Wie heeft het gezag over kinderen?

Wie heeft het gezag over kinderen?

De heer Leertouwer hield een lezing op de algemene ledenvergadering van B&O op 13 juni 2015. Zijn vraagstelling is actueel: Waar liggen de grenzen wat betreft onderwijs en opvoeding van de overheid.

 

Hoe ga je om met moeilijk opvoedbare kinderen? Ouders zitten soms met die vraag in hun maag. Inmiddels is wel duidelijk dat de adviezen uit de jaren zestig niet echt werken. In veel handboeken kun je tegenwoordig lezen dat een combinatie van duidelijke regels en voldoende ruimte het beste is. Veel ouders verkiezen de zogenoemde autoritatieve opvoeding. En ook in bredere kringen is de volledig vrije opvoeding een beetje uit de gratie. Neem bijvoorbeeld alcoholgebruik. Door grotere bekendheid met de schadelijke gevolgen van alcoholmisbruik lijken ouders wat strenger te worden in het toestaan van alcohol op jonge leeftijd. Veel deskundigen zijn er wel van doordrongen dat de vrije opvoeding in ieder geval bij moeilijk opvoedbare kinderen niet raadzaam is. Maar wat is dan wel wijsheid?

Welk uitgangspunt kiest de overheid?
De overheid zit soms ook met de handen in het haar. Vrijheid geven aan burgers is mooi en belangrijk, maar er zijn ook grenzen. De overheid maakt zich regelmatig zorgen om scholen en ouders die voor kinderen verantwoordelijk zijn. De overheid is er niet altijd gerust op dat kinderen daar goed af zijn en dat zij goed terecht komen. Waarover gaat dat dan? Laten we alleen al de vragen onder ogen zien die de overheid zich het afgelopen jaar moest stellen:

  • Wat nu als scholen er niet in slagen hun Joodse leerlingen een veilig gevoel te geven en het les geven over de Holocaust door een intimiderende houding van moslimjongeren nauwelijks mogelijk is?
  • Wat nu als salafistische ouders een vrijstelling van de schoolplicht aanvragen om hun kinderen thuis te onderwijzen in de droomwereld van het kalifaat, een wereld waarin ongelovigen kunnen kiezen tussen onderwerping of de dood?
  • Wat nu als een groep Turkse ouders besluit hun kinderen in een internaat op te vangen waar wellicht lijfstraffen toegepast worden en waar de Turkse overheid een flinke vinger in de pap heeft?

Voelt u de spanning? Wat moet de overheid in zulke situaties doen? Welke opvoedadviezen zou u de overheid meegeven om haar kinderen goed op te voeden? Het is belangrijk om ook hierbij te zoeken naar richtlijnen die de Bijbel ons aanreikt. Hoe zit het eigenlijk met burgers en hun kinderen? Welke vrijheden en verantwoordelijkheden moet de overheid aan ouders en scholen toekennen?
Ik kom op vijf uitgangspunten.

Wie heeft het gezag...

1. Afhankelijkheid erkennen
Wie onder mensen de hoogste macht heeft, kan snel naast zijn schoenen gaan lopen. Zomaar is er de gedachte dat alles in onze hand ligt, en dat wij vrij over alles kunnen beschikken. Daar steekt de Bijbel een stokje voor. Immers, de aarde is van de HEERE en al wat zij bevat, de wereld en wie er wonen. (Psalm 124) En overheden zijn ook maar kinderen – godenzonen -, kinderen van de Allerhoogste. Dat is een les in nederigheid. Bescheidenheid siert gezagsdragers. De overheid moet vooral op de grote Baas letten, de God van de goden. De overheid moet er voor zorgen dat we een stil en gerust leven kunnen leiden in godzaligheid en eerbaarheid. Een overheid die dit vergeet, loopt gevaar. Zelfs in haar goede bedoelingen met kinderen en onderwijs. En ze loopt het risico dat haar onderdanen haar niet meer kunnen volgen, omdat er een grens zit aan menselijke gehoorzaamheid.
Bovendien is er voor godenzonen die hun boekje te buiten gaan de bedreiging dat zij ook nog eens kunnen sterven als mensen. (Psalm 82)
Voor ouders geldt overigens ongeveer hetzelfde. Dat kinderen niet van de overheid zijn, betekent niet dat ze wel van ouders zijn. Volgens de psalmist zijn ook kinderen het eigendom van de HEERE. (Psalm 127) We hebben geen vrijheid om te kiezen hoe we omgaan met onze kinderen en wat we voor hen belangrijk vinden. Ouders en overheidsdienaren zouden eigenlijk elke morgen op moeten staan met zondag 1 van de Heidelberger Catechismus: wij zijn niet van onszelf, maar wij zijn het eigendom van Jezus Christus.

