Als mens worden wij allen biologisch verwekt en geboren. Uitzondering op deze regel is het eerste mensenpaar Adam en Eva. God schiep de eerste mens, Adam, naar Zijn beeld en gelijkenis. Diens lichaam formeerde God uit de aarde. God “bouwde” Eva uit Adam. De mens noemde zijn vrouw “Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden” (Gen. 3:20).

Alle mensen – kinderen van God?

God heeft uit één (mens) het hele menselijke geslacht gemaakt (aorist: een afgesloten handeling; Hand. 17:26). De mens stamt af van de mens, van Adam – niet van dieren, dus niet bijvoorbeeld van apen. In de door God geschapen Adam, het hoofd van de mensheid, zijn wel alle mensen als zodanig schepselen van God. Een biologisch kind wordt men echter door verwekking en geboorte. Zo wordt men ook in geestelijk opzicht pas een kind van God door geestelijke verwekking en geestelijke geboorte ( “wedergeboorte”) in Christus Jezus. Daarom zijn niet alle mensen kinderen van God.

Alle mensen – zondaren voor God

Door Adam is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde (de ongehoorzaamheid van die ene mens tegenover zijn Schepper) de dood (Rom. 5:12,19). Daardoor is ook de hele schepping, waarover Adam aangesteld was, aan de vergankelijkheid onderworpen (Rom. 8:20-21). De dood bestond dus niet vóór die ene daad van overtreding van de eerste mens, Adam. Daarom kunnen er geen mensen (‘oermensen’) of dieren (bv. dinosaurussen) geleefd hebben en gestorven zijn, vóórdat Adam tegen zijn Schepper gezondigd had. Hoewel menselijke fossielen op de bovenste laag gevonden worden, moet Adam al geleefd en tegen God gezondigd hebben tijdens de onderste fossielenlaag. Vóór de zondeval van de mens was er geen dood en kunnen er dus ook geen fossielen zijn. Fossielen zijn altijd een teken van fysieke dood.

Alle mensen moeten sterven (Hebr. 9:27)

“De prikkel van de dood” is de zonde van de mens tegenover zijn Schepper (1Kor. 15:56). De dood is “het loon van de zonde” tegenover God, is Gods gericht over de overtreding van Zijn Woord door de eerste mens, de stamvader van de mensheid, Adam. (Rom. 6:23). Tot Golgota “heerste de zonde in de dood” (Rom. 5:21). Zonder zonde geen dood!

In de evolutietheorie daarentegen is de dood een onmisbaar instrument van ontwikkeling en vooruitgang. Zonder dood géén evolutie. Ook daarom is een zogenaamde ‘theïstische evolutie’, waarbij God “in den beginne” een evolutieproces aangezwengeld of gebruikt zou hebben, uitgesloten. God gaf en geeft immers leven. Hij heeft geen welgevallen aan de dood van goddelozen (Ezech. 18:23). Daarom zond God juist Zijn Zoon naar onze aarde vol zondaren om plaatsvervangend Zijn straf voor hun zonde te dragen. Daardoor heeft Jezus Christus juist “de dood van zijn kracht beroofd” en door Zijn dood de duivel die de macht had over de dood, onttroond (2Tim. 1:10; Hebr. 2:14). God gebruikte niet de plaatsvervangende dood van Zijn Zoon voor de voortgang van een of andere ‘evolutie’ – in tegendeel, om de dood te overwinnen. De dood is de laatste vijand die onttroond wordt (1Kor. 15:26) – is dus nooit Gods instrument van ‘evolutie’ (geweest). Jezus’ dood en opstanding logenstraffen iedere (macro)evolutieleer.

Alle mensen: kinderen der ongehoorzaamheid

Gen. 5:1-2 herhaalt het mooie dat ten dage dat God Adam schiep, Hij hem naar Zijn beeld en gelijkenis maakte. Maar Gen. 5:3 bericht daarna het ontstellende dat – na de zondeval – “Adam een zoon verwekte naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set”.

Alle mensen zijn via Set zodoende beelddragers van de in zonde gevallen stamvader Adam. Allen zijn wij in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren (Ps. 51:7; Rom. 5:12-18). Men noemt dit feit ‘erfzonde’: ieder mens erft de zondige natuur (de oude mens) en geeft deze weer door aan het nageslacht.

