Religieuze opvoeding op school

In hoeverre heeft de school een taak in het religieus opvoeden van leerlingen?

HEEFT DE SCHOOL EEN TAAK IN HET RELIGIEUS OPVOEDEN VAN LEERLINGEN?


In het onderwijs heb je snel een gesprek, als je het wilt hebben over het religieus vormen van leerlingen. Je merkt gauw, dat docenten zich liever bezighouden met het onderwijzen dan met het vormen van leerlingen. Het is alsof het vormen van leerlingen aan hen voorbijgaat. Maar als ouders, docenten en schoolbesturen eens gaan nadenken over deze opvoeding van kinderen/leerlingen, komen ze voor wezenlijke en prikkelende zaken te staan, waar we vandaag niet aan voorbij kunnen gaan.
Als we over zo’n opvoeding spreken, wordt er vaak het eerst gedacht aan de ouders. En reeds in de tien geboden vinden we hiervoor enig houvast: “Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de Heer, uw God, u geven zal” (Exodus 20:12). In Deuteronomium 6:4-9 krijgen ouders de opdracht hun kinderen ‘godskennis’bij te brengen. Ook vandaag zijn zij nog altijd verantwoordelijk voor de religieuze opvoeding. Ouders hebben hierbij het recht het kind hun eigen religieuze overtuiging bij te brengen. Zo heeft iedere ouder het verlangen dat zijn/haar kind later het Bijbelse geloof zal belijden. Het is een stil verlangen dat iedere ouder koestert. Dit verlangen mag het kind echter niet blokkeren in de eigen ontwikkeling. Het morele recht van de ouders om hun kinderen op te voeden, zoals zij dat willen, dus ook wat betreft religie, moet beschermd worden.

Zijn er grenzen in de religieuze opvoeding door ouders?
Er zijn twee grote uitzonderingen in de religieuze opvoeding door ouders. De vrijheid die ouders genieten, mag niet de vrijheid van het kind in gevaar brengen. In het verlengde hiervan ligt de maatschappij. De vrijheid van onze maatschappij mag door de religieuze opvoeding van ouders ook niet in gevaar worden gebracht. Hier kom ik dan op het onderwerp ‘in­doctrinatie’. Indoctrinatie is “systematische beïnvloeding met het doel eigen ideeën kritiekloos te laten aan­vaarden” (Van Dale). Het is een logisch gevolg van opvoeden dat iedere ouder zijn/haar kinderen beïnvloedt. Elke ouder doet dat ook in zekere mate systematisch, omdat de opvoeder voor een bepaalde (ook re­ligieuze) opvoeding kiest, hierover heeft nagedacht en met de partner afspraken erover gemaakt heeft. Waar echter hét grote probleem bij indoctri­natie zit, is de wijze waarop dit gebeurt. Indoctrinatie laat geen ruimte voor de eigenheid van kinderen. De beslissingsvrijheid wordt beperkt door de opvoe­ding.Niet alleen zijn de ouders verantwoordelijk voor de opvoe­ding van hun kind. Juist de hele leefgemeenschap waarbinnen ouders en kinderen leven, speelt daarin een grote rol. Als ouder en opvoeder kunnen we er niet omheen, dat ook kerk of ge­meente een grote invloed op de ontwikkeling van kinderen heeft. De kerk is bij ons vaak in hoge mate geïnstitutionaliseerd. Het gevolg van die insti­tutionalisering is dat de kerk ook georganiseerd kan bijdragen tot de opvoeding van de kinderen, bijvoorbeeld door zondagsschool­klassen en jeugdgroepen. Het is een primaire taak van de kerk om de kinderen op te voeden en dat mogen zij zich wel wat meer bewust zijn. In deze context gelden dan precies dezelfde regels als voor de ouders: de vrijheid van zowel het kind als de maatschappij mag niet aangevallen worden. In aansluiting hierop heeft ook de maatschappij (de school) eenzelfde rol.Al decennia lang kent met name de gereformeerde traditie het belang van de relatie gezin, kerk en samenleving. Ouders, maatschappij en kerk mogen elk een inbreng hebben in de opvoeding van het kind en het een bepaald waardenkader meegeven. De manier waarop is echter erg belangrijk. Er is een verschil tussen opvoeden in en tot een bepaald kader, waarbij het kind uiteindelijk zelf mag kiezen of waarbij het kind geen enkele inspraak heeft. Hoe graag een ouder ook wil, dat zijn kind voor een christelijke levensbeschou­wing kiest, je kunt het kind niet verplichten dat te doen en daarbij verwachten dat deze levensbe­schouwing een zaak van het hart wordt. En dat is nu net waarin re­ligieuze opvoeding verschilt met indoctrinatie: de keuzevrijheid. Daar tegenover staat zo’n opvoeding die de mogelijk­heden van het kind wat betreft zijn/haar talenten en vaardigheden beperkt. Wat als het kind een talent voor muziek heeft, maar de ouders zijn ervan overtuigd dat muziek slecht is?