2. Grenzen stellen
De overheid heeft dus niet te beschikken over kinderen.  Het is echter niet de bedoeling dat de overheid zich hierdoor laat verlammen en zich helemaal afzijdig houdt van de belangen van kinderen. De overheid is immers de dienares van God. Zij draagt het zwaard niet tevergeefs. Zal zij dan niet in actie komen, als kinderen, schepselen van God, ernstig in de knel komen? Ouders zijn weliswaar de hoeders van kinderen, maar wat te doen als de hoeders zelf een gevaar voor de kinderen worden? Kan de overheid dan met Kain de schouders ophalen en zeggen: “Ben ik mijns broeders hoeder?”
Nee, optreden van de overheid kan niet uitblijven als ouders ernstig falen of over de grens gaan. Die gedachte leidde bijvoorbeeld tot de invoering van de leerplicht. De regering onttrok toen aan ouders de vrijheid om naar hun goedvinden de opvoeding te verwaarlozen en hun kinderen schade te berokkenen. Dat uitgangspunt vormt ook de grond voor de nog verdergaande maatregelen van kinderbescherming. Als sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van kinderen kan de rechter een maatregel treffen voor de bescherming van het kind. Het kind kan onder toezicht gesteld worden of zelfs uit huis geplaatst worden.

3. Ruimte geven
Kinderen zijn kennelijk niet van de overheid, maar ook niet van de ouders. Hoewel deze uitgangspunten Bijbels gezien kloppen, kunnen op basis hiervan toch verkeerde conclusies getrokken worden. Ouders en de overheid kunnen bijvoorbeeld samen de kinderen opvoeden, zoals eens in een goedbedoelde brochure van het ministerie stond. Bij de genoemde uitgangspunten staat de verhouding  van de schepping tot de Schepper voorop, maar als het om de relatie tussen de overheid en burgers gaat, moet toch meer gezegd worden. Juridisch gezien ligt dan het gezag bij de ouders, niet bij de overheid. Wie bepaalt dus wat goed is? Dat is niet de overheid, maar dat zijn de ouders. Ouders hebben het recht hun kinderen op te voeden in de richting die zij willen.
Bij die vrijheid van opvoeding hoort het onderwijs. Uiteindelijk leidde de strijd hierover in Nederland tot de grondwettelijke erkenning van de vrijheid van onderwijs. Tegenover het openbaar onderwijs staat het recht van ouders om hun kinderen toe te vertrouwen aan onderwijzers waar zij zich thuis bij voelen. Ouders zijn dus baas in eigen huis en eigen school. En die school kan desnoods ook alleen thuis zijn. Het kan geen kwaad eraan te herinneren dat dit niet alleen christelijke uitgangspunten zijn. De vrijheid van onderwijs werd in 1848 juist ook door liberalen begeerd. De gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs werd in 1917 door vrijzinnig democraten niet tegen wil en dank geschonken om er algemeen kiesrecht voor te krijgen. Bekende voormannen uit deze stroming verdedigden deze vrijheid en gelijkheid als het beste model.

