De klassieke psycholoog Alfred Adler (1870 – 1937)

De klassieke psycholoog Alfred Adler (1870 – 1937)

Ouders volgen anno 2017 voor de opvoeding van hun kind(eren) een cursus die gestoeld is op de ideeën van Adler. Een boek met daarin opvoedingsmethoden eveneens op grond van deze psycholoog wordt niet alleen op cursussen, maar ook door opvoeders zelf gebruikt: Kinderen opvoeden en vrede in het huis houden. Wie had kunnen denken dat deze Oostenrijkse arts nu nog invloed zou hebben? Als je zijn begrippenkader nagaat, kom je al gauw termen tegen die ook tegenwoordig nog opgeld doen: minderwaardigheidsgevoel, agressie, geldingsdrang en 0-5 jaar. Wie van een op de Bijbel gegrond denken uitgaat, botst met de humanistische ideeën van Alfred Adler. In het volgende artikel wordt kort zijn denken belicht.

 

Inleiding
Alfred Adler was een Joodse arts-psychiater in Wenen. Aanvankelijk was hij een van de vroege leerlingen en volgelingen van Sigmund Freud, eveneens een Joodse arts-psychiater in Wenen. Daarna, in 1911, brak Adler als eerste met Freud door diepgaande meningsverschillen én persoonlijke tegenstellingen. Adler was de eerste die een alternatief bood voor Freud, met name voor zijn seksuele en genetische constructie. Hij werd de vader van een van de klassieke richtingen binnen de psychoanalyse: de Individualpsychologie. Met deze benaming wilde Adler te kennen geven dat hij overwegend belang hechtte aan de individuele verschillen in de persoonlijkheid, volgens hem te weeg gebracht door milieuverschillen tijdens de jeugd. Ieder mens is uniek.

De persoon van de grondlegger en zijn psychologie
Een psychologische richting is niet objectief en niet neutraal: er is een nauw verband tussen enerzijds de levensgeschiedenis (privéleven en persoonlijke ervaringen), de cultuur en de tijd waarin de grondlegger leefde of leeft alsook zijn levensbeschouwing en anderzijds zijn psychologie en psychotherapie. Daarom is het nuttig en boeiend de biografische, morele, sociale, politieke én vooral de levensbeschouwelijke factoren van de grondlegger te bestuderen. Zo kunnen wij zijn eigen, andere kijk op de mens, theorie en therapie beter plaatsen en begrijpen en daarmee de eigen, specifieke benadering van zijn psychologische en psychotherapeutische richting. Evenals de psychologische richtingen van Freud en Jung begint ook de Individualpsychologie van Adler met de persoon van de grondlegger.

Adlers jeugd
Adlers vader was een welgestelde graanhandelaar. Hij was een man met een sterke persoonlijkheid die de dingen luchtig opnam. Alfred was zijn lievelingszoon. De verhouding tot zijn moeder was meer afstandelijk. Adlers relatie tot zijn ouders was dus anders dan, ja tegengesteld aan die van Freud tot zijn ouders. Zo werd ook zijn ontwikkelingspsychologie anders dan die van Freud.
Vanaf zijn geboorte was Adler ziekelijk. Hij leed aan rachitis. Adler kon pas lopen, toen hij 4 jaar oud was. Door een ernstige longontsteking verzwakte hij nog meer. Toen hij weer kon lopen, viel hij vaak en had verschillende ongelukken op straat. Adler verzette zich echter tegen zijn toestand. Er ontwikkelde zich in hem een sterke wil om zijn handicap te overwinnen en net zo te worden als ieder andere jongen. Hij wilde graag aan sport doen, maar dat ging niet. Daarom stortte hij zich op de studie. Evenals Freud studeerde hij medicijnen in Wenen.
Nog een ander aspect is van belang voor het denken van de jonge Adler en voor de ontwikkeling van zijn psychologie. Adler zat in zijn studententijd veel in de Weense koffiehuizen. Hij had veel socialisten onder zijn vrienden. Daardoor kreeg hij maatschappelijke belangstelling en werd hij ook zelf socialist.
Zijn theorieën berusten op ervaringen uit zijn jeugd. Die vroegere ervaringen leiden Adler tot de overtuiging dat de mens in zijn agressieve drift een psychisch mechanisme bezit dat hem in staat stelt een mechanisch tekort resp. zijn minderwaardigheidsgevoelens te overwinnen.

De ontwikkeling van Adlers theorieën
Wat Adler het meest opviel, was de fysieke minderwaardigheid van de mens t.o.v. het dier. De mens heeft door het ontwikkelen van zijn hersenen dit nadeel in een voordeel veranderd. De mens moest een sociaal dier worden om zijn minderwaardigheid t.o.v. andere dieren te compenseren, aldus Adler. Tijdens en na zijn medische studie bestudeerde hij de mogelijkheid van lichaamsdelen om een tekort te compenseren. De gedachtegang van hem is als volgt: Er bestaat een aangeboren en verworven minderwaardigheid van organen of orgaansystemen, waardoor deze de aangeboren prikkels niet kunnen verwerken. De daaruit voortvloeiende stuwing van prikkels doet het orgaan groeien (compensatie), eventueel overmatig groeien (overcompensatie).

