BIJBELSE TOETSING HYPNOSE-TECHNIEKEN

BIJBELSE TOETSING HYPNOSE-TECHNIEKEN

De methoden die hier worden toegepast zijn zeer uiteenlopend, maar het principe is hetzelfde: aan de mens wordt iets wezenlijks ontnomen, namelijk zijn wil en daarmee zijn geweten. Dat laatste noemde Karl Barth “het vermogen om voor God verantwoordelijk te zijn”. Dit gebeurt meestal tijdelijk, gedurende de sessie, maar kan ook duurzame gevolgen hebben.

In het menselijk hart zijn de bronnen des levens (Spreuken 4:23). De

menselijke geest behoort toe aan God en mag niet gebracht worden in een toestand van hypnose (slaap, onder andermans controle) of extase (buitenzinnen): 1 Korintiërs 14:32. Als een mens onder hypnose wordt gebracht, stemt hij erin toe dat zijn ziel disfunctioneert en geeft hij de beschikking over zichzelf (zijn wil) aan een ander. Dit kan een mens zijn, de hypnotiseur, die zijn wil aan hem gaat opleggen, al is het slechts op een deelgebied. Het effect is dat de mens, ook na het ontwaken, op dit punt willoos wordt (en soms blijft), of de hem ingesproken wil als zijn eigen wil beschouwt.

Maar het is ook mogelijk dat de ‘passiviteit’ waarin de gehypnotiseerde persoon is gebracht, maakt dat demonen tot hem spreken en hem beelden geven van ‘vroegere levens’ (reizen in de tijd), die zowel aan de hypnotiseur als aan de gehypnotiseerde onbekend zijn. De gehypnotiseerde persoon zal dit ervaren als een ‘eigen herinnering’ en dit zal des te meer spreken, als deze bij navraag tot in details blijkt te kloppen! De hypnotherapie maakt hiervan

gebruik door mensen zogenaamd te bevrijden van hun remmingen, zoals het volgende verhaal aantoont:

Een ‘young urban professional’, had de gewoonte regelmatig met zijn mede-yuppies heerlijk te gaan eten. Zij zochten daarvoor meestal een kasteel uit, waar zij zich tegoed deden aan allerlei soorten vlees. Maar telkens, wanneer een schotel gevogelte op tafel werd gezet, raakte onze

vriend in paniek en moest zich van tafel verwijderen, om pas na het dessert terug te keren.

Zijn vrienden konden dit niet langer aanzien en raadden hem aan hiervoor een psychiater te bezoeken. Daar bleek echter niets in zijn vroege leven een aanwijzing te geven voor de ‘pteru-fobie’ (angst voor vleugels), waaraan onze vriend zo ernstig leed. Totdat hij onder hypno-therapie ‘in regressie ging’, waarbij hem een ‘vroeger leven’ voor de geest verscheen:

In de dertiende eeuw was hij een ridder, die met een groep gewapende mannen een kasteel ging veroveren. De bezetting leek hun niet groot te zijn en zij verwachtten een spoedige zege en een grote buit. Maar tot hun verwondering werd de ophaalbrug omlaag gehaald: de bezetting deed een uitval en deze was veel krachtiger dan zij hadden verwacht. De strijd werd hevig en aan beide zijden sneuvelden niet weinigen; daarbij werd ook onze vriend ernstig door een pijl verwond. I plaats dat zijn vrienden hem kwamen ontzetten en wegvoeren, namen zij zelf de benen en lieten de zwaar gewonden op het slagveld achter. Grote schaduwen verschenen aan de hemel: roofvogels kwamen en pikten het vlees van de stervende soldaten weg, terwijl deze nog bij bewustzijn waren. Terwijl hij zijn kameraden vervloekte, stierf onze vriend een ellendige dood. “Aha “, riep de psychiater uit, “dit verklaart helemaal uw pteru-fobie. In uw onbewuste speelt dit beeld u telkens weer parten, als u zich in een kasteel een gebraden vogel heerlijk wilt doen smaken. Er is maar één antwoord, mijnheer: u moet onder ogen zien dat uw vrienden geen blaam treft; hadden zij geprobeerd om u van het veld weg te slepen, dan waren zij immers ook door de suizende pijlen getroffen. Heb dus begrip voor de situatie van toen en neem de vervloeking jegens uw strijdmakkers terug: vergeef hun dat zij u niet konden redden van de dood door de vogels.” Zo gezegd zo gedaan, dit advies was niet moeilijk op te volgen en toen de psychiater hem uitnodigde voor een diner viel het onze vriend niet moeilijk te genieten van de opgediende patrijs.

Dergelijke ervaringen en ontdekkingen maken dikwijls dat anderen ‘heilig gaan geloven’ in de leer der reïncarnatie, zodat in het Westen thans tussen een kwart en de helft van de bevolking hieraan gelooft. Dergelijke verhalen zijn er vele: hieraan geloof hechten ‘conditioneert’ steeds meer mensen en brengt het hindoe-denken binnen het bereik van de massa, ook van mensen die toch beter konden weten. En zo ‘stappen al deze mensen in’ en slingeren zij van de ene leer: “bovennatuurlijk bestaat niet” naar het andere uiterste: “Er is toch meer onder de hemel dan wij hadden vermoed.”

Dit hele proces van conditioneren komt dus, hoe schoon en redelijk het ons ook voorkomt, neer op een langzaam proces van afval, een terugkeren tot de afgoden van de tijd. In de Perzische legende wordt de ‘geest uit de fles’ vrijgemaakt en opgeroepen om de mens te dienen, maar eenmaal vrij, wordt deze tot diens meester. Zo waarschuwen ook de profeten van Israël telkens voor een proces waarbij mensen worden voorbereid voor de afval. In Jesaja 1:4 wordt gesproken van drie soorten van afval of Godverzaking (apostasie) die op elkaar volgen: eerst afval in denken, daarna afval in woorden (blasfemie), tenslotte afval in daden. Van een conditionering tot occulte praktijken lezen wij in Jesaja 8: 11-22 en in het Nieuwe Testament wijzen de apostelen hier nadrukkelijk op.