Waar zijn de wachters

Waar zijn de wachters?

Intro
Er doet zich in onze tijd een geestelijk ontwikkeling voor die haar weerga niet kent, maar er één is, die bij zorgvuldige bestudering van Gods Woord duidelijk binnen datzelfde Woord als teken van de tijd is voorzegd, de laatste fase van de menselijke geschiedenis aankondigend. De grote vraag is, in hoeverre wordt dit door wie zich christen noemt onderkent en… maakt dit diegene tot een wachter.

Wachter(s)
Hoewel ik de eerste zal zijn om toe te geven dat als er door God in Jesaja en Ezechiël e.d. gesproken wordt over ‘wachters’ dit allereerst Israël geldt, meen ik toch – zonder de vervangingstheologie aan te hangen! – dat dit aspect van ‘wachter zijn’ ook voor de gemeente van Christus geldt. Beide keren mag de betekenis van het begrip ‘wachter’ als bekend worden verondersteld. Sowieso mag het juist dan als opvallend worden beschouwd, dat zowel Israël als ook de gemeente het niet zo nauw schijnt genomen te hebben en te nemen met de verantwoordelijkheid die God hun daarin toevertrouwde en (nog steeds) toevertrouwt. Immers, de (religieus historische) feiten rond allereerst Israël spreken voor zich, ook al mag haar falen hier de gemeente tot genade heten. Maar wandelt niet ook juist de gemeente, en dat zeker in onze tijd, in het spoor van Israël? Zijn er vandaag nog werkelijk wachters in de zin zoals door God bedoeld?

Erosie
Wie eerlijk en realistisch durft zijn, zal moeten toegeven dat het bijvoeglijk naamwoord ‘christelijk’ door de erosie van de tijd haar werkelijke betekenis meer en meer heeft verloren en zelfs nog steeds verder lijkt te verliezen. Het denken van het grootste percentage van wie zich christen noemt, is namelijk al lang niet meer Bijbelcentrisch te noemen. Het is te gemak-kelijk om de verandering in denken te verklaren door te verwijzen naar de invloed hier van de Verlichting tot en met het zogeheten modernisme. De Bijbel laat heel duidelijk weten dat een en ander haar wortels heeft in de zondeval van de mens, een gebeuren beschreven in het eerste boek van de Bijbel (Genesis 3:1 e.v.) en dat zich kenmerkt door het, op instigatie van de duivel, onafhankelijk van God willen zijn van de mens (Genesis 3:4,5) – het loslaten van God en diens gebod.
De erosie van het begrip ‘christelijk’ valt niet slechts waar te nemen binnen wat nu gemak-halve te benoemen is als de PKN-kring en alleen op haar kerkelijk erf. Vooral in de laatste jaren zien we de devaluatie van ‘christelijk’ ook binnen, wat onderscheidend genoemd werd, orthodoxe en evangelische kring. In naar het lijkt versneld tempo valt in deze met name daar een inhaalslag waar te nemen ten opzichte van de regulier protestants kerkelijke kring. De impact van deze verschuiving in denken zien we op alle terreinen: binnen het gezin, de samenleving als geheel en dan met name in de omgang met elkaar, op ethisch terrein, de politiek, de media, de wetenschap en het onderwijs enz. Daarnaast blijkt deze erosie dwars door alle lagen van de samenleving waar te nemen, van laag tot hoog opgeleid. In het Nieuwe Testament wordt in relatie hiertoe – voor met name onze tijd, de eindtijd – gesproken over leringen van demonen (1 Timotheüs 4:1), terwijl daarmee wat hiervoor gezegd is, over de wortels van de verandering in denken, bevestigend wordt onderstreept.

Emancipatie en vooruitgang?
Het meer en meer loslaten van God en zijn gebod en het zelf bepalen van normen en waarden, alsook het op basis daarvan zelfstandig handelen, wordt – zeker in onze tijd – gepresenteerd als een bevrijding en emancipatie van de mens, terwijl het resultaat van het daaruit handelen als vooruitgang wordt betiteld. Maar is dit ook werkelijk zo? Leidt een en ander in feite niet tot het volstrekt tegenovergestelde, namelijk gebondenheid en chaos? Kijken we daarvoor alleen maar eens om ons heen en evalueren we de feiten en resultaten aan de hand van Gods Woord. Wat dan opvalt is, dat de erosie het teken van de tijd, de afval, bevestigt. We zien daarnaast de liefde verkillen en de wetteloosheid domineren, terwijl het individualisme en het egoïsme hoogtij vieren – de mens is god in het diepst van zijn gedachten. Op ethisch terrein is eveneens het hek van de dam en zinkt de moraal naar een angstaanjagend dieptepunt.

