Het koninkrijk van de haat

HET KONINKRIJK VAN DE HAAT

Hoe Saoedi-Arabië het nieuwe wereldwijde terrorisme steunt

Dore Gold is een voormalige Israëlische afgezant van de Verenigde Naties en adviseur buiten-lands beleid voor de voormalige Israëlische Minister President Benjamin Netanyahu. Het tijdsbestek van zijn boek is korter dan dat van Schwartz, het begint met de Wahhabi-opwekking in de 18e eeuw en duurt tot op de dag van vandaag. Net als Schwartz karakteri-seert Gold het Wahhabisme als een militante tak van de islam, maar zijn accent ligt meer spe-cifiek op de projectie van haat, een term die keer op keer wordt gebruikt en die niet alleen voorkomt in de titel, maar ook in de titels van twee afsluitende hoofdstukken. Hoewel het boek oppervlakkig historisch in opzet is, is het veel polemischer van stijl, waarbij Gold meer optreedt als een procederende advocaat die zijn zaak bepleit. Het Wahhabisme, schrijft hij in een kenmerkende passage, “is niets minder dan de religieuze en ideologische bron van de nieuwe golf van wereldwijd internationaal terrorisme”, geïllustreerd door de aanslagen van 11 september op het World Trade Center en het Pentagon. Naast een zeer selectieve keuze aan citaten, eenzijdig kleinerend, van bekende commentatoren die getuigen van zijn kennis, citeert hij eindeloos opruiende Wahhabiretoriek en rapporten over de liefdadigheidssteun van Saoe-di-Arabië voor groeperingen die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. Hij besluit zijn boek met de opmerking, dat Saoedi-Arabië gedwongen moet worden te stoppen met het steu-nen van Wahhabi-haat en -terrorisme uit naam van de islam.

Door het Wahhabisme af te schilderen als een politieke ideologie van haat waarin ongestraft politiek geweld wordt gerechtvaardigd door de jihad, negeert Gold het puur religieuze uit-gangspunt van de centrale doctrine, Tawhid. De essentie van Tahwid is de allesomvattende eenheid van God (wahid betekent “een” in het Arabisch), zoals die tot uitdrukking komt in de uitoefening van het geloof: “Er is geen andere god dan God en Mohammed is Zijn profeet.” Het Wahhabisme leert, dat gemeenschap met de ene ware God niet wordt bereikt door mys-tiek noch door rationalisme, een verhit debat in de eerste jaren van de islam, maar alleen door onderwerping aan de wil van God zoals die geopenbaard wordt in Koran en Soenna, de “mondelinge wet” van de islam en door Gods wil te doen, zowel persoonlijk als gemeen-schappelijk, door het betrachten van rechtschapenheid en het kwaad te onderdrukken. Deze daden vormen jihad in zijn breedste zin en moeten op vreedzame wijze worden uitgevoerd en niet alleen door dwang. Wat de excessen van de individuele Wahhabi-geestelijken en hun volgelingen leerstellig ook mogen zijn, ze kunnen niet alleen geweten worden aan de leer van Mohammed Ibn Abd al-Wahhab, evenmin als de excessen van de Amerikaanse Protestantse geestelijken, op Johannes Calvijn of Maarten Luther afgeschoven mogen worden.

Golds vertrouwen op tekstuele analyse overschaduwt de invloed van historische veranderin-gen in de politieke en sociale omstandigheden, op cycli van geweld en geweldloosheid. De militante jihad verminderde enigszins met het verval en de versplintering van het Abbasid Kalifaat in de 11e en 12e eeuw. Niet vanwege een verandering in geloof, maar vanwege een verandering in het politieke klimaat. Maar in het 18e eeuwse Arabië, in de tijd van Ibn Abd al-Wahhab was oorlogvoering tussen stammen nog steeds endemisch. Krijgers van stammen verzamelden zich onder de vlag van Tawhid, niet om vrede te sluiten maar om een nieuwe betekenis en doel te geven aan hun strijdende levensstijl. Aan het begin van de 20e eeuw was er echter een einde gekomen aan de strijd tussen de Saoedische troepen. In 1929, tijdens de strijd om Sibila, doodde Koning Abd al-Aziz de Ikhwan, zijn Wahhabistammenstrijders die, ontevreden over de inspanningen om hen te helpen zich opnieuw te vestigen als vreedzame boeren, tegen hem in opstand waren gekomen. Dat was de laatste grote bedoeïenenstrijd in de geschiedenis. Vanaf toen tot na de Tweede Wereldoorlog, met uitzondering van een korte oorlog met Jemen in de jaren ’30, had Saoedi-Arabië geen vast leger.

