Feitengevolgen voor normen en waarden

INHOUD

Inleiding

1. Het probleem

2. Onjuistheden in de schoolboeken

3. Een uitdaging voor de jeugd: logisch denken!

4. Wat zijn de gevolgen

5. De kern van het probleem

6. Eindconclusie

Verklaring van enkele gebruikte termen

Nu volgt een gedeelte uit de brochure “Evolutie”

INLEIDING

IS DAT ZO??

De Nederlandse overheid is ervan overtuigd dat de evolutietheorie bewezen is. Daarom is de leerstof over evolutie verplicht gesteld. In deze brochure wordt nagegaan of dat uitgangspunt juist is. Een aantal zaken dat in schoolboeken over de bovengenoemde theorie wordt vermeld, zal door ons nader bekeken worden. Verder wil B & O de aandacht vestigen op de samenhang die bestaat tussen de evolutieleer en “waarden en normen”.

Ten aanzien van schepping/evolutie gaan we van de volgende punten uit.

• Noch schepping, noch evolutie is natuurwetenschappelijk te bewijzen.
• Betreffende de oorsprong van de mens gaat het om een keuze tussen twee geloven: geloof in de schepping of geloof in de evolutie.
Uiteraard heeft de keuze consequenties.
• Door de overdracht van het evolutiemodel wordt leerlingen een bepaald mensbeeld (reductionistisch materialistisch) bijgebracht. • In het onderwijs dient ook het bijbelse catastrofemodel gepresenteerd te worden.

1. HET PROBLEEM: DE OORSPRONG VAN DE MENS

Met evolutie bedoelt men een geleidelijk proces waarbij een steeds hogere chemische en biologische ordening en zelfs intelligentie ontstaat. Dat proces zou begonnen zijn met de vorming van het heelal door de “Big Bang” (grote knal). De evolutietheorie veronderstelt dat het leven op aarde als volgt is ontstaan:

  • uit atomen ontstonden eenvoudige moleculen,
  • deze eenvoudige moleculen reageerden met elkaar tot meer samengestelde moleculen,
  • door toeval ontstond zo genetisch materiaal,
  • daardoor konden eenvoudige cellen groeien,
  • deze levende cellen ontwikkelden
  • zich gedurende miljoenen jaren tot de huidige, levensvormen, o.a. de mens.

Op scholen, universiteiten, in tv-programma’s en boeken gaat men er vanuit dat we een evolutionaire oorsprong hebben en is op grond daarvan een evolutietheorie opgesteld. Er is echter een groeiend aantal geleerden dat vraagtekens plaatst bij die theorie. We gaan, zoals in de inleiding vermeld wordt, schoolboeken kritisch bekijken.

2. ONJUISTHEDEN IN DE SCHOOLBOEKEN

2.1 De ontwikkeling van het embryo zou herhaling van de evolutie aantonen.

In een schoolboek kan men bijvoorbeeld lezen:“In de afbeelding zijn steeds drie stadia uit de embryonale ontwikkeling van vijf gewervelde dieren en de mens getekend. Door de overeenkomst in de eerste stadia van de embryonale ontwikkeling wordt het aannemelijk dat deze gewervelde dieren een gemeenschappelijke voorouder hebben.”

De werkelijkheid ziet er echter heel anders uit, zode als te zien is op de foto van de rij embryo’s in het beginstadium:
Duidelijk is te zien dat de figuur uit het schoolboek niet is gebaseerd op de werkelijkheid maar op tekeningen van Haeckel uit de 19e eeuw. Deze tekeningen van Haeckel zijn bedrog, zoals onlangs nog eens weer vermeld is in het toonaangevende blad “Science” (zie voetnoot). De gekleurde weergave in het schoolboek versterkt het idee van echtheid en werkt daardoor de misleiding in de hand. De embryo’s lijken in het geheel niet op elkaar en kunnen dus ook niet wijzen op een gemeenschappelijke voorouder.

Literatuur: Elizabeth Pennisi, ‘Haeckel’s Embryos: Fraud Rediscovered’, Science 277(5331):1435, September 5, 1997.
‘Embryonic fraud lives on’, New Scientist 155(2098):23, September 6, 1997.

2.2 Rivierdalen zouden gevormd zijn gedurende miljoenen jaren

Een schoolboek vermeldt bijvoorbeeld als vaststaand feit:“De rivier de Colorado begon zich pas 65 miljoen jaar geleden in te snijden in de gesteenten. Dat kwam, doordat het gebied langzaam omhoog werd gestuwd. De stroomsnelheid nam toe en de erosie werd sterker. Zo werd de Grand Canyon uit de oudere gesteenten geschuurd.”

