Is de bijbel een boek waarin God tot mensen spreekt, of een boek waarin mensen over God spreken? Het antwoord op deze vraag bepaalt in grote mate je visie op Israël.

Als dat bijzondere boek niet meer is dan een weergave van hoe mensen op een bepaald moment dachten over God, dan hoeven we daar geen consequenties aan te verbinden. Deze weergave hoeft namelijk niet juist te zijn en is voor velerlei uitleg vatbaar.
Mensen die op deze manier de bijbel lezen, hechten geen waarde aan de waarheid van de verhalen. Voor hen gaat het om de lessen die we er uit kunnen halen. Zo hield een dominee zijn gehoor onlangs voor dat het niet van belang is of het volk Israël werkelijk in Egypte is geweest. Het ging er volgens hem alleen om dat wij kunnen leren van de houding van de joden in die moeilijke situatie. Volgens hem en velen met hem, is de bijbel geen geschiedenisboek, maar meer een boek met leerzame verhalen. Op die manier wordt het Woord van God eigenlijk verlaagd tot een soort sprookjesboek.

Israël gemeden
Deze manier van bijbellezen komen we ook steeds meer tegen in het christelijk onderwijs. Daarbij staat vorming van de kinderen voorop. Zaken als zonde en vergeving spelen geen rol van betekenis. Laat staan de plaats van Israël in Gods heilsplan. Israël is enkel een voorbeeld van hoe het wel of niet moet. Een verband met het Israël uit de bijbel en de huidige staat wordt daarbij uiteraard niet gelegd. Dat is zelfs onwenselijk. De berichten uit Israël stroken namelijk niet met het ‘sprookje’ van de kleine David tegen de reus Goliath. Zolang Israël onderdrukt en zwak is, kan misschien nog op onze sympathie rekenen. De bijbel leert ons immers op te komen voor de zwakke. Een Israël, dat onafhankelijk is en in militair opzicht de meerdere, spreekt minder tot de verbeelding. Eigenlijk verstoort de moderne staat Israël het ‘sprookje’ Israël. Het is mede daarom dat in sommige godsdienstmaterialen voor het basisonderwijs de naam Israël zoveel mogelijk wordt gemeden. In plaats daarvan noemt men Israël: volk van God, Judeeërs of Hebreeërs. Gaat het om het land Israël, dan wordt er bijvoorbeeld gekozen om te volstaan met ‘het land’. Zo wordt voorkomen dat de kinderen het Israël van de bijbel verwarren met het Israël ‘van het Jeugdjournaal’.

De bijbel schrappen?
Maar wat als de bijbel meer is dan een verzameling leerzame verhalen? Wat als dat boek wel geschiedkundig is en zelfs spreekt over de dingen die we vandaag de dag zien gebeuren? Dan is het juist van het allergrootste belang deze Openbaring als een Waarheidsgetrouw boek te beschouwen. Dan wordt het tijd om de bijbel niet langer aan te passen aan ons idee van de werkelijkheid, maar om de werkelijkheid te ontdekken in dat boek.
Toen de Palestijnse Bevrijdings Organisatie (PLO) werd opgeroepen haar handvest, waarin staat dat Israël moet verdwijnen, te wijzigen, zei een hoge PLO functionaris dat we van de joden toch ook niet verwachten dat ze de bijbel schrappen. Dat was een interessante opmerking. Misschien begreep deze man wel beter dan veel christenen, dat in de bijbel concrete uitspraken staan over Israël. Uitspraken die ook nu nog van toepassing kunnen zijn.

Het Woord van God staat vol met teksten over het herstel van het land en de terugkeer van de joden naar Israël. Beloften die we vandaag de dag voor onze ogen, werkelijkheid zien worden. Het is dan ook moeilijk te begrijpen dat zo veel mensen de huidige staat Israël los proberen te weken van de bijbel. Het negatieve beeld dat bestaat over de staat Israël mag daar geen reden voor zijn. Naast het feit de media op zijn zachtst gezegd een éénzijdig beeld van de gebeurtenissen in Israël geeft, moeten we toch begrijpen dat er ook in de tijd van de bijbel mensen goede en slechte beslissingen namen? Waarom verwachten we nu dan van de joden dat ze het land besturen zonder daarbij fouten te maken?

