Godsdienstvrijheid voor de joden deel 3

Het was voor de Israëlieten verboden om andere goden na te lopen. Was er dan nog wel godsdienstvrijheid in het land? Dat hangt ervan af wat je eronder verstaat.

Godsdienstvrijheid voor de joden (dl 3)

Het was voor de Israëlieten verboden om andere goden na te lopen. Was er dan nog wel godsdienstvrijheid in het land? Dat hangt ervan af wat je eronder verstaat. Vreemdelingen die in het land kwamen wonen, hoefden niet van geloof te veranderen, maar de Torah stond hen niet toe om een openbaar heiligdom voor hun god te bouwen.

In elk land vond men het logisch dat er een god van het land was die openbare verering genoot. Niemand vond het dan ook verkeerd dat in Israël Jahwè vereerd werd. Het probleem lag meer bij de Israëlieten zelf. Zij begonnen vaak hun eigen godsdienst te vermengen met andere religies. Ze noemden de baäls gewoon `HERE’. Dat deed Jerobeam ook met de gouden kalveren. Dat was in de Torah uitdrukkelijk verboden en daar protesteerden de profeten dan ook krachtig tegen. De vrouwen van Salomo hielden vast aan hun eigen religie en daardoor brachten ze vreemde goden het land in. Tegen die vermenging had God gewaarschuwd in de Tien Geboden: “U mag geen andere goden aanbidden dan Mij.”