Als afstammelingen van de ongehoorzame Adam noemt de Bijbel ons mensen “kinderen der ongehoorzaamheid” (Ef. 2:2; 5:6). Terugziende op zijn opstelling tegenover Jezus Messias vóór zijn bekering schrijft de apostel Paulus: “Vroeger waren ook wij (joden) verdwaasd, ongehoorzaam” (Titus 3:3; Ef. 2:3: “trouwens ook wij allen ..”). En hij herinnert de gelovigen uit de heidenen er aan dat zij “eertijds aan God ongehoorzaam” waren (Rom. 11:30).

God ziet de mens “in Adam” na diens zondeval aan. De Bijbel noemt ons mensen daarom “kinderen van de toorn van God” (Ef. 2:3) die alleen opgeheven is voor allen die niet meer “in Adam”, maar “in Christus” zijn. Op anderen blijft Gods toorn (Joh. 3:36). De diagnose van Gods Woord is dat wij allen van nature zondaren zijn, verloren, geestelijk dood, Gode vijandig gezind. Deze ons aller aangeboren positie “in Adam” tegenover God de Schepper heeft met het psychologische begrip ‘identiteit’ uiteraard niets te maken.

Niemand kan aan deze positie tegenover God van hemzelf of van een ander ook maar iets veranderen.

Een Kind is ons geboren, een Zoon ons gegeven”

Deze profetie aangaande de Here Jezus in Jes. 9:5 wordt door de engel Gabriël bij zijn bezoek aan Maria nader ingevuld: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal het Heilige dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden” (Luk. 1:35). Deze profetie is vervuld in de Here Jezus Christus: “U is heden de Heiland geboren … welke is Christus, de Here” (Luk. 2:11).

Als “Zoon des mensen” is Jezus geboren uit een vrouw (Gal. 4:4; Mat. 1:18; 2:1). Jezus werd dus niet ‘geschapen’ zoals de koran beweert.

Als “Zoon van God” is de Heiland door Gods kracht door de Heilige Geest verwekt – dus bovennatuurlijk en niet op natuurlijke wijze door een (zondig) mens. De Here Jezus is de enige op deze aarde die niet “in zonde ontvangen” is.

Het ernstige misverstand onder moslims als zouden christenen geloven dat God omgang met Maria had gehad, wordt hardnekkig in stand gehouden, maar op grond van Gods Woord talloze malen duidelijk weerlegd. Daar ten tijde van Mohammed de Bijbel nog niet in het Arabisch vertaald en hij bovendien analfabeet was, kon hij eventuele dwaalleringen moeilijk aan de feiten in Luk. 1 toetsen. Het Griekse werkwoord episkiazoo (‘overschaduwen’; vgl. Mat. 17:8) wordt bovendien nooit voor geslachtelijk verkeer gebruikt, evenmin eperchomai (‘over iemand komen’; vgl. Hand. 1:8).

Aspekten van het Zoonschap van Jezus Christus

Vanuit de eeuwigheid bezien is Christus de Zoon van God vóórdat Hij een menselijk lichaam ontving. Men noemt dat de pre-existentie van de Zoon van God. God zond Zijn Zoon (Joh. 3:16; Gal. 4:4).

Op grond van de incarnatie, de bovennatuurlijke menswording (geestelijke verwekking) is Jezus Christus “het Woord dat vlees (mens) werd” (Joh. 1:14). Iedere geest, die niet belijdt dat Gods Zoon in het vlees gekomen (niet waarachtig mens van vlees en bloed geworden) is, is de geest van de antichrist, de geest der dwaling (1Joh. 4:1-3,6; dwaling (Gr.planè) hier in de zin van op een dwaalspoor brengen, bedrog (vgl. Mat. 27:62-64; Ef. 4:14).

In verband met het kruisoffer is Christus de “eigen Zoon”, die “God niet spaarde, maar voor ons allen overgegeven heeft” (Rom. 8:32).