Israël in de klas
Gelukkig zijn er ook veel scholen die de bijbel wel zien als het Woord van God. Het is namelijk juist dat boek dat ons de informatie geeft die nodig is om de situatie in Israël te begrijpen. De bijbel vertelt ons waarom Israël de weg moet gaan die het gaat. En het maakt ons duidelijk welk wonder het is dat God zijn volk weer bijeenbrengt in een land dat Hij het Zijne noemt. We hoeven niet bang te zijn dat deze stof het bevattingsvermogen van de kinderen te boven gaat. De ervaring leert dat zij dat prima begrijpen. Juist het niet bespreken van deze dingen zal kinderen later, als zij naar het (openbaar) voortgezet onderwijs gaan, voor moeilijkere vragen plaatsen.

Daarnaast spelen leerkrachten een grote rol bij het voorkomen van antisemitisme.

Elie Wiesel, overlevende van Auschwitz en winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, heeft gezegd dat onderwijs het enige antwoord is op jodenhaat. Het is dan ook de taak van leerkrachten om kinderen goed te informeren over Israël en laster te weerleggen.
Laten we niet voor de ‘makkelijke’ weg kiezen door Israël uit onze lessen te weren. Daarmee geven we alleen maar toe aan de wens van de Arabische wereld om de band tussen land en volk te doorbreken. Leiders in de Arabische wereld roepen op om Israël van de kaart te vegen. Laten wij er op toezien dat Israël niet van het schoolbord wordt geveegd.

Eric Vink


Jakobus, een apostel in ruimere zin, was een van de steunpilaren van de joods-christelijke gemeente in Jeruzalem (Gal. 1:19; 2:9; Hand. 15:12-21). Joodse christenen hielden vast aan de joodse levensstijl. Jakobus richt zijn brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing, dus aan joodse christenen. Het is ook de enige brief in het NT, waarin nog sprake is van een synagoge (2:2). Die achtergrond mogen wij, juist in deze perikoop, niet uit het oog verliezen. Wat nu bedoelde Jakobus te zeggen en wat niet?

Is iemand bij u ziek?(astheneoo: zwak of ziek zijn)
Jakobus gaat er dus van uit dat ook een wedergeboren christen in dit leven op aarde ziek kan worden en ziek kan zijn. De bewering dat een kind van God niet ziek hoeft te worden of te blijven, mist iedere bijbelse grond. Nu heeft het nog een “vernederd lichaam”. Ook christenen moeten sterven (Hebr. 9:27). Het lichaam is nog niet verlost. Daarom wachten zij op de verlossing van het vergankelijke lichaam, dat eens door de Here Jezus Christus “aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig gemaakt” zal worden (Rom. 8:23; Fil. 3:21). “In die hoop zijn wij behouden. Maar hoop die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet?” (Rom. 8:24-25). De dood, en dus ook ziekte, handicap, zwakheid en ouderdomskwalen, bestaan pas op de nieuwe aarde niet meer (Op. 21:4).

God wil dat Zijn kinderen gezond zijn’ !?
Ook de bewering ‘God wil dat wij gezond, gelukkig en rijk zijn’ (zgn. prosperity gospel, welvaartsevangelie) mist iedere bijbelse grond. Hoewel een christen met alles, dus ook met zijn ziekte, naar zijn Here en Heiland mag gaan, blijft de bede: ‘Uw wil geschiede, laat Uw naam op Uw wijze in mij en door mij verheerlijkt worden!’ Wij weten immers niet altijd wat Gods bedoeling met Zijn kind is. Wij mogen persoonlijk om wijsheid bidden of voorbede voor wijsheid doen opdat onderkend wordt, wat in de concrete situatie de wil van God, de Vader, is (Jak. 1:5; Rom. 12:1,2; Ef. 5:17; Kol. 1:9). Het NT kent echter geen algemene belofte van gezondheid, die een christen dan zou mogen of zelfs zou moeten ‘claimen’. De apostel Paulus schrijft: “Dat wil God: uw heiliging, …”! (1Thes. 4:3).Gods uitdrukkelijke doel met Zijn kinderen is dat zij omgevormd worden tot gelijkvormigheid aan het karakter, aan de gezindheid van Zijn Zoon Jezus Christus. Daarom “weten wij dat God alle dingen doet meewerken ten goede” (Rom. 8:29-30). Zwakheid en ziekte worden bij “alle dingen” niet uitgezonderd. “De wil van God in Christus Jezus” is eveneens onze dankbaarheid onder alle omstandigheden (1Thes. 5:18).