Van Bijbelcentrisch naar religieus
Moet een herijking van het begrip ‘christelijk’, gelet op het voorgaande, niet als een dringende noodzaak worden gezien? Bijbels gaat het bijvoeglijk naamwoord ‘christelijk’ terug op de persoon van Jezus Christus. Het duidt de absolute verwantschap met Hem aan in identische zin. Wie en wat zich dus siert met dit bijvoeglijk naamwoord, zegt Hem te vertegenwoordi-gen. Het bijvoeglijk naamwoord ‘christelijk’ is derhalve niet alleen niet vrijblijvend, ze is ook nooit los van het Woord van God verkrijgbaar. Immers, Jezus Christus zelf vereenzelvigde zich volledig met het Woord. Daarnaast gaf Hij aan, dat het liefhebben van Hem het bewaren – in de zin van onvoorwaardelijk gehoorzamen en navolgen – van Zijn Woord en geboden inhoudt. Helaas moet dan op grond van onder meer de geschetste situatie geconstateerd worden, dat ‘christelijk’ van een Bijbelcentrisch tot religieus begrip verworden is. Parallel hieraan zien we eenzelfde devaluatie van ‘geloof’, ook dat heeft veelal niet meer dan een religieuze inhoud en dan bepaald door het eigen ik. Ieder is vrij om haar inhoud te bepalen – alternatieven te over blijkens de praktijk, van pantheïsme tot atheïsme (want ook dit laatste fenomeen heeft een religieuze geladenheid). Maar al die alternatieven bewegen zich al verder af van Gods Woord en zo van de oorspronkelijke betekenis. De uitspraak van Karl Barth: ‘Religion ist Unglaube’, heeft een profetische strekking die hemzelf is ontgaan – ze blijkt juist in deze tijd maar al te waar! Het is Jezus zelf die richting het slot van de eindtijd publiekelijk de retorische vraag stelde: ‘Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?’ (Lucas 18:8.) Geloof zal Hij zeker vinden, te over! Zelfs de duivel heeft een zodanig geloof, dat hij zelfs siddert (Jacobus 2:19). Maar zal Hij het geloof vinden? Niet religieus geladen, maar Bijbelcentrisch. Hoe voor zich sprekend en confronterend zijn hier de woorden van de apostel Paulus als hij in 2 Corinthiërs 15:5 zegt: ‘Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk.’ Kortom, Bijbelcentrisch of religieus?

Waar zijn de wachters
De erosie van het bijvoeglijk naamwoord ‘christelijk’ (en daarmee tegelijk de devaluatie van ‘het geloof’) leidt, breed maatschappelijk, onherroepelijk en overduidelijk tot ontkrachting van Bijbelse normen en waarden. Om één terrein te noemen: het ‘christelijk’ onderwijs, van lager tot middelbaar en hoger onderwijs. Wat houdt ‘christelijk’ daar nog wezenlijk in? Waarin kenmerkt dit onderwijs zich als concreet onderscheidend aan het niet-christelijk onderwijs? Wordt daar wezenlijk gestalte gegeven aan het ‘gij geheel anders’ (Efeze 4:20)? Is bijvoorbeeld een kop als in het Reformatorisch Dagblad naar aanleiding van de onderwijsdag van Colon, gehouden op 28 september 2016, terecht: ‘Christelijke leraar biedt hoop’? Wordt die geboden hoop bepaald door en ingevuld vanuit het behoren tot de gewenste kerkelijke ge-meenschap (en mogelijke ondertekening van de drie formulieren van enigheid), of door het werkelijk wedergeboren zijn van een docent? Vragen ouders zich überhaupt wel eens af of de docent voor de klas (en directieleden) wel wedergeboren is (zijn)? Immers, dat zou toch verwacht mogen worden, als er gesproken wordt over een ‘christelijke leraar’ en een ‘christelijke school’.
Vanuit ervaring en praktijk (als ouder, predikant en docent) moet ik vaststellen dat, evenals vandaag menig predikant op de preekstoel zich niet zeker weet van behoud, ook het overgrote deel van de docenten deze zekerheid ontbreekt. Hooguit tref je enige religieuze affiniteit aan, maar wat vaak ook een uitgesproken vijandigheid tegenover God en diens Woord. Is het dan een wonder dat de dagopening kant nog wal raakt en de lessen allerminst spiegelen met Gods Woord? Dat te bevragen zaken als mandala’s en occulte literatuur, evolutie, dubieuze sociale vaardigheidstrainingen enz. enz. gepresenteerd worden aan onbevangen kinderzielen? De docent die zich wel het eigendom van Jezus Christus weet, loopt, als hij/zij hier verantwoordelijkheid neemt, maar al te vaak een groot risico. Soms betekent dit, dat hij/zij op dubieuze wijze het veld moet ruimen, terwijl de redenen van een vertrek naar buiten toe ingenieus verhuld worden. Waar is de ouder hier als wachter? Maar allereerst, zijn ouders nog wachter binnen het gezin?
Ten aanzien van alle eerder genoemde maatschappelijke terreinen valt de vraag te stellen waar is, als het gaat om christelijke normen en waarden, de wachter?

Wie heeft het laatste Woord
Is het geschetste beeld te somber? Voor wie de werkelijkheid onder ogen durft te zien, zal eerder gelden dat het beeld zelfs nog onvolledig is. De enige grond voor optimisme is het Bijbelse gegeven, dat God die het eerste Woord heeft in deze ook het laatste Woord zal hebben. De geschetste ontwikkeling die past bij de door Hem in zijn Woord voorzegde tekenen van de tijd, zijn om die reden allerminst een alibi voor apathie, maar allereerst een aansporing om als wedergeboren kind van God je verantwoordelijkheid te nemen en ver-volgens in geloof te verwachten dat Hij in en met de wederkomst van Jezus Christus het gelijk van zijn Woord zal bevestigen. Dat laatste geeft de moed om tegen de stroom in te gaan, het Woord van Exodus 23:2 indachtig, dat zegt: ‘Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen.’ Daarnaast bepaalt het ons erbij om de eerder aangehaalde woorden van Paulus uit 2 Corinthiërs 15:5 serieus te nemen en dat, vanuit het besef dat een ieder van ons persoonlijk rekenschap voor God heeft af te leggen. Ook in deze heeft Hij het laatste Woord.
Blijft voor nu actueel: waar zijn de wachters?

Jesaja 62:6 en 7
Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen zwijgen. Gij, die de Here indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op aarde.

 

Drs. J.G.Hoekstra