Huwelijkse geboden en verboden voor moslima’s

Een moslima moet altijd voor haar man ter beschikking staan – ook op seksueel gebied. Vrouwen zijn “het akkerveld van de man. Zo kom dan tot uw akker, wanneer u maar wilt” (soera 2:223) – de vrouw, quasi seksobject, wordt niet gevraagd. Zij is het bezit van de man. Voortplanting wordt als het voornaamste doel van haar bestaan beschouwd. Maar ook: “Allah maakt onvruchtbaar wie hij wil” (42:50). Allah schenkt aan wie hij wil mannelijk en aan wie hij wil vrouwelijk nakroost (42:49 -50). Een moslima mag niet trouwen met een aanbidder van afgoden, een ongelovige of een vijand van de islam (o.a. 2:221). Dit verbod geldt dus ook voor een huwelijk met een man die Jood of christen is.

Zie webshop site B&O

De Joden worden immers als de ergste vijanden van de islam beschouwd (5:82). Ze worden ervan beschuldigd te zeggen: ‘Uzair’ (Ezra?) is Allah’s zoon (9:30). En christenen worden als vervloekte polytheïsten afgewezen, omdat zij in God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest geloven (9:30). Bekeert zich echter een Jood of een christen of een andere ‘ongelovige’ tot de islam, dan mag zij met hem trouwen. “Dit verbod blijkt een effectieve zendingsstrategie van de islam te zijn. Want om een moslimmeisje te kunnen trouwen, zijn er niet-moslims die ter wille van haar tot de islam over gaan”. Buitenechtelijk verkeer of echtbreuk van een gehuwde moslima die door vier ooggetuigen eenstemmig (4:15) wordt bevestigd, is op straffe van 100 zweepslagen verboden (24:2).

Lichaamsbedekking van de moslima in koran en sharia
Niet alleen de moslimmannen moeten hun schaamte bedekken. Soera 24:31 schrijft moslimvrouwen voor, dat ook zij hun schaamte moeten bedekken, hun lichaam niet ten toon mogen spreiden en hun omslagdoek over hun boezem moeten doen. Onder ‘schaamte van de vrouw’ wordt haar hele lichaam beschouwd, dat mannen gemakkelijk in verzoeking brengt, met uitzondering van handen en gezicht. Wat niet verborgen is, is in de islam vrij voor (seksuele) begeerte. In soera 33:59 wordt tegen de echtgenoten en de dochters van de vrouwen van de profeet alsook tegen de vrouwen van de ‘gelovigen’ (moslims) gezegd, dat ze iets van hun gewaad (Arab. gelbab, omhangsel; alleen hier) naar beneden moeten trekken, opdat ze (als eerbare vrouwen? of als moslima’s i.t.t. slavinnen?) worden herkend en niet lastig gevallen. Wat ‘gelbad’ in de tijd van Mohammed betekende, is niet bekend. Het woord ‘hoofddoekje’ staat er echter niet. Overigens is ten opzichte van de lichaamsbedekking van de moslima de sharia allesbeslissend en niet de Koran. In principe is niet het andere lichaam van de vrouw het punt. Het voornaamste probleem is dat de islam Jezus Christus als Heiland en Heere (ook van het lichaam) uitdrukkelijk afwijst. Zodoende is de moslim onwetend ten aanzien van het feit dat in Jezus Christus een nieuwe natuur mogelijk is, evenals vergeving en reiniging van onreine gedachten, gevoelens en daden alsook een gééstelijke bedekking van ogen en blik.