Om welke zieke gaat het hier eigenlijk?
In vers 15 wordt de zieke nader aangeduid als ‘lijder’ (Grieks: kamnoon: “de gebruikelijke aanduiding voorstervenden en gestorvenen”, F. Rienecker, Sprachlicher Schlüssel zum Griechischen Neuen Testament). Het gaat hier dus uitsluitend om een zieke gelovige, die op zijn sterfbed ligt en daarom te zwak is om zelf naar de oudsten te gaan. Dus niet iedere zieke moet de oudsten van de gemeente tot zich roepen, maar hij met een fysieke tuchtiging van God, die tot de dood leidt. Bovendien wil deze letterlijk doodzieke christen vóór zijn heengaan nog een pastoraal gesprek. In Jak. 5 gaat het dus om een heel specifieke situatie en niet om een ziekbed in algemene zin. Een direct verband tussen Gods tuchtiging vanwege onbeleden zonde enerzijds en zwakheid, ziekte en dood van gelovigen anderzijds vinden wij in 1 Kor.11:27-34. De rijkere christenen zondigden bij het Avondmaal tegenover hen, die hongerig aan tafel zaten. “Daarom zijn er onder u velen zwak en ziek en er ontslapen niet weinigen”. Opmerkelijk, dat Paulus, apostel der heidenen, deze vooral heiden-christelijke gemeente niets over het joodse gebruik van medische zalving met olie schrijft.

Schuldbelijdenis op het sterfbed
“En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden. Belijdt daarom elkaar uw zonden …” (5:16a). Het woord “daarom” laat zien dat in vers 15b sprake is van schuld, die de doodzieke nog graag wil belijden. Daaruit mag natuurlijk nooit de conclusie worden getrokken dat er bij elke ziekte een concrete persoonlijke schuld in het spel moet zijn.

De oudsten van de gemeente
Waarom moeten juist de oudsten van de gemeente worden geroepen? Waarom niet een willekeurig andere christen, eventueel uit een andere plaats, uit een ander land of ook uit een andere gemeente, bv. met een gave van genezing? De oudsten zijn leidinggevende en verantwoordelijke gelovigen, die waken over het innerlijk leven van hun gemeenteleden, dus ook over dat van (ernstige) zieken. Zij moeten rekenschap afleggen van deze taak (Hebr 12:17). Van hen wordt geestelijke rijpheid en geestelijk inzicht verwacht, zodat zij kunnen onderscheiden of de schuldbelijdenis volledig en het berouw oprecht is – niet een schijnvertoning als bij koning Saul (1Sam 15:30). Jakobus spreekt van oudsten (meervoud), misschien in verband met Deut 19:15; Matth 18:6; 2Kor 13:1. Als christenen uit de Joden wisten zij maar al te goed dat een niet beleden zonde in het leven van één het geheel aangaat, zoals bv. in Jozua 7 blijkt. De oudsten zijn gezaghebbende vertegenwoordigers van de gemeente, waartoe de (ernstige) zieke behoort. Met name de oudsten zijn als vertrouwenspersonen tevens tot geheimhouding verplicht.

De initiatiefnemer
Het initiatief moet van de ernstig zieke uitgaan: “Laat hij de oudsten tot zich roepen”, als teken dat hij met God en de naaste in het reine wil komen. Juist daarom moet deze de oudsten met hun pastorale taak roepen. In alle andere ziektegevallen mag vanzelfsprekend ook iedere christen voorbede voor een ziek gemeentelid doen. Er zullen wel nauwelijks gelovige echtgenoten, (groot)ouders, kinderen, vrienden en kennissen zijn, die nog nooit in geval van ziekte voorbede hebben gedaan. En is er ooit een predikant of voorganger die nog nooit voor een ziek gemeentelid heeft gebeden? Gebed voor zieken in de gemeente hoeft dus op zich niet ‘herontdekt’ te worden.