Wat betreft het feit dat God Hem uit de doden opwekte, is Jezus Christus “door de opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn” (Rom. 1:3-4). De opstanding uit de doden is Gods bevestiging dat Zijn Zoon een fysiek lichaam had gekregen, Hij een fysieke dood was gestorven en temidden vanuit de doden fysiek was opgestaan. Op Jezus’ fysieke Hemelvaart zal Zijn fysieke wederkomst op aarde volgen (Hand. 1:9-11) – dus niet ‘geestelijk’ zoals dwaalleraars beweren.

Een lichaam hebt Gij mij bereid” (Hebr. 10:5)

Jezus Christus kreeg een door God bereid menselijk lichaam óm “in Zijn lichaam onze zonden op het hout te dragen” (1Petr. 2:24). Wat de wet niet kon doen … heeft God door Zijn eigen Zoon in de gestalte van een mens (vlees) te zenden … en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees (Rom. 8:3). Daartoe was “Jezus Christus voorbestemd vóór de grondlegging van de wereld, maar nu voor u geopenbaard in deze laatste tijd” (1Petr. 1:18-20).

God heeft echter Zijn Zoon niet alleen een fysiek lichaam bereid, maar nadat Hij verhoogd en de heilige Geest uitgestort was, ook een geestelijk Lichaam: de Gemeente. Jezus Christus is het Hoofd van Zijn Gemeente, Zijn Lichaam – Gods kinderen zijn er de levende leden van.

Hoe kan een nakomeling van de ongehoorzame Adam een kind van God worden?

Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk gemaakt door het Kruisoffer en de opstanding van de Here Jezus Christus. Daardoor werd de weg gebaand voor de uitstorting van de heilige Geest op aarde.

Zoals fysieke verwekking element van een natuurlijke geboorte uit mensen is, is geestelijke verwekking het element van bovennaturlijke, geestelijke geboorte uit God. Schrift met Schrift vergelijkend zien wij het volgende.

Het Woord Gods is het levende zaad (Luk. 8:11). Gods geschreven Woord, dat gelezen of verkondigd wordt, is het centrale instrument van geboorte uit God. Behartigenswaardig blijft daarom de vermaning van de Here Jezus: “Ziet dan toe, hoe gij hoort” (Luk. 8:18). We kunnen onder een verkondiging fysiek aanwezig zijn en de Bijbel in onze stille tijd of aan tafel al of niet mechanisch lezen zonder dat we er ook innerlijk bij betrokken zijn. Bovendien gaat het er om, de consequenties te trekken uit datgene wat we gehoord of gelezen hebben, het om te zetten in de daad. Anders misleiden wij onszelf (Jak. 1:21-25). Zei niet de Here Jezus: “Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?” (Luk. 6:46).
Overeenkomstig Jak. 1:18 heeft God Zijn kinderen “voortgebracht door het woord der waarheid”. De apostel Paulus schrijft de gelovigen in Korinthe: “ .. gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus door het evangelie verwekt” (1Kor. 4:15).

Waar niet Gods Woord, het Woord der Waarheid over God, Jezus Christus en de heilige Geest, over de verloren, natuurlijke mens enz. gebracht wordt, kan nauwelijks sprake zijn van kinderen Gods. Opmerkelijk is de vermaning van de Here: “Ziet toe, wat gij hoort” (Mat. 4:24)!

In het gesprek van de Here met Nicodémus weten wij dat wedergeboorte (lett. geboorte van Boven) of geboorte “uit water en Geest”, voorwaarde is om het koninkrijk van God binnen te gaan. Hier wordt Gods Woord vergeleken met water (vgl. Ef. 5:26; Joh. 15:3). Ook de geboorte uit God zelf wordt met een waterbad vergeleken: “Hij heeft … ons gered door het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwing door de heilige Geest … “(Titus 3:5).

“Wat uit de Geest geboren is, is geest”, zei de Here Jezus (Joh. 3:6). Wij mogen echter de wedergeboorte door Gods Geest niet uitspelen tegen die uit Gods Woord alsof ze iets anders of zelfs iets meer zou betekenen dan wedergeboorte door middel van Gods Woord. God zelf inspireerde de Bijbel door Zijn Geest. God werkt door middel van de “Geest der waarheid” in en door “het Woord der waarheid” om een mens van zonde en genade te overtuigen en om geestelijk leven in hem te bewerkstelligen. Woord en Geest zijn niet van elkaar te scheiden – ook niet in verband met de wedergeboorte.

niet uit het vlees”

De uitdrukking “uit de Geest geboren” staat niet op zich zelf, maar als tegenstelling tot “geboren uit het vlees” of “uit bloed”, d.i. op natuurlijke wijze (Joh. 1:13a). Wij erven allerlei eigenschappen van onze ouders – positieve èn negatieve, en helaas altijd de zondige natuur. Het is een voorrecht wanneer men kind van gelovige ouders is en misschien ook biddende grootouders heeft. Maar geestelijke zaken zoals bijvoorbeeld wedergeboorte, kindschap Gods, eeuwig leven, gerechtigheid Gods, vergeving van zonden zijn nooit erfelijk.

