School

School

Dan: Weerleggen: van verkeerde denkkaders,

Weerbaar maken

Corrigeren: terugbrengen op de rechte weg

Gezin Kerk

Kerk

School

Helaas is deze ideale situatie in veel gevallen niet toepasbaar. In dit geval kan een van de andere instanties (een deel van) de functie van de geloofsopvoeding overnemen.

Het doel van de geloofsopvoeding
Blijkens 2 Tim. 3:17 staat Paulus het volgende doel van de geloofsopvoeding voor ogen:
“opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.”
Wij kunnen dit als volgt vertalen naar de opvoeding:

* van het leven kunnen genieten, zonder anderen te beschadigen

* goede relaties met het andere geslacht en zo mogelijk met de peergroep

* weerbaar tegen de sekten, het occulte en New Age

* bestand tegen de bekoring van alcohol, nicotine, drugs, gokken enz.

* in staat om voor zichzelf te zorgen en waar mogelijk anderen te helpen

* betrokken bij het behoud van natuur en milieu

* een goed en kritisch staatsburger

* voorbereid op de toekomst en de ontmoeting met God

* altijd bereid tot verantwoording van de hoop die in ons is.


Kortom, geloofsopvoeding is . . .
. . .
consequent beleven en voorleven wat het geloof in God voor je persoonlijk betekent. Een groot deel van de geloofsopvoeding is non-verbaal, namelijk het voorbeeld van de omgang met God in het dagelijks leven. De verbale geloofsopvoeding: het doorgeven van het geloofsgoed volgens Deuteronomium 6 en 1 Timotheüs 6, heeft dit non-verbale geloofsklimaat als klankbodem. Wanneer ouders of kinderen van elkaar merken dat dit niet klopt, moet dit wederzijds worden erkend en beleden.

. . . een goede band met de kinderen onderhouden, ook al belanden zij thans in een wereld van “goden waarvoor de vaderen niet gehuiverd hadden” (Deut. 32:17). Juist dan moeten ouders en opvoeders hun kinderen niet alleen laten. Dan blijkt vaak dat onze postmoderne tijd weer veel meer lijkt op bijbelse tijden, zoals die in Richteren en Handelingen beschreven zijn.

. . . kinderen leren standhouden in een antithetische situatie. Wij zouden die tegenstellingen liever voor hen uitschuiven naar de puberteit, maar dat is erg moeilijk wanneer zij al op kleuterleeftijd worden geconfronteerd met occulte spelletjes, video’s, boeken en computersoftware. Hierin hebben ouders wijsheid nodig om te onderscheiden tussen datgene waarvan zij de kinderen moeten weghouden en waarvoor zij hen toch–onder goede begeleiding—weerbaar moeten maken.

. . . in de praktijk beleven en doorgeven dat “de Here nabij is”, dat “het Woord nabij is”.

Daarentegen moeten we het occulte herkennen en op afstand houden. Het eerste betekent ook dat wij kinderen voorgaan met Gods Woord, geleid door Gods Geest, te gaan naar de nieuwe tijd, ook en juist als het gaat om krachten en machten en om de toekomst, van de eenentwintigste eeuw.

. . . de bedreigingen in het licht van de grootheid van God vertalen als uitdagingen.

Het grote bijbelse voorbeeld zijn de twaalf verspieders uit Numeri 13 en 14. Zij zagen allemaal zowel de reuzen-mensen als de reuze-druiven. Tien van hen bezweken voor de bedreiging, maar twee zagen die als een uitdaging en mochten als enigen van het miljoenenvolk het beloofde land binnengaan.

. . . samen met de spreukendichter (15:15) zeggen: “Voor de blijmoedige is het altijd feest”. Blijdschap en feest werkt altijd aanstekelijk, niet in de laatste plaats bij kinderen.

“De vreugde van de HERE zal uw sterkte zijn.”