Kwaliteit door Identiteit

Het meten van de kwaliteit van het onderwijs wordt een belangrijk politiek instrument. Heeft een uitgesproken identiteit van een christelijke school een positieve invloed op de kwaliteit van het onderwijs? Een eerste verkenning.

“SGP-er Van der Vlies wil meedenken over kwaliteitseisen in onderwijs” kopte het RD onlangs op de politieke pagina. De onderwijsinspectie, belast met de screening van de onderwijskwaliteit, heeft formeel de bevoegdheid om de deugdelijkheid van het onderwijs te toetsen. Het gaat daarbij om de vraag of de school voldoet aan de lessentabellen die de overheid heeft gesteld, of de leerkrachten bevoegd zijn en dergelijke. Maar de trend van de laatste jaren is dat de inspectie breder kijkt en ook beoordeelt of lesmethoden voldoen aan de onderwijsdoelen die de regering heeft vastgesteld. Daarbij past het zogenaamde integrale schooltoezicht (IST) en het regulier schooltoezicht (RST). Daarbij keert de inspectie de school binnenstebuiten, ook als het gaat over het pedagogisch en didactisch klimaat, kortweg de leersfeer genoemd. Dat gaat Van der Vlies net iets te ver. Hier raakt de inspectie de identiteit van de school. Hoe kwaliteit zich verhoudt tot identiteit wordt in dit artikel duidelijk.

Minister Hermans en staatssecretaris Adelmund willen de nieuwe werkwijze van visiteren wettelijk vastleggen. Sinds enige tijd laat de invulling van de taken door de inspectie een verschuiving zien van controlerende naar kwaliteits-evaluerende taken op het niveau van de individuele school. In de Wet op het schooltoezicht die over enkele maanden verschijnt, komt concreet te staan aan welke kwaliteitskenmerken een school moet voldoen. Vanuit het christelijk onderwijs is gezegd dat deze ontwikkelingen in strijd zijn met artikel 23 van de Grondwet dat handelt over de vrijheid van onderwijs. De regering zou met deze wet iets onwettelijks gaan legaliseren. Daar ben ik het persoonlijk niet mee eens. Deugdelijkheidseisen en kwaliteitskenmerken zouden zich dan niet met elkaar verdragen. Laten we eens bekijken hoe de overheid ertoe komt meer te gaan letten op kwaliteit.


Drie begrippen
De laatste jaren staan in het onderwijsbeleid een drietal begrippen centraal: deregulering, decentralisatie en autonomievergroting.
– Onder deregulering verstaan we dat de overheid streeft naar minder regels en naar minder ingewikkelde regels. Het dereguleringsbeleid richt zich vooral op beheerstaken, zoals personeelsbeleid en financieel-materieel beleid. Maar ten aanzien van de inhoud van het onderwijs zien we juist dat de overheid haar invloed vergroot.
– Daarnaast streeft de overheid naar decentralisatie van taken en bevoegdheden, en wel naar de gemeenten. Zowel deregulering als decentralisatie heeft tot gevolg dat besturen van scholen meer beleidsvrijheid krijgen en daardoor ook meer verantwoordelijkheid dragen, d.w.z. autonomievergroting.
– Ten aanzien van de inhoud van het onderwijs is er sprake van een tegengestelde tendens. De overheid wil meer gaan sturen op de kwaliteit van het onderwijs, die ze achteraf wil toetsen aan de hand van de opbrengsten. Ze gebruikt daartoe de volgende instrumenten:

* op het niveau van de leerling: kerndoelen, periodieke peilingen, leerlingvolgsystemen;
* op het niveau van de docent: beïnvloeding via nascholingsbeleid en personeelsbeleid;
* op het niveau van de instelling: zelfevaluatie, ontwikkeling van onderwijsindicatoren en kerndoelen.


Ontwikkelingen
Ook maatschappelijke ontwikkelingen dwingen scholen ertoe om na te denken over hun positie en over hun kwaliteit en identiteit. In de eerste plaats merken we (en mevrouw Adelmund noemde dat onlangs in een lezing) dat de ouders steeds meer in de positie van consument worden geplaatst. Dat heeft alles te maken met de argumenten waarom ouders voor een bepaalde school kiezen. In het verleden vond schoolkeuze meestal plaats op basis van richting. Voor veel ouders van nu is de richting niet meer het eerste keuzecriterium. Zij letten vooral op de kwaliteit van het onderwijs en de afstand tot de school. Dat betekent dat ouders ook andere eisen stellen aan de school. Hulpmiddelen die de ouders hierbij kunnen gebruiken zijn onder andere de schoolgids en het inspectierapport van de school op het Internet.

