Vermeende parallel tussen evangelie en werk C.S. Lewis is misleidend.

 

De laatste tijd wordt er veel gesproken over de boeken van C.S. Lewis vanwege het verschijnen van de film die gebaseerd is op de verhalen uit de boekenserie over Narnia.

Dit artikel belicht enkele betekenisvolle citaten uit een aantal boeken van CS Lewis, om duidelijk te maken waar de inhoud en de bedoeling van deze boeken afwijkt van bijbelse principes.

C.S. Lewis (1898 – 1963)
C.S. Lewis gaf les aan de universiteit van Oxford en werd later professor in Cambridge in de engelse literatuur van Middeleeuwen en Renaissance.
Hij was auteur van meer dan 40 boeken, waaronder romans, fictie en literaire kritieken

Het plan van God versus het scenario van C.S. Lewis

Wanneer de Zoon van God op aarde komt, dan is Zijn naam op Gods bevel: Jezus, “Jahwe verlost”. De naam van Jezus spelt reeds zijn functie. Heel het werk van Jezus op aarde is vastgelegd in een plan dat door de Vader is opgesteld. Vlak voor Zijn sterven bidt Jezus: “Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt.” 
Het opzetten van het plan voor de Zoon is heilig en exclusief voorbehouden aan de Vader. Voor bepaalde gelegenheden geldt zelfs: “… van die dag of van die ure weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader” (Mar 13:32). 

Hoe komt dan een mens er toe om een scenario voor Jezus te schrijven?

“… Ik zei: ‘Laten we eens veronderstellen dat er een land zoals Narnia is, en dat de Zoon van God daar een Leeuw werd, zoals Hij in onze wereld een mens werd, en laten we dan eens verzinnen wat er zou gebeuren.’ 
(C.S. Lewis, 1954, Letters to Children, in vertaling, Callenbach 2000, blz 45)

Is het iets anders dan hoogmoed, dat aan de basis ligt van dit scenario? In ieder geval is het “Narnia” verhaal niet evangeliserend bedoeld:

“Sommige mensen schijnen te denken dat ik begon met de vraag hoe ik iets over het christendom kon vertellen aan kinderen. (…) Zo zou ik helemaal niet kunnen schrijven.”
(C.S. Lewis, gepubliceerd in 1967, Of this and Other Worlds, in vertaling, Callenbach 2000, blz 11)

In het scenario van C.S. Lewis wordt het volgende voorgesteld:

” ‘Aslan a man!’ (…) ‘Certainly not. I tell you he is the King of the wood and the son of the great Emperor-beyond-the-Sea. Don’t you know who is the King of Beasts? Aslan is a lion (…)’. ”
(C.S. Lewis, 1950, ‘The lion, the witch and the wardrobe’, uitg. Lions 1980, blz 75)

Vertaald:
” ‘Aslan een mens!’ (…) ‘Zeker niet. Ik zeg je, hij is de Koning van het woud en de zoon van de grote Keizer-over-de-Zee. Weet je niet wie de Koning van Beesten is? Aslan is een leeuw (…)’. “

C.S. Lewis vervangt God door de “grote Keizer” en Jezus door “de Koning van Beesten”!
In hoeverre C.S. Lewis die vervanging heeft doorgetrokken, blijkt uit een stukje uit een brief die hij schreef:

“(…) mijn vrouw is heel erg ziek. Ik weet zeker dat Aslan weet wat het beste is en of Hij haar nou bij mij laat of haar meeneemt naar zijn eigen land, Hij weet wat goed is.”
(C.S. Lewis, 1985, Letters to Children; in vertaling, Callenbach 2000, blz 67)

Het is eerder voorgekomen dat mensen Gods identiteit wilden vervangen, maar ondertussen deden alsof het de Here zelf was. In het Oude Testament lezen we de geschiedenis van het gouden kalf.

“hij (…) gaf er vorm aan met een stift en maakte er een gegoten kalf van. En zij zeiden: Dit is uw god (…) die u uit het land Egypte heeft gevoerd. (…) Morgen is er een feest voor de Here! (Exodus 32:5-6).