 Lichaamsbedekking van de moslima in de sharia
In de sharia wordt benadrukt dat een vrouw die zich niet bedekt, de hoofdschuldige is, als ze door een man wordt begeerd of verkracht. De vrouw wordt als de oorzaak van de verleiding van de man gezien en als een smaad voor hem. Omdat de Koran niets ondubbelzinnigs over een lichaamsbedekking van de vrouw zegt, werd dit een eindeloos discussiethema voor islamgeleerden. Vanuit de overlevering (Hadith) en de persoonlijke omstandigheden van Mohammed ontwikkelden islamgeleerden uit de soera’s 24:31 en 33:59 in de sharia voor de moslima het wettelijke gebod van lichaamsbedekking van hoofd tot de voeten, zodra ze buitenshuis is. De interpretatie berust op twee verschillende uitgangspunten.
a. De historische achtergrond
De oorlogen tussen de stammen in de tijd van Mohammed boden geen bescherming voor het individu en dus ook niet voor de vrouwen. Anderzijds waren er veel krijgsgevangenen en slavinnen, die volgens een andere wet werden behandeld dan de vrouwen en dochters van de moslims. Mohammed voerde soera 33:59 in om deze laatste te onderscheiden van de slavinnen en hen tegen overvallen te beschermen. Niet-moslimvrouwen en slavinnen genoten deze bescherming niet, want op grond van het islamitische buitrecht mochten deze misbruikt
b. Moreel uitgangspunt
Het morele uitgangspunt hangt samen met Mohammeds visie op de vrouw: zij is ‘een verleidelijk wezen’ voor de man. Zo zegt de Koran dat tot “de liefde tot de begeerlijkheden vrouwen, zoons, opgehoopte stapels goud en zilver, raspaarden, vee en akkerland” behoren (3:14). Ook zou de vrouw ‘moreel zwak’ zijn, met ‘neiging tot echtbreuk’. Bedekking zou het bewijs van kuisheid en terughoudendheid van de moslima zijn. Mohammed had niet veel op met vrouwen, zoals de overleveringen (Hadith) bewijzen. Een islamgeleerde (Hindi) citeert: “Voor de neergang van een volk zijn de vrouwen verantwoordelijk”. “Het kleinste deel van de bewoners van het paradijs bestaat uit vrouwen”. “De hel is voor domoren geschapen; de vrouwen zijn het domst onder de domme wezens”.
De uitleg van de shariaplicht tot lichaamsbedekking van het hoofd tot de voeten is in de praktijk verschillend. In de pro-Westerse islamlanden heeft het feit van de gelijkwaardigheid van de vrouw het gewonnen van haar verplichte gehele bedekking als teken van haar ‘minderwaardigheid’, zonder dat daarbij het islamitische geloof verloochend wordt. Ondersteund door liberale islamgeleerden nemen diverse moslima’s het recht om deze bedekking af te leggen.
Fundamentalistische moslims echter, die de hele lichaamsbedekking van de moslima in het openbaar als een centraal thema van de sharia beschouwen, reageren daarop, dat iedere moslima die niet aan deze plicht gehoorzaamt, als potentiële hoer geldt, die dienovereenkomstig gestraft moet worden. Een Parijse imam moest zijn moskee onder politiebegeleiding verlaten, omdat hij zich vóór een boerkaverbod had uitgesproken en daarop doodsdreigingen had ontvangen. En in streng islamitische landen zoals Iran en Pakistan worden liberale moslims door orthodoxe moslims vervolgd.