Het vak Godsdienst in het voortgezet onderwijs is van wezenlijk belang!
Het godsdienstonderwijs houdt zich per definitie altijd bezig met het vormen van leerlingen in een pluriforme maatschappij tot kritisch nadenkende mensen. In dit pluriforme veld komen we verschillende manieren van leven tegen veelal bezien vanuit verschillende levensbeschouwingen. Ik zie dit dagelijks voor mijn ogen afspelen. Op CSG Calvijn te Rotterdam-Zuid, de school waar ik als godsdienstdocent werkzaam ben, kom ik dagelijks in contact met ‘andersdenkenden’. Dit is niet alleen de toekomstige situatie voor de leerling, maar is nu werkelijkheid in de school en binnen de les. Een vak waarbinnen dit het meest tot uiting komt, is Godsdienst. Dit vak kan op verschillende manieren worden ingevuld. Deze invullingen ontstaan door de uiteenlopende benaderingen van en visies op Godsdienst. De vrijheid die de overheid geeft voor de invulling van dit vak is niet gering.[1] Zolang het de spuigaten[2] niet uitloopt, is veel toegestaan.[3] Iedere school (en daarbinnen ook weer iedere docent Godsdienst) ontwikkelt een eigen visie. Nu Godsdienst vanaf schooljaar 2007-2008 een eindexamenvak is, dient iedere betrokkene goed na te denken over de kerndoelen.[4] Gaat het om kennisoverdracht, waardenverwerving of identiteitsontwikkeling van de leerling? Is het gericht op het christendom en vormen andere religies slechts in de marge een onderdeel van het lesprogramma of komen alle wereldgodsdiensten even uitvoerig aan bod? Over één ding zijn godsdienstdocenten het snel eens. Als vak draagt Godsdienst altijd bij aan de religieuze opvoeding van leerlingen. De maatschappij is te complex om hieraan voorbij te gaan. De tijd dat scholen kozen voor een monoreligieus[5] onderwijssysteem sluit al geruime tijd niet aan bij de multireligieuze samenleving. Daarmee dienen wij de leerling niet. Als scholen dat wel doen, maken zij de leerling eerder kwetsbaar dan weerbaar. Om een voorbeeld te geven. In het monoreligieuze onderwijssysteem leert men de leerlingen: “Wij zijn tegen abortus, want God wil dat niet.” In het open inter- en multireligieus onderwijssysteem leren wij de leerlingen de dialoog met de seculaire maatschappij aan te gaan door te zeggen: “Het embryo leeft, het heeft rechten en de staat dient voor bescherming van die rechten te zorgen.” En zo kan de eigen religie op een redelijke manier vertaald worden naar het publieke debat zonder iets van je eigen waarde weg te moeten geven.