Al met al voegt dit boek niets toe, maar doet het eerder afbreuk aan de kennis van Saoedi-Arabië, haar inwoners, regering en geloofsovertuiging Het begrijpen van Saoedie-Arabië, pleit de Saoedi’s niet vrij van hun verantwoordelijkheid voor het ondersteunen en opstoken van de nieuwe wereldwijde Islamitische dreiging. Op dat punt laat het verslag niets aan duide-lijkheid te wensen over. Maar meer begrip maakt het beter analyseren van de ware aard van onze wederzijdse belangen en tegenstrijdigheden mogelijk en, beide in aanmerking genomen, het formuleren van een meer doeltreffend beleid om het eerste zo groot mogelijk te maken en het tweede zoveel mogelijk te reduceren.

Het boek doet ook afbreuk aan het begrip van de aard van terrorisme en de nieuwe wereldwij-de terroristische dreiging die vermoedelijk de motiverende factor in het creëren ervan was. Saoedi-Arabië en het Wahhabisme aanwijzen als de enige grote bron van steun voor het we-reldwijde Islamitische terrorisme, verdoezelt de vele complexe factoren die bijdragen aan terroristisch gedrag, ongeacht wie de terroristen zijn en welke zaak zij proberen te stimuleren. Terrorisme is zelden eenvoudig een zaak van hersenspoeling, zoals Gold beweert. Studies naar terroristisch gedrag tonen aan dat opruiende ideologische retoriek, geschreven of gespro-ken, op zichzelf hoogstwaarschijnlijk geen terroristen voortbrengt. In het algemeen moet een neiging tot geweld aanwezig zijn om de sprong richting extremisme te maken. De oorzaken van die neiging zijn onbegrensd psychologisch, sociologisch, demografisch, economisch en politiek en verschillen per persoon. Als die drempel eenmaal is overschreden, kunnen religi-euze, etnische, nationale of politieke ideologieën, of een combinatie ervan, gebruikt worden als rechtvaardiging voor daden die anders laakbaar zouden zijn. Slechts zelden is een extre-mistische interpretatie van ideologie zo intellectueel dwingend als in de afwezigheid van een neiging tot geweld om te resulteren in terroristisch gedrag.

In de jaren ’60 van de vorige eeuw was de militante Wahhabi-retoriek net zo opruiend als nu, maar er luisterde bijna niemand naar. Arabische en moslimjongeren die neigden naar geweld luisterden naar nationalistische, socialistische en Marxistische retoriek. Sindsdien heeft de Islamitische retoriek de socialistische en Marxistische retoriek vervangen als voertuig om politieke onvrede die leidt tot geweld te uiten, maar het Wahhabisme is slechts één van de bronnen van de islamitische ideologie; de militante jihad is niet exclusief voorbehouden aan het Wahhabisme. Vele factoren veroorzaakten de sprong naar militant islamicisme, inclusief het in diskrediet brengen van het Nasserisme na de nederlaag in 1967 en in het bijzonder, de gedeelde ervaring van duizenden getrainde multinationale moslimguerillas, de mujahidin, die tegen de Sovjets vochten in Afghanistan met steun van de Verenigde Staten. In Centraal Azië was het instorten van de Sovjet Unie een belangrijke factor.

Wat het islamitische terrorisme tot een wereldwijde dreiging maakte, echter met uitzondering van de revolutie in communicatie, transport en wapentechnologie, was niet ideologie, maar het opstaan van een charismatische leider met een buitengewone visie en organisatorische vaardigheden: Osama Bin Laden. Hij blies het bewustzijnsniveau van ontevreden moslimjon-geren van lokaal politiek ongenoegen op tot een wereldwijde zaak. Als de wereld zich van hem ontdoet, zal dat de wereld niet vrijmaken van terrorisme, maar dat geldt ook voor het fixeren op één land en één puriteinse religieuze hervormingsbeweging. De middelen om terro-ristische aanslagen te plegen zijn inderdaad te goedkoop, te makkelijk verkrijgbaar en te ver-leidelijk om ooit uitgeroeid te worden. Het beste wat we kunnen doen is proberen dit kwaad hanteerbaar te houden om zo te zorgen voor een basisveiligheid voor alle mensen.

Hans Peter Raddatz
Juli 2003