Hoe griezelig is gruwelijk?

Zonder het ingrediënt spanning heeft de schrijver geen verhaal, want waarom zou de lezer verder lezen als alles oké is?

Laatst mocht de oma van Cas iets vertellen over het schrijven van verhalen in groep 3. Ik ben die oma en ik dacht dat een workshop wel leuker zou zijn dan alleen maar luisteren. We zouden vast allemaal wel een verhaal kunnen verzinnen aan de hand van een klein opstapje.

Cas en ik hadden alle knuffeldieren en handpoppen in een grote tas mee naar school gesjouwd. Iedereen deed een blindelingse greep in de tas en zo stond er op elk tafeltje een hoofdpersoon. En daarbij de opdracht om vragen te stellen en antwoorden te verzinnen. “Wie ben je? Wat is er gebeurd? Hoe voel je je? Hoe ga je dat oplossen?”

De hele klas snapte dat en iedereen verzon een drama, omdat er immers iets ‘opgelost’ moest worden! Wat hebben we genoten, meegeleefd en gelachen! Wat een enthousiasme om aan de beurt te komen, een boost van inspiratie, de klas stond er bol van.

Ik was zo trots dat ieder kind begreep dat een verhaal een reis is, dat er onderweg iets gebeuren moet. Het is geen wandelingetje vol wenselijk gedrag, maar een kronkelpad met obstakels en kuilen, soms smal en glad, door dalen en pas op de bergtop krijg je de beloning van een grandioos vergezicht.

Het verhaal moet verrassen en, als het even kan, ook overrompelen. Het moet zich zo aan de lezer opdringen dat het onontkoombaar is. Want alleen op die manier wordt de lezer onderdeel van het avontuur. En zo mooi om te zien hoe kinderen van groep 3 de echte wereld verpakken in een fictieve wereld.

Avontuur en spanning

Avontuur is een mooi woord! Het komt van het Latijnse woord ‘adventura’ en het betekent ‘de dingen die te beurt zullen vallen’. Dat geeft meteen het uitdagende perspectief van” het ongewisse onbekende” en “de lotgevallen van…”

De schrijver knipt een zaklantaarn aan en zegt: “Kom!” en gaat op pad. De lezer loopt mee, samen achter die kleine lichtbundel aan, door ongebaande streken, moerassen en wouden en het licht focust dan hier, dan daar. Soms is er opluchting, het gevoel dat we op de goede weg zijn, soms is er radeloosheid als het licht naast het pad lijkt te dansen. Soms staan we voor een blinde muur en moeten we terug om via een andere weg verder te komen.

Een verzonnen verhaal wordt herkenbaar als het zowel het menselijke als het onmenselijke vertelt. De ramp en het wonder, armoe versus rijkdom, geluk tegenover ongeluk, het verhaal ontstaat altijd in de bedding van de tegenstelling tussen goed en kwaad.

Meegaan in de illusie

Maar om bij het thema terug te komen, hoe griezelig is gruwelijk? De wereld is griezelig en gruwelijk, geen liefelijk tafereel. Daar komen alle mensen wel achter in de loop van hun leven. In fictie ontmoet de lezer de wereld, in dilemma’s, in teleurstellingen, in worsteling, in liefde, in haat, in hoop en wanhoop. Als het goed is, gaat de lezer mee in de illusie en het avontuur en denkt hij niet: ‘Het is maar verzonnen.’

Tenzij het verhaal zo beangstigt dat er gesust moet worden. Dat je de spanning en de kromme tenen alleen verdragen kunt als je weet dat het goed afloopt. Als kind van een jaar of acht had ik dat heel erg bij mijn lievelingsboek “Kleine Zwerver” van W.G. van de Hulst. Zelfs toen ik het boek voor de vierde keer las, zat mijn vinger tussen de bladzijden waar het laatste hoofdstuk begon, want als het niet te harden was, kon ik heel snel even een portie opluchting bijtanken. En daarna weer verder zwelgen in zieligheid.