In deze geschiedenis wordt de verlossing uit Egypte in de nacht van Pesach niet ontkent. Sterker nog, de verlossing wordt juist expliciet genoemd. Maar de identiteit van God is vervangen door een stierkalf (letterlijke vertaling) en de aanbidding voor Gods verlossing werd gegeven aan het beest onder de uitroep, dat het de Here is.
In het scenario van C.S. Lewis gebeurt hetzelfde. Gegeven het feit van Jezus’ verlossende werk, vervangt C.S. Lewis de identiteit van Jezus door een beest, een leeuw en laat die leeuw borgtochtelijk sterven. Daarbij wordt geplaatst de uitroep: “Dit is uw god”. Die uitroep ligt immers duidelijk besloten in het citaat van C.S. Lewis “dat de Zoon van God”in Narnia “een Leeuw werd, zoals Hij in onze wereld een mens werd”.
C.S. Lewis verwisselt de identiteit van Jezus met een andere identiteit: ‘hij gaf er vorm aan met een stift en maakte er zijn gefantaseerde leeuw van.’
De mens mag God kennen in een intieme relatie. Maar wat voor relatie volgt er uit het scenario van C.S. Lewis, wanneer Jezus wordt vervangen?

Ware eenheid versus valse eenheid

Jezus leerde ons de ware eenheid in de meest oorspronkelijke zin: “… opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt (…)” (Joh 17:23). En een uitbeelding hiervan wordt gevonden in het paradijs waar de eerste twee mensen als beelddragers van God geroepen werden om de trouw van God in zichzelf gestalte te geven in een huwelijksverbond.
Echter, de ware eenheid en de uitbeeldingen daarvan worden in C.S. Lewis’ Narnia verhaal veelvuldig aangevallen.
Als Jezus in het scenario van C.S. Lewis wordt vervangen, terwijl wordt gesuggereerd dat het nog steeds Jezus is, wordt de ware eenheid met Jezus daar uiteen gescheurd en ontstaat een valse eenheid met de “Koning van Beesten”, zoals C.S. Lewis hem zelf noemt.
Ook de paradijselijke uitbeelding van Gods trouw in het huwelijksverbond valt C.S. Lewis aan. Zijn aanval op die ware en exclusieve eenheid en zijn poging om een valse eenheid te doen gelden, wordt bijzonder expliciet, wanneer C.S. Lewis de afkomst van de “witch” in het Narnia verhaal beschrijft:

“(…) she’s no Daughter of Eve. She comes of (…) your father Adam’s first wife, her they called Lilith.”
(C.S. Lewis, 1950, ‘The lion, the witch and the wardrobe’, uitg. Lions 1980, blz 89)
Vertaald:
“(…) ze is geen Dochter van Eva. Ze komt van (…) je vader Adams eerste vrouw, haar noemden ze Lilith.”

Dit thema van valse eenheid loopt als een rode draad door C.S. Lewis’ hele Narnia verhaal. Een van de uitgaven van “The lion, the witch and the wardrobe” heeft een afbeelding op de omslag die de bedoeling van het boek bijzonder treffend samenvat. Het is een plaatje van een jong meisje dat aan de arm van een figuur met bokkenpoten en horens een donker bos inloopt. Het is een afbeelding van een gebeurtenis die beschreven staat in het boek. Maar het is tevens de valse eenheid in een momentopname. En het dekt precies de hele lading van het boek. Doordat Jezus in het boek wordt vervangen, wordt het lezerspubliek aan de arm van de duivel het bos ingestuurd.
De figuur met de poten en horens is in zichzelf al een afbeelding van de valse eenheid. Zijn lichaam toont de vermenging van de mens met een beest. Naast deze figuur komen er nog vele andere figuren in het Narnia verhaal voor die een gestalte hebben waarin beest en mens vermengd zijn. Ze zijn ontleend aan de heidense mythen met hun gruwelijke zeden.