Timotheüs, mijn waar kind in het geloof”

Timotheüs had een moeder en grootmoeder met “ongeveinsd geloof”. Zij onderrichtten hem van kindsbeen af in de heilige Schriften (2Tim. 1:5; 3:15). Hun geloofswandel, voorbede en bijbelonderricht waren wel een lange voorbereiding op de wedergeboorte van hun (klein)kind, maar ze konden nooit een vervanging zijn voor de persoonlijke bekering en het persoonlijk geloof van Timotheüs zelf. Zeker had Timotheüs in de loop der jaren veel bijbelkennis opgedaan en zal hij bidden geleerd hebben. Tot op zekere hoogte kon hij het geloofsleven van zijn ouderlijk huis wel imiteren, maar het levend geloof door de levende verbinding met de Here Jezus niet erven. Het was de apostel Paulus die Timotheüs tot de persoonlijke, levende relatie met de Here Jezus Christus mocht leiden en zodoende zijn geestelijke vader en Timotheüs zijn geestelijk kind in het (levend) geloof werd (1Tim. 1:2).

Zoals bij de geboorte uit de ouders het geval is, gaat meestal ook aan de geestelijke geboorte uit God een voorbereidingstijd vooraf zoals Gods bemoeienis door Zijn bewaring en leiding, een gebedsverhoring, een verlangen naar en oprecht zoeken van God, een bepaalde omstandigheid of ontmoeting, een woord … Maar alle voorbereidende genade is op zich nog geen geestelijke of wedergeboorte en geen persoonlijke bekering – zoals ook de natuurlijke zwangerschap op zich nog geen (natuurlijke) geboorte is. Daar waar wedergeboorte en persoonlijke bekering ontbreken bestaat het gevaar van menselijke vroomheid, van een pseudo-christendom dat op den duur geen stand houdt tegen secularisatie, dwaalleringen of crisis en zorgen van het leven. Wat uit vlees – ook uit ‘vroom vlees’ – geboren is, is èn blijft vlees.

niet uit de wil van het vlees”

De gevallen, natuurlijke mens (hier: “het vlees”) is met zijn verstand, wil en gevoel tot veel in staat. Maar bijvoorbeeld opleiding, bijbelkennis, kerkelijke of theologische prestaties betekenen nog geen leven uit God met een vernieuwd denken. Ook morele en sociale prestaties zijn geen weg tot of bewijs van bijbelse bekering en wedergeboorte. “Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk, door mij volbracht … “

Evenmin zijn religieuze prestaties, goede werken, riten en ceremoniën, al of niet mystieke ervaringen, een droom of visioen, vasten en wenen e.d een levende deur tot de levende God. Dat is Jezus Christus alleen: “niet het offer dat ik breng, niet de tranen, die ik pleng, schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, Gij alleen” (Gezang 174)! Er is geen vervanging voor de persoonlijke, levende verbinding met de levende Here door geestelijke geboorte uit God en persoonlijke bekering. Als er iemand was, die wist hoe “op vlees vertrouwen” er uit kan zien en tot eigenroem leidt, is het wel de apostel Paulus. Maar dat alles achtte hij na zijn bekering tot de Here Jezus “tot schade”. Ja, hij gaf zelfs alles prijs “om Christus te mogen winnen” (Fil. 3:4b-14).

niet uit de wil van een man”