4. Verdraagzaamheid oefenen
Maar nu wordt het toch spannend. Algemene opvoedadviezen worden namelijk door vrijwel iedereen erkend. Maar als het concreet wordt, wordt het lastig. Ouders dragen het gezag, de overheid moet grenzen stellen, maar waar ligt de grens tussen beide precies? Wat te doen als de overheid en de samenleving een bepaalde overtuiging verwerpelijk vinden?
Er zijn signalen die erop wijzen dat de overheid het steeds moeilijker vindt om zich in te houden en niet over de grenzen van fundamentele vrijheden heen te gaan. Er is geen onderwerp waar dat duidelijker blijkt dan bij homoseksualiteit. Het is natuurlijk al veel langer bekend dat de overheid homoseksuelen meer rechten wil geven. Het homohuwelijk is ingevoerd. Scholen kunnen leraren die meevaren op de Gaypride nauwelijks meer ontslaan. Maar het beleid gaat verder.  Het gaat niet langer om daden, maar ook om gedachten van burgers. In de afgelopen jaren heeft de overheid zelfs een maatstaf ontwikkeld voor de gedachtewereld van burgers:

  • Vindt u bijvoorbeeld dat het homohuwelijk afgeschaft moet worden?
  • Vindt u misschien niet dat homoparen dezelfde rechten mogen hebben bij adoptie?

Dan deugt u toch niet helemaal. En met name in orthodoxe kringen blijkt de sociale acceptatie van homoseksualiteit tekort te schieten. De minister wil daarom ambassadeurs van het juiste standpunt beschikbaar stellen om deze groepen te helpen denken. Want eigenlijk zijn deze groepen intolerant. De woordvoerder van de Partij van de Arbeid zei dat zelfs met zoveel woorden: ‘Als je tegen een homoseksueel zegt dat je moeite hebt met homoseksualiteit, ben je niet tolerant.’
De uitspraak van deze politieke woordvoerder getuigt van een zorgelijke mate van onwetendheid. Vanouds betekent verdraagzaamheid dat we burgers die een andere overtuiging hebben niet met geweld te lijf gaan. De vrijheid van godsdienst beschermt het geweten. Het is de omgekeerde wereld als tolerantie wordt gebruikt om de mening en overtuiging van medeburgers te knevelen. Kennelijk moeten we als samenleving weer basale oefeningen doen in verdraagzaamheid. Anders worden we erg kleinzielig en bedreigend tegelijk. Hier ligt in ieder geval een schone taak voor leraren geschiedenis en maatschappijleer.

Het is belangrijk dat scholen alert zijn als het gaat om de vrijheid om het onderwijs naar eigen inzicht vorm te geven. Dan kan – bedoeld of onbedoeld – zomaar gebeuren, vooral als de kloof met de heersende mening groot is. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren ten aanzien van het thema sociale veiligheid. Inmiddels is een wetsvoorstel aangenomen dat de school verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid van leerlingen. Dat is natuurlijk prima. Pesten, bedreiging en uitsluiting accepteren we niet op school. Maar wat als het begrip sociale veiligheid wordt opgerekt? Het kan toch niet de bedoeling zijn dat scholen bijvoorbeeld worden afgerekend op de overheidsmaatstaf van sociale acceptatie van homoseksualiteit? Zover is het nu zeker niet, maar er zijn politici genoeg die het zouden willen.
Hetzelfde geldt voor de vrijheid van scholen om hun werkwijze te kiezen. Aanvankelijk lag het voorstel op tafel dat scholen door de overheid gekeurde antipestprogramma’s moesten gebruiken.
Dat voorstel is gelukkig van tafel, maar het koste behoorlijk wat moeite. Bij thema’s die in de maatschappij en de media zwaar wegen, blijkt het lastig om beknottingen van de pedagogisch-didactische vrijheid te verijdelen.