Het evangelie versus de heidense mythen

Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. (1 Joh 3:6)
Tussen het koninkrijk van God en de werken des duivels in de heidense mythen is enkel strijd en totaal geen synthese. C.S. Lewis echter laat verschillende mythologische figuren op allerlei manieren als figuranten aantreden in zijn Narnia verhaal.

“The Faun began to talk. (…) He told about the midnight dances and how the Nymphs (…) and the Dryads (…) came out to dance with the Fauns; (…) and sometimes Bacchus himself, and then the streams would run with wine instead of water and the whole forest would give itself up to jollification for weeks on end.”
(C.S. Lewis, ‘The lion, the witch and the wardrobe’, uitg. Lions 1980, blz 20-21)

” There were four great centaurs. (…) There was also a unicorn, and a bull with the head of a man (…).”
(C.S. Lewis, 1950, ‘The lion, the witch and the wardrobe’, uitg. Lions 1980, blz 115)

Vertaald:
“De Faun begon te praten. (…) Hij vertelde over de nachtelijke dansfeesten en hoe de Nymfen (…) en de Dryaden (…) tevoorschijn kwamen om te dansen met de Faunen; (…) en soms Bacchus zelf, en dan stroomden de rivieren met wijn in plaats van water en het hele bos gaf zichzelf over aan plezier voor weken aan een.”

“Er waren vier grote centaurs. (…) Er was ook een eenhoorn en een stier met het hoofd van een man (…).”

De achtergronden en gedragingen van deze figuren uit de heidense mythen zijn pervers.
God staat lijnrecht tegenover dit heidendom, in vijandschap. In slagorde!

De interesse voor het heidendom is bij C.S. Lewis als kind begonnen. In zijn boek “Surprised by joy” schrijft hij over zichzelf, toen hij ongeveer dertien jaar was:

‘En zo begon bij mij iets waarvan ik sindsdien, met tussenpozen, veel narigheid heb ondervonden – de zucht naar het abnormale als zodanig, een hartstocht voor het occulte. (…) Het is waarschijnlijk deze hartstocht, meer nog dan het verlangen naar macht, die mensen drijft tot toverij. (…) De vaagheid, het speculatieve karakter van al dit occultisme begon zich uit te breiden’
(C.S. Lewis, 1955, Surprised by joy; in vertaling, Van Wijnen, 1998, blz 54)

In de rest van dit autobiografische boek beschrijft C.S. Lewis niet meer een radicale omkeer uit zijn “zucht naar het abnormale” en “hartstocht voor het occulte”. In zijn literaire werk blijft heidendom een thema, zonder dat hij daar afwijzend tegenover staat. In een brief, aan het eind van zijn leven, nog geen half jaar voor hij sterft, schrijft hij nog:

Zoroastrianisme is een van de fraaiste heidense religies die er zijn. (C.S. Lewis; 1963, Letters to Children, in vertaling, Callenbach 2000, blz 104)

Van iemand die van het christendom weet en toch nog iets zoekt bij de heidense religies kun je je afvragen hoe hij denkt over de exclusiviteit van Jezus. C.S. Lewis schrijft:

‘Het is waar dat de wereld al gauw gelukkiger zou zijn als we het onderwijs van Christus ter harte namen. Je hebt daar niet eens Christus voor nodig. Als we alles deden wat Plato of Aristoteles of Confucius zeiden, zou het ook al een stuk beter gaan dan nu. En wat dan nog? (…) Is Hij dan de beste leermeester?’
(C.S. Lewis, 1952, Mere Christianity, in vertaling, Ten Have, blz 178).

Ik hoop dat iemand C.S. Lewis nog voor hij stierf in 1963 het allemaal toch nog eens geduldig heeft uitgelegd: Jezus Christus is de enige Leermeester. Er is geen ander door wie de wereld behouden kan worden. Jezus is de Weg, de Waarheid en het Leven zelf!

Bert Voortman
berts-postbus@filternet.nl