Alfred Adler (bron Wikipedia)

Kan echter het minderwaardige orgaan de aangeboden prikkels niet verwerken, dan vloeien deze, volgens Adler, naar een ander orgaan af dat het tekort compenseert. Zo kan het gehoor een tekort aan gezichtsvermogen compenseren, ja zelfs overcompenseren, volgens de Weense arts.
Kunnen de prikkels echter geen vervangend orgaan tot groei stimuleren, dan stromen ze, volgens Adler, door naar het centrale zenuwstelsel om daar een groei van de intellectuele functies te weeg te brengen. Volgens Adler is de intelligentie dus “meerwaardig” geworden door verder gezonden, externe prikkels.
In 1908 verscheen Adlers “Der Aggressionstrieb im Leben und in der Neurose”. Daarin ontwierp Adler een theorie waarin de mens een psychische drift, agressie, heeft en dat die het mechanisme is dat hem in staat stelt een mechanisch tekort door compensatie te overwinnen. De prikkels komen niet alleen van buiten: een tweede prikkelbron komt uit het lichaam zelf. Deze stimuleren de organen tot een drift. Elk orgaan heeft zo zijn eigen drift: eetdrift, hoordrift, kijkdrift, enz. Als een orgaan de interne of externe prikkels niet verwerkt, gaan deze naar het centrale zenuwstelsel waar ze de aanleiding tot een psychische drift worden, die Adler de “agressiedrift” noemt. Zo wordt een onjuist verband tussen orgaanminderwaardigheid en agressiviteit gelegd.
In 1910 beschreef Adler wat bekend zou worden als het minderwaardigheidsgevoel. Volgens hem begint het ontdekken van de eigen minderwaardigheid bij het kind. Het groeit op te midden van grotere, sterkere, machtigere en autoritaire personen. Dat leidt tot minderwaardigheidsgevoelens. Het kind reageert daarop met “mannelijk protest”, met een streven naar kracht, gelding en superioriteit. Zwakheid was volgens Adler vrouwelijk. Zoals Freud poneerde dat ieder klein kind “van nature biseksueel” is, beweerde Adler dat ieder mens mannelijke en vrouwelijke attituden in zich heeft. Het leven is volgens hem een strijd van het mannelijke tegen het vrouwelijke, van kracht tegen zwakte.

Typische situaties waarin minderwaardigheidsgevoelens kunnen ontstaan.
1. De manier waarop ouders hun kinderen behandelen:

  • verwenning, vertroeteling
  • te weinig liefde, haat en afwijzing van de ouders,
  • te strenge opvoeding. Straf is volgens Adler uit den boze.

2. Het eigen lichaam waaraan al of niet terecht een orgaanminderwaardigheid gevonden wordt: Men voelt zich te dik of te dun.
3. Het gezinspatroon. Voor een enig kind is het moeilijk erkenning en zelfbewustzijn te vinden: Het moet zich voortdurend tussen volwassenen bewegen waardoor het tot ongewenste compensatie kan komen.
4. De financiële situatie waardoor men zich niet een eigen huis of reis kan veroorloven.
5. Crisissituaties zoals het overlijden van een familielid, een verbroken vriendschap of verloving, het zakken voor een examen.

Machtsdrift, geldingsdrang
De behoefte aan macht zou ontstaan door het gevoel van onmacht, veroorzaakt door bijv. een te strenge opvoeding. Het streven naar macht is, volgens Adler, de belangrijkste drijfveer van het menselijk gedrag. Het doel van het machtsstreven is het overwinnen/compenseren van de machteloosheid en inferioriteit. De vroegkinderlijke minderwaardigheidsgevoelens leiden tot het streven naar meerwaardigheid. Slechte opvoeding, orgaanminderwaardigheid of ongunstige situaties – zaken die dus buiten de verantwoordelijkheid van het individu liggen – kunnen minderwaardigheidsgevoelens versterken en de geldingsdrang mateloos doen stijgen. Minderwaardigheidsgevoelens zijn, volgens Adler, onvermijdelijk. Toch is het niet verkeerd ze te koesteren. Ze zijn van levensbelang om te blijven leven en zich te ontwikkelen, denkt de Weense arts.