God is soeverein. God heeft het exclusieve recht om ons te zeggen hoe Hij wil dat zondaars Zijn kinderen kunnen worden: door Zijn (geschreven) Woord en Geest, door christocentrische verkondiging, waarbij het kruis centraal staat. Alleen daarop kan Zijn zegen rusten. Toch menen veel christenen dat dat ‘nu niet meer werkt’ of althans ‘niet genoeg’ is ‘in deze tijd’. ’Naar de wil van christenmensen’ moet men nu gebruik maken van management- en verkoopmethoden, van psychologische technieken en vooral van moderne muziek naast film, drama, theater, pantomime. Ook moeten genezings- en bevrijdingsdiensten georganiseerd worden. Naar ‘de wil van christenmensen’ moet de verkondiging op behoeften van de mèns (antropocentrisch) georiënteerd, ‘klantvriendelijk’ en ‘laagdrempelig’ zijn … God voorschrijven hoe Hij geestelijke kinderen moet voortbrengen? Ook door suggestie of dwang kan niemand wedergeboren worden.

doch uit God geboren zijn”

“Gijlieden”, zei de Here Jezus tot Nicodémus, een ‘kind van Abraham’, “moet van Boven (wederom) geboren worden” (Joh. 3:7). De afstamming van Abraham was en is dus onvoldoende. Ook wat uit joods, protestants of rooms katholiek ‘vlees’ geboren is, is en blijft immer ‘vlees’!

“Uit God geboren worden” laat het voor de mens passieve, goddelijke aspect zien. In Joh. 1:12 zien wij de menselijke verantwoordelijkheid in de werkwoorden “Hem (de Here Jezus Christus) aannemen” en “in Hem geloven”, d.w.z. het vertrouwen alleen op Christus en Zijn werk stellen en in geloof het hele leven aan Hem uitleveren, opdat Hij voortaan de algehele regie heeft.

In Joh. 3:16 laat de Here Jezus Zelf beide aspecten zien: God heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven. God is altijd de Eerste, de Initiatiefnemer. Maar: “opdat ieder, die in Hem gelooft … eeuwig leven hebbe”. God heeft Zijn Zoon gegeven. Het menselijke antwoord op Gods Geschenk betekent “allen, die Hem (Christus)aangenomen hebben, heeft Hij (God) volmacht (Gr. exousia) gegeven om kinderen Gods te worden” (Joh. 1:12).

Het persoonlijke, bewuste en in geloof aannemen van de gekruisigde, opgestane, verheerlijkte en wederkomende Here Jezus Christus als Gods onverdiende geschenk is overeenkomstig Joh. 1:12-13 de voorwaarde om Gods kind te worden. Een bijbelse léér over Christus is weliswaar belangrijk. Maar het aannemen van een Christologie maakt iemand niet tot een kind van God. Het gaat om het in geloof aannemen van de Persoon van de Here Jezus Christus Zelf!

Ook de apostel Paulus verbindt de beide aspecten met elkaar: “Want door genade zijt gij behouden door geloof en dat (Gr. touto, onzijdig, slaat op behouden ziin, niet op geloof, Gr. pistis, vrouwelijk) is niet uit uzelf, (maar) het geschenk van God, opdat niemand roeme” (Ef. 2:8).

Oproep tot bekering – een bijbelse zaak?

De Bijbel spreekt niet alleen over Gods grote geschenk: de Persoon van Jezus Christus die wij in geloof moeten aannemen, maar ook over bekering. Het begrip bekering en de oproep daartoe is geen uitvinding van bepaalde christenen, maar van God Zelf. Jezus Christus begon Zijn openbare dienst met de oproep: “Bekeert u” (Mat. 4:17). Daarom riepen ook de apostelen op tot bekering. Op zich is de oproep tot bekering dus een volkomen bijbels legitime zaak.

Adam had zich bij zijn ongehoorzaamheid tegenover Gods Woord van God àfgekeerd. Later riep God Israël tot Zijn uitverkoren volk om Hem toe te behoren en Hem te dienen. Maar hoe vaak keerde het volk God de rug toe. Hoe vaak moest God daarom nota bene Zijn eigen volk – niet heidenen – oproepen zich om te keren, zich te bekeren ván hun eigen weg tót Hem!

Wij allen” dwalen als schapen en gaan van nature onze eigen weg, de brede weg die ten verderve leidt. Om op “de smalle weg” te komen die Jezus Christus is en ten leven leidt, moet ieder zich omkeren, d.i. zijn eigen weg verlaten, de rug toe keren, en de “smalle weg” betreden.

