Carnaval? Kun je als christen een nar zijn?

Ieder jaar is het in de maanden februari en maart een hele drukte. Tot aan het aanbreken van Aswoensdag wordt er gedanst, gelachen, gedronken en de zogenaamde seksuele vrijheid uitgeleefd. Voor velen is het carnaval, het ‘vijfde jaargetijde’ prachtig. Als je op zoek gaat naar de betekenis en herkomst van carnaval – zo heet deze ‘tijd van de dwazen’ in Nederland –, dan verbaas je je, tenminste op het eerste gezicht. Er wordt ook een religieuze betekenis aan toegekend. Maar wij zijn eraan gewend geraakt, dat bepaalde heidense gebruiken tot christelijke feestdagen omgevormd werden, denk daarbij bijvoorbeeld aan Kerst. Het carnaval (Zuid-Duits: Fassnacht) is de ‘tijd voorafgaand aan de vastentijd’. Eigenlijk heeft dit woord te maken met ‘fasen’ en dat is een oud woord voor ‘dwaas zijn’. Veel later sprak men daarna van carnaval. ‘Carne vale’ komt uit het Middellatijn en betekent ‘vlees, vaarwel!’ Dat wil zeggen “Tot ziens vlees”, omdat er 40 dagen geen vlees gegeten wordt.

Daarom wordt met carnaval het eigen zondige vlees echt uitgeleefd. Er is ook nog een andere bron van het carnaval. Al in de tijd van de Romeinen werd aan het einde van het jaar de god Saturnus gevierd. Tijdens de ‘Saturnalia’ werden de slaven door de vrijen bediend. Ter ere van de godin Isis werd dan een scheepswagen door de straten getrokken en geschommeld. Waarschijnlijk laat zich van deze ‘Carrus navalis’ (drijvende wagen) het woord carnaval afleiden.

Later maakte men uit de heidense cultus een christelijk feest. En dit viel midden in de tijd van vasten en boetedoening, die na Kerst begon. Op de zondag voor Rozenmaandag (de ‘Laetare’) mocht men vrolijk feestvieren. Uit het feest van het verdrijven van de winter ontstond de ‘Vastavent’ (waarschijnlijk van het Keulse woord ‘Fastelovend’ afgeleid). Ook toen gold al: Op Aswoensdag is alles voorbij. De uitgelaten ‘Mommen en Trommen’ gingen ook niet aan de kloosters voorbij.
Monniken en nonnen vierden carnaval echter niet pas op zondag of maandag, maar al op vrouwencarnaval. Denk je eens in: Op papencarnaval werd zelfs een nar tot bisschop gekozen!
Een blik in de geschiedenis laat zien: Het carnaval heeft als ‘feest van de omgekeerde wereld’ een belangrijke plaats in de christelijke kalender .[1] Het is rechtstreeks verbonden met Aswoensdag en de voorafgaande en erop volgende vastentijd. Zonder die tijd zou carnaval niet denkbaar zijn. De eigenlijke vastentijd begint na Kerst en eindigt met Pasen.

Een christelijk carnaval?

Van het dwaze gedoe van carnaval zegt men te kunnen bewijzen dat het teruggaat op het twee-staten-model van de kerkvader Augustinus: Aan de ene kant sprak men over ‘het rijk van God’, aan de andere kant over ‘het rijk van de satan’.
In een korte tijd, namelijk bij het carnaval, kan het kortstondige rijk van satan zich in alle vluchtigheid, kleurigheid, met drastische overdrijving en dwaze praal ontvouwen. En de rooms-katholieke kerk lijkt een soort van ontspanning door losbandigheid opzettelijk te hebben gewild of tenminste te hebben toegestaan. Het doel was dat de christenen daardoor meer bereid zouden zijn het vasten weer over te nemen.

Voordat de 40-daagse Paasvastentijd begint op Aswoensdag [2] hebben de (naam-) christenen de laatste dagen nog één keertje (of vaker…) heel goed gegeten, gedronken, gedanst en feestgevierd, zich van alle benauwende banden bevrijd, om zichzelf daarna weer te kunnen motiveren voor de kerkelijke beperkingen.

Aswoensdag heeft z’n naam trouwens verkregen, doordat de as van de palmen van de Palmzondag van het voorbije jaar op deze Aswoensdag gewijd werd en door de priester op het voorhoofd of de schedel van de ‘gelovigen’ gestrooid werd. Daarbij moest iedereen eraan herinnerd worden, dat hij uit stof gevormd was en na zijn dood tot stof zou weerkeren. Op Aswoensdag werd volgens de volksoverlevering bovendien de duivel vanwege zijn misdrijven tegen de goddelijke verordening uit de hemel geworpen. Vandaar mogelijk ook de festiviteiten op de dagen voor de woensdag, waardoor de duivel om zo te zeggen moest worden verdreven.