De voorbede van de oudsten
Na oprechte, concrete en grondige schuldbelijdenis doen de oudsten voorbede (“opdat zij over hem bidden”). De doodzieke blijft in verband met zijn zwakheid bij de voorbede in bed liggen. Er is geen sprake van handoplegging (in het NT uitgedrukt door επιθεσις των χειρων of επιτιθημι την χειρα /τασ χειρασ).Tot het profiel van oudsten behoort ook niet een bijzondere gave van genezing (1Tim 3:2-7; Titus 1:6-9). Er staat bovendien “de” oudsten in het algemeen.

De olie (Grieks:elaion, 1. olie, als in Mat 25: 3,4; 2.zalfolie,als in Luk 7:46 en Jak 5:14)
In Israël hield men veel van geurige zalven. Men gebruikte het voor de dagelijkse verzorging, reiniging en parfumering van het lichaam. Het achterwege laten van zo’n zalving was een teken van rouw (Dan. 10:3). In de tijd van het Nieuwe Testament placht men ook gasten te zalven. Dat gebeurde op het hoofd als teken van eerbied of van liefde en dankbaardheid (Luk. 7:46,47; Matt. 26:6-13, muron, zalfolie). Voor ‘cosmetisch zalven’ van het hoofd bij vasten, zie Matt. 6:17.

De (religieuze) zalving van bepaalde personen voor een bepaalde taak in het oude Israël
Bepaalde mensen zoals koningen, priesters en de profeet Elisa werden voor hun bepaalde taak in Israël afgezonderd, toebereid en gewijd. Niet alle koningen ontvingen de zalving tot koning, alleen Saul, David, Salomo, Jehu en Joas. De enige keer dat de zalving tot koning gepaard ging met een directe werking van Gods Geest is die van David: “Van die dag af greep de Geest des Heren David aan” (1Sam. 16:13). David noemde zichzelf “Zijn (Gods) gezalfde” (o.a. Ps. 18:51). Omgekeerd noemde God David “mijn gezalfde” (Ps. 132:17). De bewering dat deze zalving met olie ‘steeds gepaard’ ging met een werking van Gods Geest, en ‘olie daarom’ een door God gegeven ‘geestelijk symbool’ is of een ‘symbool van de Heilige Geest’, óók in Jak. 5, is onjuist. In Jak. 5 is geen sprake van zalving tot een bepaalde taak.

De (lichamelijke) zalving (Grieks: aleiphoo) in de gezondheidszorg in het oude Israël
Er werd met olie gezalfd ter voorbereiding voor de begrafenis (Mark. 14:8; 16:1; Joh. 11:2; 12:3) als ook voor het balsemen van lijken (zoals dat bij Jakob is gebeurd). Zalven met olie deed men tevens ter verzachting van pijn, ter behandeling van wonden (desinfecteren) en genezing (vgl. Luk. 10:34; 2Kron. 28:15; Jes. 1:6). De door de Here Jezus uitgezonden discipelen “zalfden vele zieken met olie en genazen hen” (Mark. 6:13). Daarom sprak Jakobus tegenover de joods-christelijke oudsten over het bij de Joden gebruikelijketherapeutische zalven, letterlijk insmeren met olie (Jak. 5:14, Grieks aleiphoo).

Wij leren daaruit dat het “gelovige gebed” en medische hulp elkaar niet uitsluiten! Het is niet alleen onverantwoord, maar ook onrechtmatig om tegen een zieke te zeggen: ‘Als je wilt dat wij met je bidden naar Jakobus 5, moet je stoppen met alle medicijnen en met iedere medische behandeling, je mag ook niet meer naar de dokter gaan’. Maar het gebruik maken van de gezondheidszorg is niet een teken van ongeloof.Aan de andere kant moet men waken voor bijgeloof in de olie (‘heilige’, ‘gewijde’ of ‘gezegende’ olie!), en/of in de zalving (als ‘helend sacrament’). Ook als men beweert dat de huidige praktijk ten aanzien van zieken “gereduceerd is tot pastoraat en gebed”. Olijfolie is geen wondermiddel en zalving geen voorwaarde voor Gods ingrijpen! Het joodse gebruik van medische zalving met olie is op zich bijzaak. Hoofdzaak zijn de oprechte, concrete en grondige schuldbelijdenis van deze ernstig zieke en het gelovig gebed van de oudsten. In deze specifieke situatie is er de belofte dat het gelovig gebed de doodzieke zal redden (Grieks:sooizoo:1a voor de dood bewaren; 1b. uit een levensbedreigende situatie redden; enz. W. Bauer in: Wörterbuch zum Neuen Testament). En de Here zal hem oprichten zodat hij kan opstaan. Voor oprichten vgl. Mark. 1:31; 9:27. In direct ver-band met de verzen 14-16 volgt het voorbeeld van Elia. God kan de Zijnen tuchtigen, maar wil zijn fysieke tuchtiging opheffen na ernstige voorbede in aansluiting op verootmoediging en schuldbelijdenis. Jakobus vijf is geen beschrijving van een ‘methode’, waarmee men genezing van zieken ‘in zijn greep’ kan krijgen. Het garandeert niet genezing van zieken in het algemeen. Wij moeten ons binnen de perken van deze gegevens houden.

