kerndoelen geschiedenis
Aanzet tot specifieke kerndoelen voor Biologie, toegepast op het christelijk onderwijs en gericht op persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke roeping.
Het onderwijs in geschiedenis en staatsinrichting is gericht op de algemene vorming van de leerlingen bij hun groei naar volwassenheid, en beoogt tevens een bijdrage te leveren aan:
– hun functioneren als Christen in de samenleving
– hun staatsburgerlijke vorming.
Daartoe verwerven zij in een proces van afwisselend ontvangend en onderzoekend leren:
1. Besef dat de geschiedenis geen willekeurig, zinloos gebeuren is, maar beheerst wordt door een plan van God met de mensheid, ondanks de steeds aanwezige macht van het kwade. Daarbij moet geleerd worden dat de zin van de geschiedenis als lineair proces gelegen is in het scheppingswerk van God, dat ondanks de zondeval en de tegenwoordigheid van het kwaad, door het verlossingswerk van Jezus Christus wordt gevoerd naar het komende Rijk van God (Christus als de zin der geschiedenis).
2. Kennis ten aanzien van historische ontwikkelingen en processen, personen en gebeurtenissen, vanuit het perspectief van Gods (toelatend of ingrijpend) handelen met de mensen. Deze kennis dient om hieruit inzicht te verkrijgen inzake de betrekkelijkheid en tevens de belangrijkheid van het menselijk handelen (Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid), alsmede van het feit dat bij de interpretatie van feiten de visie van de geschiedschrijver een zeer belangrijke rol speelt.
3. Vermogen om wereldgeschiedenis en de kerkgeschiedenis met elkaar in verband te brengen. Hierdoor ziet men in hoe de kerkvaders en -hervormers, alsmede de zending handelden vanuit de beginselen van Gods Woord om daarmee in te gaan op de eisen van de tijd waarin zij leefden (geschiedenis aks ontmoeting met de–verre–naaste).
4. Vermogen om ideologieën, daden van personen en groepen, ontwikkelingen en gebeurtenissen te confronteren met bijbelse waarden en normen en daarmee een van de belangrijkste lessen der geschiedenis te leren.
5. Kennis en inzicht van historische structuren, processen, personen en gebeurtenissen die voor hedendaagse verschijnselen, ontwikkelingen en vraagstukken op regionaal, Europees en mondiaal niveau van betekenis zijn (de directieve en correctieve kracht van de geschiedenis voor heden en toekomst).
6. Kennis en begrip van het ambt van de burgerlijke overheid als instelling van God, waardoor de term ‘regeren bij de gratie Gods’ voor de leerlingen geen loze kreet is. Dit omvat mede de taak van de overheid, haar gezag en haar grenzen (bijv. voorlichting, ambtsgebed, vloekverbod).
7. Kennis, inzicht en vaardigheden m.b.t. de ontwikkeling en het functioneren van het hedendaagse Nederlandse politieke systeem in wisselwerking met de samenleving;
8. Inzicht in hun eigen betrokkenheid als christen bij (historisch gegroeide) maatschappelijke verschijnselen, ontwikkelingen en vraagstukken en bij het functioneren van het Nederlandse politieke systeem.