Wat zegt de Bijbel ons met betrekking tot carnaval?
Tot zover wat informatie over het carnaval. Voor christenen komt nu de vraag op: Hoe gaan we om met carnaval? Heeft de Bijbel iets over dit onderwerp te zeggen? Daarbij willen we op deze plaats niet voorschrijven wat ouders tegen hun kinderen of hun leraren moeten zeggen, als die op school met carnaval te maken krijgen. Maar als wij Bijbelse antwoorden klaar hebben, zullen wij niet het gevaar lopen, bijvoorbeeld met een ongefundeerde mening de leraren van ons te vervreemden. Wij moeten in wijsheid wandelen, juist ‘tegenover hen die buiten zijn’ (Kolosse 4:5).

En hoe sta je tegenover carnaval?
De Bijbel spreekt natuurlijk vanzelfsprekend niet specifiek over carnaval. De Bij-bel is nu eenmaal geen wetboek, waarbij wij de dingen op alfabet kunnen naslaan. God laat ons in de Bijbel veel meer de grondregels zien, die wij op onze levenswandel moeten toepassen. Ons geweten moet in het licht van Gods Woord gesteld worden. Dan alleen kunnen we een besluit nemen dat Gods goedkeuring heeft, zonder dat we dit doen uit wettische gehoorzaamheid en het klakkeloos overnemen.

De carnavalstijd valt midden in de vastentijd. En over het vasten zegt de Schrift met name in het Oude Testament iets en verder in de Evangeliën en in Handelingen. Waarom noem ik dat nadrukkelijk? Omdat we in de Brieven van het Nieuwe Testament geen enkele vermaning over het vasten vinden. We vinden maar twee vermeldingen dat Paulus gevast heeft. Dat maakt duidelijk dat het letterlijke vasten in onze huidige tijd niet meer de betekenis kan hebben die het vroeger had.
Paulus heeft gevast (2 Korinthe 6:5; 11:27). En in Handelingen lezen we eveneens over vasten (Handelingen 10:30; 13:2; 14:23; 27:9). Vasten wordt ook in verband met het gebed genoemd (‘Maar dit geslacht gaat niet uit dan door bidden en vasten’, Mattheüs 17:21). Dat wijst erop, dat bij een ernstig gebed het past om af te zien van de genoegens van het dagelijks leven.
Aan deze Schriftplaatsen kun je zien dat het raamwerk van de huidige carnavalstijd (nl. een door de kerk voorgeschreven tijd van vasten) beslist geen Bijbels voorschrift voor christenen is. Daarmee zeg ik niet dat je vandaag niet zou mogen vasten, om op een bijzondere manier een gebedsonderwerp intensief voor God te brengen.
Maar er bestaat geen ‘christelijk vasten’. God wil veeleer dat wij in principe afstand doen van elke last en elk genot, die ons in de christelijke wedloop in de weg staan: ‘Laten wij alle last en de zonde die ons lichtelijk omstrikt, afleggen en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt, terwijl wij zien op Jezus…’ (Hebreeën 12:1).

Wij vinden, wat betreft het carnaval, uitbundige en ongebreidelde vreugdefeesten, die vergezeld gaan van oorverdovende muziek met overheersende ritmes. Alcohol, vandaag de dag vaak ook drugs en overmatige genotzucht zijn hier maar een paar voorbeelden van. Het zal iedere christen wel duidelijk zijn dat dat niets te maken heeft met de christelijke vreugde die wij mogen genieten. Petrus schrijft in zijn tweede brief: ‘Zij achten een zwelgpartij overdag een genot; [ze zijn] vlekken en smetten en zwelgen in hun eigen bedriegerijen, als zij met u brassen. Zij hebben ogen vol overspel en houden niet op te zondigen; zij verlokken onstandvastige zielen en hebben een hart, geoefend in hebzucht, kinderen van de vervloeking’ (2 Petrus 2:13-14).

En de kleinzoon van de grote koning Nebukadnezar, Belsazar in Daniël 5, zou ons tot een grote waarschuwing moeten zijn. Voor hem was het uitgelaten feest de laatste maaltijd in zijn leven; nu staat hij voor God, aan Wie hij rekenschap schuldig is voor zijn leven!

Trouwens, meestal gaat zo’n zwelgpartij gepaard met het lasteren van goddelijke Personen. Dat was zo bij Belsazar (Daniël 5:4). En Judas maakt dat in zijn brief ook heel duidelijk: ‘Maar evenzo verontreinigen ook deze dromers het vlees en verwerpen de heerschappij en lasteren de heerlijkheden… Maar dezen, al wat zij niet kennen, lasteren zij; en in al wat zij van nature weten, zoals de redeloze dieren, daarin verderven zij zich…. Dezen zijn vlekken in uw liefdemalen, zonder vrees brassen zij in uw bijzijn en weiden zichzelf’ (Judas 8-12).
Is het niet waar dat de beschrijving van deze mensen als dieren, juist in carnavalstijd, de spijker op de kop slaat? Daarbij zinspeel ik niet alleen maar op alle varianten in de verkleedkleren. En hoeveel wordt er in de carnavalstoespraken ook niet godslasterlijk gesproken. Daar kan een christen niets mee van doen hebben.