5. Oog voor verschil
In de situaties waarin de overheid zich zorgen maakt om ouders en scholen valt de afgelopen jaren een rode draad op. Vrijwel altijd speelt de islam een belangrijke rol. Dat maakt de overheid zenuwachtig, zeker als het dagelijkse nieuws uit het Midden-Oosten wordt gevolgd. Is godsdienst eigenlijk niet een gevaarlijk goedje, zeker indien het een orthodoxe variant betreft? De reflex is vervolgens om alle godsdiensten met argwaan te bekijken. Immers, gelijke monniken, gelijke kappen. Het gelijkheidsbeginsel wordt rap in stelling gebracht. Dat klinkt in theorie misschien nog logisch, maar in de praktijk pakt dat bij ongelijke gevallen juist merkwaardig uit. Het zou verstandig zijn, als de overheid haar blinddoek af doet. Ouders weten ook dat elk kind een eigen aanpak vraagt. Zo is het ook met godsdienst. Wie de orthodoxe varianten van de islam en het christendom naast elkaar zet, weet genoeg. Een haatprediker uit Mekka hoef je niet hetzelfde te benaderen als een voorganger van een evangelische gemeente. Dat de overheid zich zorgen maakt over het salafisme betekent niet, dat zij ook argwaan moet koesteren ten aanzien van bevindelijk gereformeerden. Je hoeft niet lang te zoeken om de verschillen te zien tussen islam en christendom. Zeker niet als je Jezus Christus en Mohammed maar even in de ogen hebt gekeken.

Het zou goed zijn als de CDA-wethouder uit Rotterdam dat verschil ook in het achterhoofd houdt, als hij het thuisonderwijs wil aanpakken. Het is begrijpelijk dat hij zich zorgen maakt over salafistische ouders die thuisonderwijs willen geven. Het is terecht dat onderzocht wordt of zij die vrijstelling van de schoolplicht wel mogen krijgen. Ouders die hun kinderen bijvoorbeeld opzetten tegen de democratische rechtsstaat verdienen niet alle ruimte. Maar het is zorgwekkend dat de gemeente dreigt met een melding bij de kinderbescherming, als ouders uit een pinkstergemeente thuisonderwijs willen geven. Zeker wanneer ouders al jarenlang gewetensvol invulling geven aan hun verantwoordelijkheid getuigt dat van weinig zorgvuldigheid. Iets meer historisch besef zou al wonderen doen.

Dat zou ook helpen bij de discussie over internaten. We kennen al sinds jaar en dag schippersinternaten, die prima voor de kinderen zorgen en uitstekend samenwerken met de overheid om toezicht op de kwaliteit te houden. Moskee-internaten zijn dan echt een ander verhaal.
We lezen van bestuurders die niet meewerken en kinderen afschermen van de samenleving. Daar moet een passende oplossing voor gezocht worden. De regering heeft een voorstel ingediend om allerlei soorten internaten in een keurslijf te stoppen. Het is maar de vraag of dat een juiste oplossing is. Als zich slechts bij een specifieke groep problemen voordoen, verdient het voorkeur om zoveel mogelijk chirurgisch te opereren.

Tot slot
Hoe moeten burgers omgaan met hun overheid? Die vraag verdient tot slot nog aandacht. Het is duidelijk dat we een vrije opvoeding door de overheid niet kunnen begeren. De overheid wordt in de politieke filosofie vergeleken met een herder. Schapen doen er goed aan zich zoveel mogelijk te laten leiden. Dat wordt pas lastig, als de overheid burgers vraagt zelf tegen de goede Herder in te gaan. Dat werd tijdens de Opstand in Nederland zo beleefd. Hollandse schapen verlieten de Spaanse herder, omdat hun geweten bekneld werd. We mogen in ieder geval dankbaar constateren dat ouders en scholen nu niet zover in de knel komen.
Goedkope kritiek en klagen over de overheid passen hoe dan ook niet. Het past ons ons vooral om te bidden voor onze overheid. Onze overheid kan niet zonder een smeekschrift van haar onderdanen tot God om geduld, ommekeer en inzicht voor onszelf, ons volk en onze overheid. Anders zijn we aan de goden overgeleverd.  Calvijn vermaant ons daarbij vooral tot onszelf in te keren: “Zoals  de toorn van God de aarde onvruchtbaar maakt, zo maakt zij voor ons ook de overheden onnut. Daarom past het ons zulke straffen af te bidden, waarmee onze zonden gestraft worden.” De ontwikkelingen in ons land kunnen ook kastijdingen zijn voor de christelijke gemeente. Ook de HEERE, onze God, hangt namelijk niet de vrije opvoeding aan.

Gijsbert Leertouwer LLM, BA