Wat niet vermeld wordt:
De bewering in het schoolboek is gebaseerd op het in de 19e eeuw geformuleerde ‘uniformiteitsprincipe’, dat stelt dat de snelheid van geologische processen in verleden en heden altijd hetzelfde zijn geweest. De dikke lagen gesteenten zouden in de loop van miljoenen jaren afgezet zijn en vervolgens zou de Grand Canyon daarin uitgeslepen zijn.
Het probleem is, dat water niet gelijktijdig kan meanderen (slingeren) en vast materiaal doorsnijden. Immers, een rivier meandert, doordat het zachte materiaal wijkt voor de druk van het water, iets wat ook waar te nemen is aan de stromingspatronen van regenwater op een zandheuvel. De Grand Canyon is niet alleen diep, maar meandert ook. Dit wijst erop dat deze canyon gevormd werd toen de lagen nog betrekkelijk zacht waren en dat de Grand Canyon onder bv. catastrofale omstandigheden, waarbij de erosie enorm versneld is, in hoog tempo gevormd is.

Dat is niet in overeenstemming met wat in het schoolboek staat over miljoenen jaren.

(zie http://www.creationism.org/topbar/grandcanyon.)

2.3 Gesteentelagen zouden wijzen op honderden miljoenen jaren

In een schoolboek lezen we bijvoorbeeld:
“De sedimentlagen zijn zeer geleidelijk afgezet gedurende vele miljoenen jaren.”
Er zijn aanwijzingen van het tegengestelde: namelijk dat lagen in korte tijd afgezet werden.

De afgebeelde fossiele (versteende) bomen lopen door meerdere gesteentelagen heen, die van elkaar verschillen. Sommige bomen steken zelfs ondersteboven of in vallende toestand door de lagen heen. Dit is moeilijk te verklaren volgens het gangbare evolutiemodel dat veronderstelt dat de sedimentlagen na elkaar gedurende miljoenen jaren gevormd zijn.

Dergelijke fossielen zijn echter eenvoudig te verklaren, door aan te nemen dat de bomen tegelijk met de overige materialen (zand, kalk, modder of klei) aangespoeld zijn tijdens een enorme natuurramp en vervolgens samen met de sedimenten versteend zijn. (Een bijbelgelovige ziet hierin een duidelijke aanwijzing voor de zondvloed).

Dergelijke fossielen noemt men polystrate fossielen (meerdere-lagen fossielen).

(zie http://www.apologeticspress.org/rr/rr2000/r&r0012b.html)

http://www.icr.org/pubs/imp/imp-316.

2.4. Fossielen zouden evolutie aantonen

In een schoolboek staat bijvoorbeeld: “veel aanwijzingen over de evolutie van het leven op aarde heeft men verkregen door fossielen te bestuderen. Fossielen zijn overblijfselen of resten van planten en dieren die geconserveerd zijn in steenafzettingen”.
Volgens de evolutieleer is er een ontwikkeling van minder complexe levensvormen naar meer complexe. Daarop baseert men de veronderstelling dat lagen met minder complexe levensvormen ouder zijn dan lagen met meer complexe levensvormen. Van speciaal belang daarbij zijn de gidsfossielen. Dat zijn fossielen van planten of dieren waarvan wordt verondersteld dat ze slechts gedurende een bepaalde periode geleefd hebben en dus kenmerkend zijn voor de laag waarin ze voorkomen en daardoor (relatieve) datering van de afzetting mogelijk maken.

Enkele feiten

De meeste fossielen zien er uit als schepsels die tegenwoordig nog leven: mosselen, slakken, zeesterren, enz.
Af en toe ontdekt men echter ‘levende gidsfossielen’: planten of dieren die voorheen alleen als gidsfossiel bekend waren en waarvan plotseling levende exemplaren opduiken. Deze gidsfossielen worden daarmee onbruikbaar voor de datering van gesteenten. Tot 1938 werd bijvoorbeeld een laag waarin een fossiele Coelacanthus gedateerd op 70 tot 220 miljoen jaar oud was, omdat deze vis uitsluitend in die periode werd geacht voor te komen…..totdat men in 1938 en ook daarna levende exemplaren van deze soort aantrof in de buurt van Madagascar! Dergelijke vondsten doen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de datering van gesteenten door middel van gidsfossielen.

Er is ook een heel andere verklaring mogelijk voor de opeenvolging van fossielen in de gesteentelagen door uit te gaan van de wereldwijde catastrofe die in de Bijbel beschreven staat als de zondvloed, die grote modderstromen tengevolge gehad zal hebben. Eerst worden de zwakke weekdieren bedolven. Landdieren zullen het stijgende water zo lang mogelijk ontvluchten door hoger te klimmen en de mens, als intelligent wezen, zal middelen gebruiken om zo lang mogelijk boven water te blijven.

