JAKOBUS 5:14-18

Jakobus, een apostel in ruimere zin, was een van de steunpilaren van de joods-christelijke gemeente in Jeruzalem (Gal. 1:19; 2:9; Hand. 15:12-21). Joodse christenen hielden vast aan de joodse levensstijl. Jakobus richt zijn brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing, dus aan joodse christenen. Het is ook de enige brief in het NT, waarin nog sprake is van een synagoge (2:2). Die achtergrond mogen wij, juist in deze perikoop, niet uit het oog verliezen. Wat nu bedoelde Jakobus te zeggen en wat niet?

Is iemand bij u ziek?(astheneoo: zwak of ziek zijn)
Jakobus gaat er dus van uit dat ook een wedergeboren christen in dit leven op aarde ziek kan worden en ziek kan zijn. De bewering dat een kind van God niet ziek hoeft te worden of te blijven, mist iedere bijbelse grond. Nu heeft het nog een “vernederd lichaam”. Ook christenen moeten sterven (Hebr. 9:27). Het lichaam is nog niet verlost. Daarom wachten zij op de verlossing van het vergankelijke lichaam, dat eens door de Here Jezus Christus “aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig gemaakt” zal worden (Rom. 8:23; Fil. 3:21). “In die hoop zijn wij behouden. Maar hoop die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet?” (Rom. 8:24-25). De dood, en dus ook ziekte, handicap, zwakheid en ouderdomskwalen, bestaan pas op de nieuwe aarde niet meer (Op. 21:4).

God wil dat Zijn kinderen gezond zijn’ !?
Ook de bewering ‘God wil dat wij gezond, gelukkig en rijk zijn’ (zgn. prosperity gospel, welvaartsevangelie) mist iedere bijbelse grond. Hoewel een christen met alles, dus ook met zijn ziekte, naar zijn Here en Heiland mag gaan, blijft de bede: ‘Uw wil geschiede, laat Uw naam op Uw wijze in mij en door mij verheerlijkt worden!’ Wij weten immers niet altijd wat Gods bedoeling met Zijn kind is. Wij mogen persoonlijk om wijsheid bidden of voorbede voor wijsheid doen opdat onderkend wordt, wat in de concrete situatie de wil van God, de Vader, is (Jak. 1:5; Rom. 12:1,2; Ef. 5:17; Kol. 1:9). Het NT kent echter geen algemene belofte van gezondheid, die een christen dan zou mogen of zelfs zou moeten ‘claimen’. De apostel Paulus schrijft: “Dat wil God: uw heiliging, …”! (1Thes. 4:3).Gods uitdrukkelijke doel met Zijn kinderen is dat zij omgevormd worden tot gelijkvormigheid aan het karakter, aan de gezindheid van Zijn Zoon Jezus Christus. Daarom “weten wij dat God alle dingen doet meewerken ten goede” (Rom. 8:29-30). Zwakheid en ziekte worden bij “alle dingen” niet uitgezonderd. “De wil van God in Christus Jezus” is eveneens onze dankbaarheid onder alle omstandigheden (1Thes. 5:18).

Om welke zieke gaat het hier eigenlijk?
In vers 15 wordt de zieke nader aangeduid als ‘lijder’ (Grieks: kamnoon: “de gebruikelijke aanduiding voorstervenden en gestorvenen”, F. Rienecker, Sprachlicher Schlüssel zum Griechischen Neuen Testament). Het gaat hier dus uitsluitend om een zieke gelovige, die op zijn sterfbed ligt en daarom te zwak is om zelf naar de oudsten te gaan. Dus niet iedere zieke moet de oudsten van de gemeente tot zich roepen, maar hij met een fysieke tuchtiging van God, die tot de dood leidt. Bovendien wil deze letterlijk doodzieke christen vóór zijn heengaan nog een pastoraal gesprek. In Jak. 5 gaat het dus om een heel specifieke situatie en niet om een ziekbed in algemene zin. Een direct verband tussen Gods tuchtiging vanwege onbeleden zonde enerzijds en zwakheid, ziekte en dood van gelovigen anderzijds vinden wij in 1 Kor.11:27-34. De rijkere christenen zondigden bij het Avondmaal tegenover hen, die hongerig aan tafel zaten. “Daarom zijn er onder u velen zwak en ziek en er ontslapen niet weinigen”. Opmerkelijk, dat Paulus, apostel der heidenen, deze vooral heiden-christelijke gemeente niets over het joodse gebruik van medische zalving met olie schrijft.

Schuldbelijdenis op het sterfbed
“En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden. Belijdt daarom elkaar uw zonden …” (5:16a). Het woord “daarom” laat zien dat in vers 15b sprake is van schuld, die de doodzieke nog graag wil belijden. Daaruit mag natuurlijk nooit de conclusie worden getrokken dat er bij elke ziekte een concrete persoonlijke schuld in het spel moet zijn.