Een andere ontwikkeling het meten wat de toegevoegde waarde is van een school. Dat vangen we onder het begrip identiteit.


Soorten identiteit
Als we kwaliteit opvatten als de “mate waarin de school de eigen doelstellingen realiseert”, dan is er veel ruimte voor invulling van de identiteit. Voor de (christelijke) basisschool onderscheiden we drie soorten identiteiten of kwaliteiten:

1. De levensbeschouwelijke kwaliteit. Hierbij gaat het om de visie die men heeft op mens en samenleving, geïnspireerd door de Bijbel. Van daaruit formuleert de school de missie of mission statement. Een missie is een kernachtige boodschap die een school zowel intern als extern uitdraagt. De missie wordt geïnspireerd door de visie. De missie is de praktische vertaling van de visie.
2. De opvoedings- of vormingskwaliteit. Een christelijke school laat de verantwoordelijkheid die zij heeft voor de wijze van omgaan met leerlingen (de pedagogische relatie) duidelijk tot uiting komen.
3. De onderwijskundige kwaliteit. De school moet natuurlijk voldoen aan de deugdelijkheidseisen. Daarnaast kan de school nog eigen accenten leggen. De zorg voor de individuele leerling staat duidelijk centraal.

Op schoolniveau wordt in teamvergaderingen soms lang gesproken over visie en missie en de gevolgtrekkingen daaruit die merkbaar dienen te zijn op de werkvloer. Het proces van visie via missie naar handvatten voor de praktijk verloopt soms moeizaam. Er dienen antwoorden te komen op fundamentele vragen en in de formuleringen van antwoorden manifesteren zich de verschillen in mening. Bovendien lijkt het vaak of je met die antwoorden in de praktijk niet veel kunt. Toch blijkt het nuttig, want wie niet weet wat hij wil, loopt het gevaar dat alleen de waan van de dag wordt gevolgd. Of dat men niet tijdig inspeelt op een veranderende omgeving. Nodig blijft voor de invulling van de drie kwaliteiten of identiteiten dat het bestuur, de directie en het team zich proactief opstellen. Dat kan door de volgende punten in acht te nemen.


Instrumenten
Met behulp van evaluatie-instrumenten kan een school zichzelf beoordelen. Op basis van de evaluatie kan men gericht gaan werken aan veranderingen of verbeteringen. Bij de in te zetten instrumenten kunnen de volgende vragen helpen:

* Wat willen we?
* Wanneer moeten de gestelde doelen bereikt worden?
* Wie doet wat?
* Welke middelen zijn beschikbaar?
* Hoe doen we het?

Daarnaast kunnen de kwaliteitskaarten of schoolkaarten ingezet worden om de balans op te maken. Voor identiteit in de klas heb ik een kaart ontwikkeld die de betrokkenheid van christenleraren “meet” in de mate van bewogenheid. Dat gebeurt in de vorm van een drieluik: legitimering vanuit de Bijbel, de visie. Daarnaast de indicatoren ofwel de doelen en tenslotte de concretiseringen in de vorm van kernkwaliteiten.

Voor een verantwoorde beleidsvoering in het onderwijs moeten de verhoudingen, verantwoordelijkheden, functies en taken goed geregeld zijn. Het bestuur moet niet op de stoel van directie gaan zitten, maar ook niet andersom. Het gaat om een soepel en functioneel samenspel tussen het bestuur, de directie, het team en de medezeggenschapsraad.

Bij dit proces mogen wij een beroep doen op de bijstand van de Heilige Geest, Die inspireert om identiteit en kwaliteit op elkaar af te stemmen en te bewaken. Scholen zijn geen gesloten bolwerken. Verantwoordingsplicht tegenover God en tegenover ouders en tegenover de overheid door middel van de inspectie maakt scholen transparant. En wie wil niet transparant zijn als men zich geleid weet door God Zelf, Die altijd uit was op kwaliteit door middel van Zijn identiteit, “Ik ben Die ik ben”? Wie daarvoor uitkomt hoeft de concurrentieslag niet te verliezen. Het geeft de schoolorganisatie authenticiteit. En dat is meetbaar en zo krijg je kwaliteit door identiteit.

 drs. J.J. Bakker