Adlers houding tegenover gezag en normen
Als een echt kind van Freud keerde Adler zich tegen gezag: straf is uit den boze. Ouderlijke tucht mag dus volgens hem geen onderwerping aan gezag ten doel hebben. Ouderlijke tucht moet aan de ene kant initiatief en zelfvertrouwen, aan de andere kant sociale belangstelling en zorg voor anderen doen ontwikkelen. Het kind moet constructief en coöperatief zijn om zijn taak en situaties de hanteren.
Een wezenlijk aspect van de Bijbel is juist gehoorzaamheid (uit liefde) tegenover de drieënige God en tegenover personen aan wie God gezag heeft gegeven. De ouders moeten in de vreze des Heren kinderen tot gehoorzaamheid opvoeden en ouderlijke tucht in liefde en wijsheid hanteren (Spr 23:13; Ef 6:4; Hebr 12:7). De kinderen worden opgeroepen hun ouders te gehoorzamen en hun tucht aan te nemen (Ef 6:11; Col 3:20; Spr 1:8).

De Invidualpsychologie van Adler is niet neutraal.
Om verschillende redenen zijn Adlers theorieën niet neutraal: Ze zijn door zijn eliminatie van de drieënige God en Gods Woord dus ook van Gods Woordopenbaring omtrent de geschapen, gevallen en wedergeboren mens, niet neutraal. Gevolgen van zijn eliminatie van Gods Woord zien wij o.a. in

 a. Adlers constructie van de minderwaardigheidsgevoelens. Zich met andere mensen vergelijken noemt hij geen zonde. De jaloezie die daaruit ontstaat, noemt hij een gevoel, maar geen zonde.
 b. Adlers constructie van de machtsdrift. Geldingsdrang is bij hem een “drift”, geen zonde.
 c. Adlers constructie van de agressiedrift. Agressie is een “drift”, een “natuurlijke drift”, maar geen zonde.

Adlers antropologie is niet neutraal

a. Adlers mensbeeld is atheïstisch. De mens zonder zijn betrokkenheid op God, zijn Schepper, bestaat echter niet.
b. Adlers mensbeeld is evolutionistisch, zowel door zijn ontwikkelingstheorie als door zijn constructie van de agressiedrift als middel om tot die ontplooiing te komen.
c. Adlers mensbeeld is deterministisch. Zijn mensbeeld wordt gedetermineerd door zijn “Leitlinie” (= levensstijl), die vanaf zijn 5e levensjaar “vastligt” door zijn toekomstgerichtheid en vooral door zijn onvermijdelijke minderwaardigheidsgevoelens en machtsdrift.
d. Adlers mensbeeld is evolutionistisch humanistisch-optimistisch: “De mens ontwikkelt zich van een min tot een plus” en wel door zijn “eigen mogelijkheden”.

De Bijbel openbaart ons echter géén humanistisch-optimistisch, maar een realistisch mensbeeld (Rom 7:18b; Ef 2:1-3; Hebr 9:27). Met al zijn “zelfontplooiing” gaat de hoogmoedige, verblinde mens Gods oordeel tegemoet. Onze enige hoop is Christus door Zijn volbrachte offer aan het kruis.

Adlers psychologie is niet neutraal.

a. Volgens hem is jaloezie een gevoel en geen zonde.
b. Volgens hem is de oorsprong van een minderwaardigheidsgevoel de “zwakke positie van het kleine kind” i.p.v. het eigen hart. Dit uitgangspunt gaat in tegen de Bijbelse openbaring omtrent de schepping en de val van de mens.
c. Minderwaardigheidsgevoelens zijn volgens hem niet verkeerd, maar van levensbelang voor de (evolutionistische) ontwikkeling van de mens. Zonder dat gevoel komt de agressiedrift niet in actie.
d. Minderwaardigheidsgevoelens kunnen en moeten volgens hem in eigen kracht overwonnen worden. Onze oude natuur met haar superioriteits- en minderwaardigheidsgevoel is met Christus meegekruisigd. Dat wil zeggen dat ze door God zijn veroordeeld én in haar macht gebroken.

Adlers waarneming van het zichtbare (met name in eigen leven) nl. dat mensen door minderwaardigheidsgevoelens en geldingsdrang gedreven worden, is juist maar onvolledig (1Sam 16:7b). Toch is het niet zo dat Gods Woord alleen nodig is voor een áánvulling van het ontbrekende. In tegendeel, Gods Woordopenbaring ten aanzien van oorsprong, wezen en gevolgen van minderwaardigheidsgevoelens en machtsdrang is van een totaal andere orde. Daardoor zijn Adlers antropologie, psychologie en psychiatrie behalve onvolledig ook onjuist en niet neutraal.
“Zie, het woord des Heren hebben zij verworpen,
Wat voor wijsheid zouden zij dan hebben?“ (Jer 8:9b).

Het Bijbels pastoraat staat tegenover de humanistische psychologie. In het volgende schema is dat kort weergegeven.

Bijbels pastoraat
Humanistische psychologie
God centraal De mens centraal (het zelf)
Zonde(n) Ziekte (slachtoffer van)
Pastor geeft pastoraat Psychotherapeut helpt

E.Nannen