“De goddeloze verlate zijn (eigen) weg .. en hij bekere zich tot de Here (Jes. 55:6-7).

De apostel Petrus roept al in zijn allereerste prediking op tot bekering, en wel nota bene de vrome joden op het oorspronkelijk joodse pinksterfeest in Jeruzalem, centrum van religieus jodendom (Hand. 2:38; vgl. 3:19: 5:31). Waarom? Petrus herinnerde zich de opdracht van de Here Jezus aan Zijn discipelen vlak voor Zijn Hemelvaart dat zij alle volken bekering en vergeving van zonden in Zijn naam moeten verkondigen, te beginnen in Jeruzalem (Luk. 24:47).

Alle mensen overal”

Ook de apostel Paulus riep Joden en heidenen (Grieken) op om zich te bekeren (Hand. 14:15; 20:20-21). Waarom deed hij dat?

In de eerste plaats, omdat bekering Gods wil is met het oog op het laatste oordeel: “God dan verkondigt … heden alle mensen overal dat zij zich moeten bekeren, omdat Hij een dag bepaald heeft, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig oordeelt” en wel door Jezus Christus (Hand. 17: 30-31). De Redder is later de Rechter. Persoonlijke, bewuste bekering tot God in Jezus Christus is dus de enige mogelijkheid om aan het eindoordeel te ontkomen. Zo ernstig is de verkondiging van bekering in Gods oog!

Als God zegt “alle mensen overal”, dan bedoelt God ook alle mensen overal – zowel alle mensen buiten de kerk als binnen de kerk, dus ook theologen, predikanten, voorgangers, kerkeraadsleden, diakenen, jeugdleiders en kinderclubleidsters – ook in Nederland. Waarom eigenlijk doen we op dit essentiële punt niet wat God zegt, maar bidden wel in het Onze Vader: “Uw wil geschiede” ?

Bekering – waarvan?

In de tweede plaats is Paulus door de Here Jezus geroepen om bekering te verkondigen. Daarbij gaf de Here als het ware Zijn model van verkondiging en pastoraat in evangelistische zin met als doel dat iemand zich bekeert ván – tót, zich afkeert van en toekeert naar (Hand. 26:18-20).

De belangrijke en zeer verantwoordelijke taak van de apostel Paulus én van iedere gelovige is: de ogen te openen door Gods Woord. Ieder mens is immers geestelijk blind voor Gods heiligheid en gerechtigheid alsook voor zichzelf, zijn positie tegenover God (“in Adam”) en zijn innerlijke toestand (zondaar, niets goeds in hem, verloren, onder Gods toorn enz.). Daardoor kan iemand een boodschap van ‘God heeft je lief’ en ‘Jezus stierf voor je’ wel interessant en aardig vinden. Maar hij beseft niet waarom. Ze treft niet het geweten en leidt niet tot verbrokenheid voor God, niet tot berouw en daarom niet tot bijbelse bekering – met alle gevolgen van dien.

De ogen moeten geopend worden waarvan men zich in concreto in het eigen leven moet afkeren – ook van dwaalleringen, van wereldse, verslavende, perverse en occulte praktijken (bv. in de muziek, op internet, bij computerspelletjes, bij bepaalde methoden van diagnostiek, genezing en geneesmiddelenbereiding).

Bekering – tot wie?

Zich afkeren van bepaalde vormen van duisternis en zondenbelijdenis zijn natuurlijk goed. Maar op zich is het geen bijbelse bekering, als de persoonlijke, bewuste en totale overgave aan God in Jezus Christus, de Here ontbreekt. Een bijbelse bekering is het al evenmin, als men zegt, Jezus als Heiland te hebben aangenomen, maar men zich daarbij niet meteen radicaal van het oude leven met de oude levensstijl heeft áfgekeerd.

Bijbelse bekering moet altijd uit twee aspecten bestaan, namelijk: ván – tót en wel tegelijkertijd. Anders is men niet tot een werkelijke bekering gekomen, maar tot een pseudobekering en bedriegt men zichzelf. Als niet beide kanten van dezelfde medaille verkondigd wordt – ook in het jeugdwerk – wordt de medemens bedrogen.

