Ervaringen met de kanjertraining

In het afgelopen schooljaar werd er bij ons op school begonnen met de Kanjertraining. Na een aantal bijeenkomsten met het team begon ik in mijn kleuterklas met de eerste lessen. Hoewel ik de teamscholing over het algemeen als interessant en positief had ervaren, bekroop mij bij het bestuderen van het lesmateriaal een heel onprettig gevoel. Omdat de keuze voor de Kanjertraining nu eenmaal was gemaakt, besloot ik de lessen maar “gewoon” te gaan geven. Het duurde niet lang voor ik met de te geven lessen ernstig vastliep. Het begon al bij de eerste kanjerafspraak, die ik volgens de methode elke week dien te herhalen: Ik ben te vertrouwen/ we vertrouwen elkaar. Hoe kan ik dat als christen week aan week aan mijn kleuters leren, terwijl de Bijbel leert dat alleen God zelf te vertrouwen is?

Verder bevat de kleuterversie een vervolgverhaal over het jongetje Max dat kennis maakt met de tijger (witte pet → is zichzelf), het konijn (gele pet → doet zielig, trekt zich terug en doet bang), de aap (rode pet → lacht uit en loopt mee, uitslover)  en de vlerk (zwarte pet → daagt uit, pest, zoekt ruzie, speelt de baas). De tijger is in dit verhaal de kanjer, hij is zichzelf en “dus” te vertrouwen. De andere dieren zijn pas in orde als ze behalve hun eigen pet ook een witte pet opzetten. Dan zijn ze namelijk ook zichzelf en te vertrouwen. De link tussen jezelf zijn, betrouwbaar zijn en gedragsverandering ontgaat me. Ook met de positie van het konijn heb ik moeite. In zijn positie als gepest konijn lijkt zijn angstige gedrag mij begrijpelijk. Een kanjerafspraak is echter dat niemand zielig blijft. In het verhaal krijgt het konijn een witte pet, hij is nu niet langer (te) bang of zielig, maar is zichzelf en te vertrouwen. Welke les geef ik nu precies aan de kinderen mee? Ook bij de vlerk en de aap mis ik nuancering, de kanjertraining geeft aan hen consequent aan te duiden met woorden als gek, idioot, rare…

En wie is nu eigenlijk de kanjer en op grond waarvan is hij te vertrouwen? Op grond van het feit dat hij zichzelf is? Dat lijkt me een heel wankel fundament om een kind te leren met zijn naaste en zichzelf om te gaan. Is het als christelijke school niet onze verantwoordelijkheid om naar een steviger fundament te zoeken?

Ik blader verder in de methode. Per les kom ik diverse oefeningen tegen (waarbij lesdoelen overigens ontbreken) waarvan ik met een beperkt aantal goed uit de voeten kan. Bij andere struikel ik over de woordkeus: trots staan en een lied waarbij kinderen over zichzelf zingen dat ze betrouwbaar zijn. En dan zijn er nog fysieke oefeningen die volgens de training “het vertrouwen in jezelf en de ander verankeren”. Deze oefeningen variëren van onschuldige tikspelletjes tot diverse oefeningen waarbij kinderen over elkaar heen kruipen, rollen en (over elkaars billen) lopen. Ook kent de methode diverse massage-oefeningen en worden bijv. fictieve stofjes bij elkaar van armen, benen en billen geveegd. Maken we ons als leerkrachten nu niet schuldig aan grensoverschrijdend gedrag? Je moet er toch niet aan denken om aan dergelijke oefeningen mee te doen? Kleuters laten we echter al op jonge leeftijd hieraan wennen. Met welk doel?

Als de kinderen wat ouder worden, leren zij als groep elkaar feedback geven. Een kind wordt door de groep beoordeeld waarbij de kleuren van de petjes leidend zijn en de kanjer de norm is. Er wordt gesproken over het “zelfreinigend vermogen van de groep”. Daar kan je als christelijke school toch op geen enkele manier mee uit de voeten?

Ik vind het schrikbarend, dat dit soort praktijken kritiekloos worden toegepast, terwijl we als christelijke school zoveel waardevollers kunnen bieden: wie mag je zijn/ worden in Christus?

 

Naam van de auteur is bij de redactie bekend