In 2 Petrus 3 hebben wij al gezien, dat tegelijk ook van echtbreuk sprake is. Er is nauwelijks een tijd waarin huwelijken en relaties zo zeer gevaar lopen als bij carnaval. Door de verkleding kun je de persoon tegenover je niet herkennen en ben je vrij om met diegene te dansen met wie je wilt. En niet zelden belanden dan twee wildvreemde mensen met elkaar in bed. Misschien alleen voor een nacht (al erg genoeg!), misschien ook voor een langere tijd.

De Bijbel spreekt daarover heldere taal: ‘Maar de vreesachtigen en ongelovigen en zij die gruwelen bedrijven en moordenaars en hoereerders, en tovenaars en afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel die van vuur en zwavel brandt; dit is de tweede dood’ (Openbaring 21:8). Ook dat maakt duidelijk dat een christen zich bij het vieren van de carnaval niet goed kan voelen en er ook geen deel aan kan nemen. Anders kan het gebeuren, dat een gelovige zo’n zondig gedoe plezierig gaat vinden en zelf in zonde valt.
Bij het laatste punt is de verkleedpartij al ter sprake gekomen. Ook in de Bijbel vinden wij mensen die zich verkleed hebben. En je kunt niet zeggen, dat er ook maar één positief voorbeeld tussen zat. Saul verkleedde zich, toen hij naar de waarzegster ging; hij werd ontdekt (1 Samuël 28). Tamar was de schoondochter van Juda, maar zij verkleedde zich als een hoer (Genesis 38). Was het goed, dat Jakob zich verkleedde, om voor Ezau te spelen (Genesis 27)? En hoe ging het met Achab en Josia, die zich in de oorlog verkleedden (1 Koningen 22; 2 Kronieken 35)? Zelfs de duivel ‘verkleedt’ zich en komt daarom als een engel van het licht (2 Korinthe 11:14). En daarom komen ook zijn navolgers, valse profeten, in schaapskleren (Mattheüs 7:15).

Bovendien worden juist door de carnavaleske verkleedpartijen sommige verdorven personen en krachten onschuldig voorgesteld (duivel, heksen). Hoe zou een christen na het lezen van deze voorbeelden nog aan zulke verkleedpartijen kunnen meewerken? Als iemand zich verkleedt, wil hij een persoon voorstellen, iemand die hij in werkelijkheid niet is. Dat hebben we als kinderen vast en zeker allemaal wel eens een of andere keer gedaan. Hangt met dit verkleden echter niet vaak het verlangen samen, dat ik graag iemand anders had willen zijn, bepaalde eigenschapen graag zou hebben gehad, die de Heere mij niet verleend heeft?

Tenslotte wil ik graag nog iets zeggen over de zogenaamde vrouwencarnaval of ‘oudewijvencarnaval’. Op deze speciale donderdag hebben de vrouwen het voor het zeggen en kunnen zich van het hele gezag van de mannen ontdoen. Uiteindelijk is het hele carnaval immers een zich losrukken van alle normen en regels. Ieder kan doen en laten wat hij wil. Hij kan zijn persoonlijke ‘vrijheid’ uitleven (en merkt niet, dat het tenslotte niets anders is dan gevangenschap door de duivel).
Maar het overtreden van de scheppingsorde van God geeft de carnavalsvrouwen blijkbaar heel veel plezier, terwijl God heeft bepaald dat de man het hoofd van de vrouw is (1 Korinthe 11:3), en dat is een bepaling die tot vandaag de dag nog geldt. ‘U, vrouwen, weest aan uw mannen onderdanig, zoals het betaamt in de Heere’ (Kolosse 3:18). Dit vers kun je ook in de carnavalstijd niet simpelweg negeren!

Afsluitend
Al deze punten maken tenslotte duidelijk, dat een leven dat God behaagt niet te rijmen valt met het vieren van carnaval [3]. Natuurlijk mogen we blij zijn. We mogen ook best een goede maaltijd nemen, maar zwelgpartijen en bandeloosheid in de zin van carnaval passen totaal niet bij een christen. Omdat het niet bij Christus past. En Hem willen we graag eren!

Manuel Seibel
Bron: ©Volg Mij! 1/2015

 

[1] Het ‘liturgische jaar’ met zijn feesten en gebruiken is naar analogie met oudtestamentische, Joodse feesten geleidelijk in christelijke kerken geïntroduceerd en is  niet op de Bijbel gefundeerd. Hoewel veel christenen bijv. Pasen of Kerstmis oprecht willen vieren, is de enige aangegeven speciale dag (‘feestdag’) in het Nieuwe Testament de eerste dag van de week, de ‘dag des Heeren’.

[2] Aswoensdag is in de rooms-katholieke traditie het begin van de 40 dagen durende vastentijd, die loopt tot en met Paaszaterdag,ook wel Stille Zaterdag genoemd.

[3] Laten we hier liever consequent zijn! Een christen die deelneemt aan carnaval, zonder de ergste uitwassen mee te maken, is altijd nog eerder een karikatuur van een discipel en zeker geen geloofwaardige getuige van zijn Heere en Zaligmaker.