Boeken met een twee-modellen benadering:
Twee modellen; R.B.Bliss. distributie Novapres ISBN 9063960018
Oorsprong van het leven; R.B.Bliss, G.A.Parker. distributie Novapres ISBN 907004823X
Fossielen, sleutels tot het heden R.B.Bliss, G.E.Parker, D.T.Gish . Distr.Novapres ISBN 9063960026

2.5. Feilloze ouderdomsbepalingen.

Behalve de relatieve datering van een gesteente met behulp van gidsfossielen, heeft men ook de beschikking over radioactieve dateringsmethoden. Bij deze dateringsmethode maakt men gebruik van het verschijnsel dat radioactieve stoffen (bv. uranium) in de loop der tijd spontaan uiteenvallen. Hoe minder van de oorspronkelijke stof over is, des te langer heeft het vervalproces geduurd. Uit de overgebleven hoeveelheid radioactiviteit berekent men dan een zogenoemde absolute ouderdom. Schoolboeken gaan er van uit dat ouderdomsbepalingen via radioactiviteitmetingen een absoluut juiste datering geven.

Er wordt iets vergeten:

Er wordt vergeten de randvoorwaarden er bij te vermelden. We nemen als voorbeeld de radioactieve datering volgens de kalium/argon-methode, die gebruikt wordt voor datering van stollingsgesteente. Radioactief kalium (het “moederelement”) gaat langzaam over in radioactieve “dochterelementen”, o.a. het gas argon. Hoe ouder het gesteente is, des te minder radioactief kalium en des te meer radioactief argon er zal zijn. De verhouding tussen de hoeveelheden radioactief kalium en argon kan men meten. Vervolgens trekt men deze waarde door naar het tijdstip waarop alleen radioactief kalium aanwezig was. Op deze wijze dateert men stukjes lava (een stollingsgesteente) die in een sedimentgesteente gevonden worden en vervolgens stelt men daarop de ouderdom van de laag vast.

Aan deze methode kleven minstens drie bezwaren:

1. Men weet niet hoeveel argon-40 inde lava aanwezig was, toen het gevormd werd (toen het stolde). Deze hoeveelheid wordt berekend uit de aanwezige hoeveelheid argon-36. Bij die berekening gaat men er van uit dat de verhouding argon-36 tot argon-40 bij het stollen van de lava gelijk was aan die in de atmosfeer destijds en dat die verhouding in de atmosfeer nu nog hetzelfde is.

2. Aangenomen wordt dat de vervalsnelheid van kalium-40 al die miljoenen jaren gelijk gebleven is.

3. Een derde veronderstelling, waarvan uitgegaan wordt bij radiometrische datering is dat het systeem “gesloten” geweest is, sinds het gesteente gevormd werd. Dat wil zeggen er kwam niets bij en er verdween ook niets uit het gesteente (door bijvoorbeeld regenwater).

Illustratie van de dateringsmethode met radioactieve stoffen.
Je kunt alleen berekenen hoe lang de kraan heeft gestroomd. (1) als je weet hoeveel water er aan het begin in de bak zat, (2) als de kraan altijd even snel heeft gestroomd, en (3) als het systeem altijd ‘gesloten’ is geweest, dwz. als er geen water in of uit is gelekt.

Figuur naar: Hobrink; Evolutie, een ei zonder kip. Uitg.Gideon ISBN 9060673387

2.6. Homologe (overeenkomstige) organen zouden wijzen op evolutie.

In een schoolboek kunnen we lezen: “Behalve fossielen zijn er nog andere argumenten voor de evolutietheorie. Er bestaan veel overeenkomsten tussen verschillende soorten organismen. Je ziet in de .guur dat de beenderen in het skelet grote overeenkomst in bouw vertonen. Deze dieren hebben dan ook waarschijnlijk een gemeenschappelijke voorouder gehad”.

De jeugd wordt op een dwaalspoor gezet!

Een dergelijke overeenkomst hoeft niet te beteken dat er een afstammingsrelatie bestaat tussen deze dieren en de mens. Het kan even goed wijzen op een ontwerper die voor elk schepsel hetzelfde basisbouwplan heeft gebruikt., Een auto-ontwerper kan ook steeds van eenzelfde basisontwerp uitgaan: elke auto heeft (4) wielen, en een aandrijvingsysteem.

Beoordeling van de evolutieleer in de schoolboeken

De schoolboeken brengen de evolutieleer als vaststaand feit en presenteren dit met onvolledige en zelfs onjuiste gegevens uit het verleden en onlogische redeneringen. Wat moeten de leerlingen nu geloven?