Slechts een hoofddoekje?

Wat een gedoe om een ‘hoofddoekje’ of zoals iemand via de radio zei: om een ‘halsdoekje’. Is dat in een democratisch land met godsdienstvrijheid niet te gek voor woorden? Enkele feiten.

1. De Arabische islam is niet een religie in Westerse zin, maar een politieke religie met het expliciete doel: de wereldwijde godsstaat van de islamitische Allah op basis van de islamitische staatswet (sharia). Godsdienst en staat zijn in de islam een onafscheidelijke eenheid. Dit gegeven vormt een niet te bagatelliseren probleem in Westerse landen met staatsrechterlijke scheiding van kerk en staat.
We worden dus in eerste instantie geconfronteerd met een politiek conflict tussen grondwetten: tussen de Arabisch-islamitische grondwet (sharia) van Allah’s theocratie en de Nederlandse grondwet. De botsing van religie en cultuur zijn daarvan alleen afgeleide conflicten.
2. De sharia staat wereldwijd principieel boven alle landswetten. De primaire plicht van iedere moslim waar ook ter wereld is om de sharia-grondwet te gehoorzamen.
3. De sluier is wettelijke (sharia)plicht voor elke vrouw, overal waar ze zich buitenshuis bevindt. De sluier is dus géén ‘vrijwillige keuze’ van de moslima als getuigenis van haar persoonlijk geloof in haar Allah, maar van haar gehoorzaamheid aan de sharia. Deze sluier is ook daarom nooit te vergelijken met het dragen van een keppeltje of van een kruisje.
Eventueel kan het dragen van een sluier in het openbaar in zoverre een ‘vrijwillige keuze’ zijn dat de moslima Allah’s wet (sharia) wil gehoorzamen – vooral met het oog op de eeuwigheid. Gehoorzaamheid aan Allah behoort tot de ‘goede daden’ die bij het oordeel van Allah met de ‘slechte daden’ worden verrekend (soera 11:114), terwijl ongehoorzaamheid streng wordt gestraft.

4. De koran en sharia benadrukken de ongelijkheid van man en vrouw. “De mannen staan (bij alles) een trap hoger dan de vrouwen” (soera 2:228 eind). De sluier is een politiek-religieus symbool van haar ‘minderwaardigheid’.
Op grond van de Nederlandse grondwet echter zijn man en vrouw gelijk. Draagt een moslima een sluier, dan demonstreert ze daarmee publiekelijk dat voor haar de sharia boven de Nederlandse grondwet staat.
5. De koran en sharia discrimineren de vrouw, die ‘half zoveel waard’ is als de man o.a. wat betreft huwelijk en echtscheiding, erfenis en getuigenis voor de rechtbank. De sharia-verplichte sluier van de vrouw is een politiek-religieus symbool daarvan.
De Nederlandse wet echter verbiedt discriminatie op grond van sekse. Een pleiten voor ‘tolerantie’ en ‘godsdienstvrijheid’ t.a.v de sluier van de (moslim)vrouw betekent in werkelijkheid een pleiten voor gelijkberechtiging van de Arabisch-islamitische grondwet (sharia) en de Nederlandse grondwet – feitelijk voor superioriteit van de sharia en dus tevens voor publieke discriminatie van de (moslim)vrouw.

6. Een beperkt verbod van de Nederlandse regering op het dragen van de sluier, namelijk bij openbare diensten en publieke gelegenheden, betekent erkenning en handhaving van het recht op eigen wetgeving en op prioriteit van de Nederlandse grondwet bóven de grondwet (sharia) van de Arabisch-islamitische rechtsstaat. Uiteraard heeft dat juist het tegendeel van discriminatie van de moslimvrouw.

7. “Het thema hoofddoek in openbare dienst wordt door de islam als een Trojaans paard in Europa gebruikt. Het doel is om delen van de sharia in onze wetgevende en wetuitvoerende organen binnen te loodsen en maatschappelijk aanvaard te krijgen om dan later ándere elementen van de sharia in onze grondwet te laten invoeren … Ieder doorstoten van de islam met zijn cultuur en maatschappij is altijd met een poging verbonden om delen van de sharia in onze wetgeving binnen te loodsen met het doel om deze terreinen voor Allah en de islam te verwerven” (Eusebia Missionsinfo: Das Kopftuch und die Rechte der Frau, Stuttgart, März 2004).

E.Nannen