Een verhaal moet onrust veroorzaken, je moet verdwalen, in gevaar zijn, de wanhoop nabij, want dat maakt de thuiskomst zo mooi. Je leert de veiligheid waarderen, juist als je door onveilig gebied moet reizen. In die zin is een verhaal ook een testcase, je ruikt aan de grote boze buitenwereld. Je lijdt schipbreuk en wordt ternauwernood gered, terwijl je onder je eigen dekbed ligt. Door op te gaan in een verhaal leer je ook wat eenzaamheid is, hoe verlies voelt, wat dreiging met je doet. Je kunt een waarschuwing opdoen, of een terechtwijzing voor lief nemen. Dat zijn vingeroefeningen in levenservaring.

Maar hoever mag je gaan?

Ik heb nagedacht over het verschil tussen griezelig en gruwelijk. Beide woorden zijn etymologisch verwant aan het woord ‘afgrijzen’, maar er is een niveauverschil.      

Griezelig roept afkeer op, gruwelijk roept walging op.

Van iets griezeligs wil je afstand nemen, van iets gruwelijks keert je maag zich om. Blijkbaar kan het afgrijzen zowel een uiterlijke als een innerlijke reactie oproepen. Dat geeft te denken, want in het eerste geval kun je je vege lijf wel redden als je een paar passen terug doet, maar in het tweede geval heeft het afgrijzen kans gezien ‘binnen’ te komen en moet je het kwijt zien te raken.

Een verhaal waarbij je moet griezelen heeft iets aantrekkelijks, als er een huivering over je rug loopt van spanning of als je kippenvel krijgt van schrik, zit er een uitdaging in die confrontatie. Het griezelige mobiliseert je emotie, terwijl je in feite geen risico loopt. Je maakt deel uit van het verhaal, je deelt de angst van de hoofdpersoon, je ervaart de ontzetting en de radeloosheid, maar het gebeurt in de wereld van de verbeelding. Je wordt meegezogen in het verhaal, maar het blijft fictie.

Een verhaal dat overloopt van gruwelijkheden, waar op plastische wijze koppen rollen en bloed vloeit, martelingen en folterpraktijken worden geëxposeerd, kan een kick geven, omdat je je op verboden terrein begeeft. We willen het niet meemaken, maar wel zién. Als er vroeger een openbare terechtstelling plaatsvond, liep de stad uit om te gaan kijken. En als de journaallezer waarschuwt dat de beelden schokkend kunnen zijn, zetten we de tv niet uit. Gevaar en geweld heeft een aanlokkelijke kant, ook hier de uitdaging, je slaat je handen voor je ogen, maar je kijkt tussen je gespreide vingers door. Mensen zoeken in boeken, films en spelletjes ook de grens op van wat je verdragen kunt. Hoeveel spanning kun je aan? En wat kun je morgen aan? Waar ligt de grens volgende week?

Het uitvergroten van de gruwelijke realiteit en zo mogelijk nog gruwelijker maken ter vermaak of leedvermaak, ik kan het geen spelletje vinden. Realistisch zijn is al heftig genoeg. Het kwaad is er, maar ik hoef me er niet tegenaan te schurken. Ik ben bang voor het verdwijnen van drempels en het vervagen van grenzen. Ik vind het geen pluspunt als iemand intens geniet van de meest gewelddadige boeken of films. Van geweld en gruwel moet je je leven lang blijven schrikken.

Het kwaad wel tonen maar niet showen.

Natuurlijk kun je als schrijver niet om het kwaad heen, het is een factor van belang, een katalysator in je verhaal. Maar ik ben als de dood dat ik het kwaad proclameer. Het kwaad moet zo worden neergezet dat het ook in de ogen van de lezer kwaad blijft. Tijdens het groeien van een nieuwe roman is er altijd wel een slapeloze nacht waarin dit dilemma speelt: Hoe toon ik het kwaad zonder er een showtje van te maken. Want dat showtje zou zomaar een buiging kunnen zijn.