Wij zagen reeds dat Joh. 1:12 spreekt over het aannemen van “Hem”, dat is de Here Jezus Christus Zelf. Eigenlijk lezen wij niet van een oproep om Jezus als Heiland aan te nemen. Reeds in Luc. 2:11 laat deze eerste evangelistische boodschap duidelijk zien dat de Heiland de Here is.
Daarom schrijft Paulus: ”Wij prediken Christus Jezus als Here” (2Kor. 4:5). Heiland en Here zijn niet van elkaar te scheiden: de Heiland wil de heerschappij hebben over alle facetten van het leven dat Hij redt en wel onmiddellijk bij de bijbelse bekering. Jezus Christus moet Heer zijn vanaf de bekering. Waar Jezus geen Heer is, daar kan Hij ook geen Heiland zijn en is er eigenlijk geen sprake van een bijbelse bekering – een gevaarlijke situatie. Het gaat ook in Joh. 1:12 om de gehele Christus in al Zijn ambten en niet om een selectie daarvan naar gelang het ons uitkomt.

Bekering – vergeving

Christus’ evangelistische opdracht aan Paulus hield dus in om de ogen te openen, opdat de mensen zich zouden bekeren, “opdat zij vergeving van zonden … zouden ontvangen”. Blijkbaar hangen bijbelse bekering en vergeving nauw samen zoals bekering ván – tót niet van elkaar te scheiden zijn. Of wij ons realiseren dat vergeving niet ‘los verkrijgbaar’ is, niet zonder voorafgaan – de bijbelse bekering ván het eigenmachtige oude ik – leven tót God in Jezus Christus?

Als wij denken en zeggen: ‘Hoofdzaak vergeving van zonden’ misleiden wij ons zelf en anderen. God heeft Zijn Zoon gegeven, opdat wij in Hem eeuwig leven ontvangen en niet verloren gaan. Hoofdzaak is dus Jezus Christus Zelf en niet één van de geestelijke zegeningen die God in Hem gegeven heeft (Ef. 1:3). “Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet (aangenomen) heeft, heeft het leven niet “ (1Joh. 5:11-12). Wie zich op bijbelse wijze bekeerd en dus de Here Jezus Christus aangenomen heeft, heeft alles in Hem, o.a. Gods vergeving, als wij onze zonden die ons bewust zijn, belijden (1Joh. 1:9).

Christenen – kinderen van Jezus?

De Bijbel spreekt uitsluitend van “kinderen van God” (o.a. 1Joh. 3:1-2) door de geestelijke geboorte uit God –niet door geboorte uit Jezus Christus. Nooit heeft de Here Jezus Zijn discipelen aangesproken met ‘Mijn kinderen’. Integendeel. Hij leerde hun in het “Onze Vader” tot God te bidden – niet tot Zichzelf.

Lezen of horen we van een ‘boodschap van Jezus’ die zegt: ‘Mijn zoon’, ‘mijn dochter’ of ‘mijn kinderen’, dan is het duidelijk dat daar, waar geen bedrog van mensen, “een andere Jezus”, een “valse christus” in het spel is.

In het kinderwerk moeten onze uitdrukkingen bijbels zijn en blijven. Daarom moeten wij niet vragen: “Wil je een kindje van de Here Jezus worden?” of zeggen: “Dank de Here Jezus dat je Zijn kind bent”. Dat zijn ze niet en kunen het ook niet worden.

Alle ongelovigen – kinderen van de duivel?

In de strijdgesprekken van de Here met Farizeeën en andere geestelijke leiders springen twee dingen in het oog: Zij hebben moordplannen, willen Hem grijpen en doden (Joh. 7:19,23,30, 32; 5:18) en ze liegen, zeggende: “Hij heeft een demon” (Joh. 8:48,52; 10:52; NBG onjuist: Hij is bezeten). Dáárin was déstijds dé moordenaar en leugenaar (Joh. 8:44), de duivel, van déze joods-geestelijke leiders de vader. Dat te generaliseren en op grond daarvan ‘bevrijdingspastoraat’ toe te passen, ‘opdat’ de ongelovigen zich kunnen bekeren, is volslagen onbijbels en niet ongevaarlijk. De Zoon van God werd Zoon des mensen, opdat mensen kinderen Gods kinderen kunnen worden!