De oudsten van de gemeente
Waarom moeten juist de oudsten van de gemeente worden geroepen? Waarom niet een willekeurig andere christen, eventueel uit een andere plaats, uit een ander land of ook uit een andere gemeente, bv. met een gave van genezing? De oudsten zijn leidinggevende en verantwoordelijke gelovigen, die waken over het innerlijk leven van hun gemeenteleden, dus ook over dat van (ernstige) zieken. Zij moeten rekenschap afleggen van deze taak (Hebr 12:17). Van hen wordt geestelijke rijpheid en geestelijk inzicht verwacht, zodat zij kunnen onderscheiden of de schuldbelijdenis volledig en het berouw oprecht is – niet een schijnvertoning als bij koning Saul (1Sam 15:30). Jakobus spreekt van oudsten (meervoud), misschien in verband met Deut 19:15; Matth 18:6; 2Kor 13:1. Als christenen uit de Joden wisten zij maar al te goed dat een niet beleden zonde in het leven van één het geheel aangaat, zoals bv. in Jozua 7 blijkt. De oudsten zijn gezaghebbende vertegenwoordigers van de gemeente, waartoe de (ernstige) zieke behoort. Met name de oudsten zijn als vertrouwenspersonen tevens tot geheimhouding verplicht.

De initiatiefnemer
Het initiatief moet van de ernstig zieke uitgaan: “Laat hij de oudsten tot zich roepen”, als teken dat hij met God en de naaste in het reine wil komen. Juist daarom moet deze de oudsten met hun pastorale taak roepen. In alle andere ziektegevallen mag vanzelfsprekend ook iedere christen voorbede voor een ziek gemeentelid doen. Er zullen wel nauwelijks gelovige echtgenoten, (groot)ouders, kinderen, vrienden en kennissen zijn, die nog nooit in geval van ziekte voorbede hebben gedaan. En is er ooit een predikant of voorganger die nog nooit voor een ziek gemeentelid heeft gebeden? Gebed voor zieken in de gemeente hoeft dus op zich niet ‘herontdekt’ te worden.

De voorbede van de oudsten
Na oprechte, concrete en grondige schuldbelijdenis doen de oudsten voorbede (“opdat zij over hem bidden”). De doodzieke blijft in verband met zijn zwakheid bij de voorbede in bed liggen. Er is geen sprake van handoplegging (in het NT uitgedrukt door επιθεσις των χειρων of επιτιθημι την χειρα /τασ χειρασ).Tot het profiel van oudsten behoort ook niet een bijzondere gave van genezing (1Tim 3:2-7; Titus 1:6-9). Er staat bovendien “de” oudsten in het algemeen.

De olie (Grieks:elaion, 1. olie, als in Mat 25: 3,4; 2.zalfolie,als in Luk 7:46 en Jak 5:14)
In Israël hield men veel van geurige zalven. Men gebruikte het voor de dagelijkse verzorging, reiniging en parfumering van het lichaam. Het achterwege laten van zo’n zalving was een teken van rouw (Dan. 10:3). In de tijd van het Nieuwe Testament placht men ook gasten te zalven. Dat gebeurde op het hoofd als teken van eerbied of van liefde en dankbaardheid (Luk. 7:46,47; Matt. 26:6-13, muron, zalfolie). Voor ‘cosmetisch zalven’ van het hoofd bij vasten, zie Matt. 6:17.

De (religieuze) zalving van bepaalde personen voor een bepaalde taak in het oude Israël
Bepaalde mensen zoals koningen, priesters en de profeet Elisa werden voor hun bepaalde taak in Israël afgezonderd, toebereid en gewijd. Niet alle koningen ontvingen de zalving tot koning, alleen Saul, David, Salomo, Jehu en Joas. De enige keer dat de zalving tot koning gepaard ging met een directe werking van Gods Geest is die van David: “Van die dag af greep de Geest des Heren David aan” (1Sam. 16:13). David noemde zichzelf “Zijn (Gods) gezalfde” (o.a. Ps. 18:51). Omgekeerd noemde God David “mijn gezalfde” (Ps. 132:17). De bewering dat deze zalving met olie ‘steeds gepaard’ ging met een werking van Gods Geest, en ‘olie daarom’ een door God gegeven ‘geestelijk symbool’ is of een ‘symbool van de Heilige Geest’, óók in Jak. 5, is onjuist. In Jak. 5 is geen sprake van zalving tot een bepaalde taak.

De (lichamelijke) zalving (Grieks: aleiphoo) in de gezondheidszorg in het oude Israël
Er werd met olie gezalfd ter voorbereiding voor de begrafenis (Mark. 14:8; 16:1; Joh. 11:2; 12:3) als ook voor het balsemen van lijken (zoals dat bij Jakob is gebeurd). Zalven met olie deed men tevens ter verzachting van pijn, ter behandeling van wonden (desinfecteren) en genezing (vgl. Luk. 10:34; 2Kron. 28:15; Jes. 1:6). De door de Here Jezus uitgezonden discipelen “zalfden vele zieken met olie en genazen hen” (Mark. 6:13). Daarom sprak Jakobus tegenover de joods-christelijke oudsten over het bij de Joden gebruikelijketherapeutische zalven, letterlijk insmeren met olie (Jak. 5:14, Grieks aleiphoo).