Zo nu en dan moet ik wel iets lezen dat mij tegenstaat, omdat het van belang is voor mijn historisch besef en mij bij de les houdt over hoe gebroken dit bestaan    is. Zo las ik “De tolk van Java” van Alfred Birney (Librisprijs 2016) al jankend van ellende, omdat ik de beschadigingen en het zweren van oud zeer herkende. De waarde van zo’n boek ligt in het feit dat er een stuk geschiedenis wordt vastgelegd en verbonden wordt met de schade aan mensenlevens. Als een waarschuwend uitroepteken mag het er zijn, niet als vermaak.

De praktijk van vandaag

Ik maak de impact van de verbeelding vaak genoeg mee met mijn kleinzoons, bij een erg spannend verhaal voel ik hun lijfjes verstrakken en kruipen ze dichter tegen me aan. En na afloop van het verhaal, als de opluchting de overhand krijgt, moeten we even gek doen vanwege het besef dat bij ons alles veilig is. Zo komt het evenwicht weer terug.

Iets gruwelijks heb ik nog niet voorgelezen, ik ben het ook niet van plan, geen gruwelverhalen en horrorboeken voorhanden hier.

Maar gruwelijk is wel de trend in kinderland, de speelgoedwinkel ligt er vol mee. Het Legoboekje van 2017 is voor bijna de helft gevuld met agressie in de vorm van angstaanjagende helden of schurken en griezelige voertuigen voorzien van vlammenwerpers en schietapparaten. Stort je in de strijd, oefen je vaardigheden, gebruik je formidabele X-Wing Fighter en je Spinjitzu tegen de Nindroids-skeletten en andere slechteriken. En als dat nog niet genoeg is, dan kun je met een programmeer-app via je smartphone je robots tot leven wekken.

Ik weiger Jestro’s Evil Mobile of de Chaoskoets van de Monster Meester aan te schaffen. Jammer voor de jongens, maar oma blijft volhouden: “Lego is om te bouwen, niet om te vechten.”

De enige pistolen die hier zijn toegestaan, zijn waterpistolen, daar hebben we er meer dan genoeg van, want bij een watergevecht doet oma zelf ook graag mee.

Computerspelletjes

Een tablet hoort tegenwoordig bij de opvoeding en je moet wel bewondering krijgen voor de vanzelfsprekende vingervlugheid waarmee kinderen zoiets weten te hanteren. Een spelletje downloaden is voor een vijfjarige een makkie. Ik kijk mee en zie een soort knollentuin, die verdedigd moet worden, er naderen namelijk in lappen gehulde vogelverschrikkers.

‘Kijk oma, ik schiet de zombies dood, want die stelen mijn sla en mijn wortels.’

‘Wat zijn nou weer zombies?’

‘Dat zijn levende doden. En als ik er één niet kan elimineren, dan splijt hij in tien zombies.’

Hoe kan oma dat nou een stom spelletje vinden en helemaal niet trots zijn dat het volgende level gehaald is? Ik denk aan “Kleine Zwerver” en ben vast al heel oud, daar helpt zelfs mijn zwak voor waterpistolen geen moedertje lief aan.

Troost en hoop

Er is op deze wereld gigantisch veel gruwelijks. Maar ik wil het niet verzinnen, want ik wil er mijn geest niet in oefenen. Dat wat ik verzin, moet troost en hoop bevatten. Ik wil niet eenzamer worden dan ik al ben, (want gruwen en walgen doe je letterlijk en figuurlijk in je uppie). Ik ben voor medemenselijkheid en elkaars hand zoeken en vasthouden onderweg achter het lichtje aan, ik geloof in de belofte van een nieuwe wereld.

 

 

Joke Verweerd