Religie naar de privésfeer?
Onlangs kwam ik in het Reformatorisch Dagblad een artikel tegen met de titel: “Onderwijsvrijheid serieus in gevaar[6]. De discussie over grondartikel 23 is niet nieuw, toch is enige bezorgdheid op zijn plaats. Hoe is het mogelijk dat de overheid enerzijds ruimte geeft aan religieuze vorming en anderzijds geen ruimte meer voor de eigen identiteit wil. Uiteindelijk is het inperken van de onderwijsvrijheid het inperken van de identiteit van de school. De maatschappij kan niet zonder religie en als de overheid dit inziet, moet er vanuit dat respect ruimte worden geboden hier vorm aan te geven. Het is onmogelijk de uitwassen van de vrijheid van onderwijs en religie tegen te gaan door religie te verwijzen naar de privésfeer. School, maatschappij, kerk en staat staan onlosmakelijk met elkaar in verbinding. Het doorsnijden van één van deze verbindingen is desastreus voor de samenleving.

Waar gaat het in de religieuze opvoeding om?
Als laatste wil ik graag de ontmoeting tussen de docent en de leerling noemen. Het is treffend dat Johannes Chrysostomus[7] opvoeders eeuwen geleden al adviseerde om iedere dag met aandacht naar hun kinderen te kijken. Hierbij moet gezegd worden dat de ontmoeting tussen docenten en leerlingen voor de vorming van laatstgenoemden van groot belang in het onderwijs is. Het gaat hierbij om een authentieke ontmoeting, waarbij de ander niet als een voorwerp wordt gezien, dat men kan manipuleren en gebruiken om er zelf voordeel uit te halen, maar als een waarachtig mens[8].
Het is de mens die verandert door de authentieke ontmoeting, waarin de een zich kan laten raken door de ander. Het kind richt zich in die ontmoeting op wat de volwassene laat zien en welke weg de docent wijst. Zo’n ontmoetingsrelatie is wederkerig. De volwassene laat iets aan het kind zien, maar omgekeerd laat het kind ook iets aan de volwassene zien. Kinderen met leer- of opvoedingsproblemen bijvoorbeeld doen een indringend appèl op leraren om hier adequaat op in te spelen. Onderwijs is daarmee geen eenrichtingsverkeer waarbij leerlingen alleen in de leer gaan bij leraren, maar omgekeerd gaan volwassenen ook in de leer bij kinderen en jongeren[9].

Karel F.A.W. van Wijngaarden

 


[1] Zie Artikel 23 (Vrijheid van onderwijs) in: Miedema, S., (red.), Religie in het onderwijs: zekerheden en onzekerheden van levensbeschouwelijke vorming, Zoetermeer 2006, 7-15. Huis, G., Eindtermen godsdienst/levensbeschouwing als examenvak, Dornbosch 2006.
[2] Hiermee bedoel ik de basiswaarden zoals die zijn vastgesteld door de onderwijsinspectie.
[3] Om dit te controleren, doet de onderwijsinspectie (in opdracht van de overheid) onderzoeken op scholen. Met betrekking tot godsdienstonderwijs onderzoekt zij tevens of er geen schending van de basiswaarden plaatsvindt. Onder deze basiswaarden verstaat de onderwijsinspectie vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid, begrip, verdraagzaamheid als ook het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie. http://www.onderwijsinspectie.nl/Documents/pdf/Islamitische_scholen_2003 (pagina 48-52)
[4] G.Huis (red.), Godsdienst/levensbeschouwing als examenvak,Den Bosch 2006.

[5] Een onderwijssysteem van waaruit een enkele godsdienst wordt onderwezen

[6] Reformatorisch Dagblad, zaterdag 23 mei 2009 – voorpagina en blz. 21 en 24.
[7] Patriarch of Constantinople, one of the most celebrated of the Church Fathers, and the most eminent orator of the early Christian period; born in 347 at Antioch; died Sept. 14, 407, near Comana, in Pontus. Jewishecyclopaedia.com 2009
[8] Buber, Martin, Ik en Gij, Utrecht: Erven J. Bijleveld, 1959
[9] Waaijman, Kees, De spiritualiteit van de leraar, Reflexief, Jaargang 3, nr. 1, Den Haag: NKSR, maart 2004