Wij leren daaruit dat het “gelovige gebed” en medische hulp elkaar niet uitsluiten! Het is niet alleen onverantwoord, maar ook onrechtmatig om tegen een zieke te zeggen: ‘Als je wilt dat wij met je bidden naar Jakobus 5, moet je stoppen met alle medicijnen en met iedere medische behandeling, je mag ook niet meer naar de dokter gaan’. Maar het gebruik maken van de gezondheidszorg is niet een teken van ongeloof.Aan de andere kant moet men waken voor bijgeloof in de olie (‘heilige’, ‘gewijde’ of ‘gezegende’ olie!), en/of in de zalving (als ‘helend sacrament’). Ook als men beweert dat de huidige praktijk ten aanzien van zieken “gereduceerd is tot pastoraat en gebed”. Olijfolie is geen wondermiddel en zalving geen voorwaarde voor Gods ingrijpen! Het joodse gebruik van medische zalving met olie is op zich bijzaak. Hoofdzaak zijn de oprechte, concrete en grondige schuldbelijdenis van deze ernstig zieke en het gelovig gebed van de oudsten. In deze specifieke situatie is er de belofte dat het gelovig gebed de doodzieke zal redden (Grieks:sooizoo:1a voor de dood bewaren; 1b. uit een levensbedreigende situatie redden; enz. W. Bauer in: Wörterbuch zum Neuen Testament). En de Here zal hem oprichten zodat hij kan opstaan. Voor oprichten vgl. Mark. 1:31; 9:27. In direct ver-band met de verzen 14-16 volgt het voorbeeld van Elia. God kan de Zijnen tuchtigen, maar wil zijn fysieke tuchtiging opheffen na ernstige voorbede in aansluiting op verootmoediging en schuldbelijdenis. Jakobus vijf is geen beschrijving van een ‘methode’, waarmee men genezing van zieken ‘in zijn greep’ kan krijgen. Het garandeert niet genezing van zieken in het algemeen. Wij moeten ons binnen de perken van deze gegevens houden.

De nieuwtestamentische gelovige en de (geestelijke) zalving (Grieks: chrioo) met de Heilige Geest (1Joh 2:20-27)
Er zijn opmerkelijke verschillen met de zalving tot een bepaalde taak in het OT en met die in Jak 5. In het OT werden slechts enkele, bepaalde mensen met olie gezalfd, en wel voor een bepaalde taak. In het NT. is ieder kind van God gezalfd met de Heilige Geest, maar niet voor een bepaalde taak en tijd. Ze staat in verband met de mogelijkheid en noodzaak om antichristen te onderscheiden, ook als zij uit de gemeente voortkomen en loochenen dat Jezus Christus waarachtig God en waarachtig mens is (1Joh 2:22-23; 4:1-3). ‘Anti’ betekent echter niet alleen ‘tegen’, maar ook ‘in de plaats van’. Iedere verkondiging en zielszorg, waarbij de mens (zijn verstand, zijn gevoel, zijn ervaring), Maria of ook de Heilige Geest met Zijn bijzondere gaven in het centrum staatin plaats van Christus Jezus,zijn in feite antichristelijk. Om dat geestelijk te kunnen onderscheiden zijn grondige bijbelstudie en deze zalving met de Heilige Geest onmisbaar. Dat is uiteraard niet een uiterlijke, lichamelijke kwestie met olijfolie (zoals bijvoorbeeld in Jak 5, Gr.aleiphoo), maar een innerlijke, geestelijke zaak (Gr. chrioo)! Een ander groot verschil is dat het uitsluitend God Zelf is, die Zijn kind geestelijk gezalfd heeft, en wel reeds bij de geboorte uit Hem (2Kor 1:21-22). Daar komt geen mens aan te pas! Ook daarom kan in Jak 5:14 van een zalven door een méns met ‘olie als symbool’ of ‘teken (van de gaven) van de Heilige Geest’ nooit sprake zijn! Er is dan ook geen enkel bijbels voorbeeld van een persoonlijk gebed om of voorbede voor de nieuwtestamentische zalving met de Heilige Geest. Immers: “De zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u” (1Joh 2:27). Deze door God gegeven geestelijke zalving is echter geen vervanging van grondige bijbelstudie en een geheiligde levensstijl!
De zalving met de Heilige Geest van Gods kind met het oog op hen “die u misleiden” (1Joh. 2:26) verschilt ook principieel van Gods zalving van Jezus Christus voor Zijn unieke taak met Zijn unieke legitimatie als de door God beloofdeMessiasen Zoon van God Jes. 61:1-3; Luk. 4:18-21:heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld; Hand. 2:22; 10:38). Het is onjuist en misleidend om beide op één lijn te stellen om daarmee zogenaamd te ‘bewijzen’ dat wij ‘dezelfde’ taak en volmacht hebben als de Here Jezus overeenkomstig Jesaja 61 had!