 Lichaamsbedekking van de moslima: samenvatting

  • De lichaamsbedekking van hoofd tot voeten is geen vrijwillige, persoonlijke keuze van moslima’s, zoals zij onwetende westerlingen willen doen geloven, maar een sharia, dus wettelijke verplichting van de religieus-politieke islam, die immers geen keuzevrijheid toelaat. Het is dan ook overduidelijk dat een vergelijking met de hoofdbedekking van medewerkers van het Leger des Heils of met die van nonnen of diaconessen e.d. volkomen onterecht en misleidend is. Hun hoofdbedekking is een uitdrukking van vrijwillige toewijding aan een bepaalde taak, maar nooit een plicht tegenover een religieus-politieke staatswet. Hun geloof en inzet in christelijke zin staan onafhankelijk van hun hoofdbedekking. De eis van de sharia, dat de moslima buitenshuis totaal bedekt moet zijn (behalve gezicht en handen), is vanzelfsprekend niet te vergelijken, laat staan acceptabel te maken met de aanwijzing van de apostel Paulus aan de Korintiërs, dat hun christenvrouwen bij het bidden of profeteren (in de gemeente?) hun hoofd moeten bedekken (1Kor 11).
  • De door de sharia verplichte gehele lichaamsbedekking is ook geen getuigenis van persoonlijk innerlijk geloof aan Allah, maar uitlevering aan Allah, daar alleen de sharia dit eist. Een vergelijking met bijv. het dragen van een kruisje is dan ook weer misleidend. Een kind van God draagt een kruis of heeft een kruis aan de muur in zijn huis niet als uiting van een plicht tegenover een religieus-politieke staatswet. Het wordt als een dankbaar getuigenis gedragen ten opzichte van een Persoon, namelijk van Jezus Christus die plaatsvervangend het zoenoffer tegenover God aan het kruis van Golgotha volbracht heeft. Deze geschonken genade staat haaks op de poging van de moslima om door de voorgeschreven gehele lichaamsbedekking als een goede daad de sharia te volbrengen, die in het hiernamaals hopelijk tegen slechte daden zal worden vereffend.
  • Sommigen zijn de discussie over ‘hoofddoek’ en kruisje spuugzat en pleiten voor verbod op iedere religieuze uiting, om zo van alle problemen (of misschien ook van de ergernis van het kruis als christelijk symbool?) af te zijn. In verband met de wettelijke vrijheid van godsdienst is een degelijk verbod echter niet mogelijk en ook niet wenselijk.
  • Anderen pleiten voor tolerantie en absolute godsdienstvrijheid. De door de sharia verplichte lichaamsbedekking van de moslima is echter niet zo maar een of andere neutrale ‘hoofdbedekking’ zoals een hoofddoekje tegen de zon of een muts bij vrieskou. Het gaat om een principiële zaak! Kiest men voor absolute godsdienstvrijheid, dan wendt men zich af ván de Joods-christelijke wortels, waarden en tradities van het Westen en kiest men vóór een multireligieuze en multiculturele samenleving, waarin juist Bijbelse normen en waarden zoveel mogelijk uit het publieke leven verbannen moeten worden, ja verboden zouden moeten worden. Iedere absolute tolerantie betekent immers intolerantie, iedere absolute vrijheid discriminatie. Wat heeft een Westerse samenleving die hoe langer hoe meer zélf de christelijke waarden en normen en het getuigenis loslaat, tegen de eis van ‘absolute tolerantie’ – ook ten aanzien van de claims van de religieus-politieke islam – eigenlijk nog te bieden? “In de kern van de zaak gaat het bij de kwestie van de door de sharia verplichte lichaamsbedekking ook om het zelfbeeld van onze eigen samenleving”.
  • De islamitische lichaamsbedekking is niet alleen maar een zaak van een andere cultuur, maar onderdeel van een religieus politiek systeem dat islamitisch wettelijke vereniging van godsdienst en staat eist en iedere democratie met haar grondwet van scheiding van kerk en staat verwerpt. Het is in een concreet land een eerste stapje naar het uiteindelijke doel: verovering van de wereld tot één islamitische godsdienststaat van Allah onder de sharia. Hoe kan men dan pleiten voor ‘absolute tolerantie’ tegenover de islamitische lichaamsbedekking van de moslima in publieke dienst in het eigen democratisch geregeerde land, waar de wettelijke scheiding van kerk en staat geldt? De islamitisch wettelijke plicht van moslima’s tot het dragen van lichaamsbedekking is een religieus politiek symbool van de óngelijkheid van man en vrouw, respectievelijk van onderdrukking van de vrouw. Hoe kan men voor ‘absolute tolerantie’ voor een door de sharia verplichte lichaamsbedekking van de moslimvrouw in het publieke leven pleiten in landen die in de grondwet de gelijkberechtiging van man en vrouw verankerd hebben?
  • De door de sharia verplichte lichaamsbedekking in een niet-islamitisch land is dus ook een politiek symbool van een zich afgrenzen van de betrokken landswet en van een handhaven van de eigen wet (sharia) temidden van de wetten van het (gast)land.

Wij weten, dat lichaamsbedekking van de moslima, de bouw van moskeeën en minaretten, de oproep van de muezzin vanaf de minaret in het bijzonder eisen zijn van de schriftislam (vooral in Iran en Saoedi-Arabië), dus van sjiieten – een minderheidsgroep onder de moslims. “Tolerantie en godsdienstvrijheid kunnen in een extreem liberale, individualistische interpretatie tot een dictatuur van de minderheid, ja zelfs van een enkeling ontaarden” – ook in een concreet Europees land.

 

E.Nannen