Psychologie -waardevrij?

De motieven van jongeren om na hun eindexamen van de middelbare school psychologie aan de universiteit te gaan studeren zijn heel divers. Een paar voorbeelden. Sommigen hebben een puur wetenschappelijke interesse in de mens. Anderen denken door de universiteitspsychologie (meer) inzicht te kunnen krijgen in de problematiek van veel jongeren en volwassenen. Op die manier hopen ze hen beter te kunnen begrijpen en in hun problemen die meestal psychische problemen worden genoemd, te kunnen helpen. Daarnaast is er vooral een grote groep studenten die met zichzelf en met hun problemen aan het worstelen zijn. Ze hopen via de studie van de seculiere psychologie de zin van hun leven of een oplossing voor hun problemen te vinden en handvatten om het gecompliceerde leven aan te kunnen. Wat het motief ook moge zijn, men heeft een hoge achting voor en grote verwachting van de seculiere psychologie. Dat geldt ook voor de meeste christenen.

Maar heeft men vóór de studie bedacht of de seculiere psychologie wel in staat is om aan hoge verwachtingen te voldoen? Realiseert men zich ook dat de mens, de van God afgevallen mens, geen materie is? De studie van de (geschapen, gevallen en wedergeboren) mens, zijn eigenschappen en problemen is niet hetzelfde als bijv. een technische studie in Delft. Laten we eens het volgende bedenken.

  • Als bij geen ander studieobject is het vóórwetenschappelijk, persoonlijk wereld – en mensbeeld relevant. Gaat men de studie psychologie beginnen met grondige studie en kennis van de openbaring van God in de Schrift over de geschapen, gevallen en in Christus herschapen mens? Of van één van de talloze buiten Bijbelse mensbeelden? Dit persoonlijke, vóórwetenschappelijke uitgangspunt of paradigma is cruciaal – zowel van de student, als van de docent evenals van de psycholoog die een theorie of een psychologische richting (zie punt 4) gecreëerd heeft.
    Niemand is in dit opzicht objectief, neutraal. Ieder mens – christen of niet-christen – is gestempeld door zijn levensbeschouwing. Ook iedere psycholoog en ieder die psychologie doceert.
  • Vervolgens heeft de seculiere universiteitspsychologie zelf haar eigen vóórwetenschappelijk wereld – en mensbeeld. Dit algemene paradigma is in de westerse landen evolutionistisch-atheïstisch, deels materialistisch (zoals van de gedragswetenschappen), deels humanistisch (zoals van de humanistische psychologiën). Dit verborgen voorwetenschappelijke vooroordeel heeft vanzelfsprekend invloed op zowel de methodologie (waarneming, beschrijving en behandel – of therapiemethoden) als op het doel, terwijl omgekeerd het therapiedoel weer de therapiemethode bepaalt.
  • Daarnaast heeft elke psychologische richting haar eigen vóórwetenschappelijk psychologisch mensbeeld. Zo gaan analytische richtingen uit van een niet-waarneembaar, innerlijk ‘onbewuste’, maar de gedragspsychologie van het waarneembare, herhaalbare gedrag. Het uitgangspunt van de humanistische psychologie is het humanistische mensbeeld met zijn eigen mogelijkheden. Ook dit vóórwetenschappelijke paradigma stempelt uiteraard haar methodologie, therapie en therapiedoel, zoals zelfacceptatie, zelfrespect, zelfvertrouwen, zelfverwerkelijking etc., terwijl op zijn beurt het humanistische doel de weg naar dat doel (bijv. gespreksmethode) bepaalt.
  • Tot slot is er een nauw verband tussen de levensgeschiedenis van een psycholoog die een theorie of psychologische richting creëerde (privéleven, persoonlijke ervaringen, de tijd en cultuur, waarin hij leefde of leeft), zijn levensbeschouwing en zijn psychologie of theorie. Deze drie factoren vormen een innerlijke eenheid. Een voorbeeld.
    Sigmund Freud en Carl Gustav Jung gingen beiden uit van het algemene wereld – en mensbeeld van de psychologie (zie punt 2), evenals van de idee van het ‘onbewuste’ (zie punt 3). Maar hun levensverhaal verschilt volkomen. Dientengevolge creëerden ze een totaal verschillende psychologie (zie punt 4).
    Freud was bijzonder op seks gefixeerd. Toen zijn homoseksuele vriend in Berlijn eind negentiende eeuw stierf en in diezelfde tijd bleek dat alle uitspraken van ‘seksuele problemen’ van zijn meestal vrouwelijke patiënten verzonnen resp. door hemzelf door middel van hypnose in hen te weeg gebracht waren, zodat hij al zijn theorieën moest schrappen, ging hij nog meer cocaïne gebruiken. Geen wonder dat Freud vele dromen kreeg, die hij dan vervolgens zelf uitlegde. Zo ontstond zijn droomtheorie (1900), het fundament van zijn seksgerichte psychologie. Hoewel Freud erg bijgelovig was en aan getallenwaarzeggerij deed (numerologie), was occultisme niet zijn hobby.
    C. G. Jung was in beide opzichten het tegenovergestelde. Deze Zwitserse psychiater (1875-1960) begon zijn carrière met spiritistische séances die hij in zijn studententijd met zijn moeder, zijn zuster en zijn nichtje (als medium) organiseerde en leidde. Zijn doel was om via spiritisme meer over de menselijke ziel te weten te komen. Dit ‘familiespiritisme’ werd de grondslag van zijn dissertatie. Ook als psychiater hield Jung zich met occultisme (spiritisme en waarzeggerij) bezig, daarnaast met nog veel andere niet-wetenschappelijke zaken zoals taoïsme. Kortom, dat alles legde een mystiek-occulte stempel op zijn psychologie, die een soort taoïstische psychologie werd.

Conclusie

De psychologie is niet zo wetenschappelijk als velen denken en vooral niet zo waardevrij. Voor christenen die God en Gods Woord liefhebben, doemen zwaarwegende problemen op die men niet over het hoofd kan en mag zien.(1)

Jezus Christus zegt:

‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’ (Matth 11:28-30)

 

E. Nannen

 

 

 


(1)E. Nannen: C. G. Jung – der getriebene Visionär, Christliche Literatur Verbreitung e. V. D-Bielefeld, 2003/2