De nieuwtestamentische gelovige en de (geestelijke) zalving (Grieks: chrioo) met de Heilige Geest (1Joh 2:20-27)
Er zijn opmerkelijke verschillen met de zalving tot een bepaalde taak in het OT en met die in Jak 5. In het OT werden slechts enkele, bepaalde mensen met olie gezalfd, en wel voor een bepaalde taak. In het NT. is ieder kind van God gezalfd met de Heilige Geest, maar niet voor een bepaalde taak en tijd. Ze staat in verband met de mogelijkheid en noodzaak om antichristen te onderscheiden, ook als zij uit de gemeente voortkomen en loochenen dat Jezus Christus waarachtig God en waarachtig mens is (1Joh 2:22-23; 4:1-3). ‘Anti’ betekent echter niet alleen ‘tegen’, maar ook ‘in de plaats van’. Iedere verkondiging en zielszorg, waarbij de mens (zijn verstand, zijn gevoel, zijn ervaring), Maria of ook de Heilige Geest met Zijn bijzondere gaven in het centrum staatin plaats van Christus Jezus,zijn in feite antichristelijk. Om dat geestelijk te kunnen onderscheiden zijn grondige bijbelstudie en deze zalving met de Heilige Geest onmisbaar. Dat is uiteraard niet een uiterlijke, lichamelijke kwestie met olijfolie (zoals bijvoorbeeld in Jak 5, Gr.aleiphoo), maar een innerlijke, geestelijke zaak (Gr. chrioo)! Een ander groot verschil is dat het uitsluitend God Zelf is, die Zijn kind geestelijk gezalfd heeft, en wel reeds bij de geboorte uit Hem (2Kor 1:21-22). Daar komt geen mens aan te pas! Ook daarom kan in Jak 5:14 van een zalven door een méns met ‘olie als symbool’ of ‘teken (van de gaven) van de Heilige Geest’ nooit sprake zijn! Er is dan ook geen enkel bijbels voorbeeld van een persoonlijk gebed om of voorbede voor de nieuwtestamentische zalving met de Heilige Geest. Immers: “De zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u” (1Joh 2:27). Deze door God gegeven geestelijke zalving is echter geen vervanging van grondige bijbelstudie en een geheiligde levensstijl!
De zalving met de Heilige Geest van Gods kind met het oog op hen “die u misleiden” (1Joh. 2:26) verschilt ook principieel van Gods zalving van Jezus Christus voor Zijn unieke taak met Zijn unieke legitimatie als de door God beloofdeMessiasen Zoon van God Jes. 61:1-3; Luk. 4:18-21:heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld; Hand. 2:22; 10:38). Het is onjuist en misleidend om beide op één lijn te stellen om daarmee zogenaamd te ‘bewijzen’ dat wij ‘dezelfde’ taak en volmacht hebben als de Here Jezus overeenkomstig Jesaja 61 had!

Bij identificatie gaat het om veiligheid en betrouwbaarheid. Het begrip biometrie wordt o.a. nader bekeken.

 

Aanslag op markt in Bagdad ANP

Zulke koppen zijn uit onze dagbladen bekend. Door de ideologische strijd zijn velen de dupe en is van veiligheid geen sprake. In onderstaand artikel schrijft Jaap Spaans, een deskundige op het gebied van identificatie en biometrie, over de ideologische strijd en veiligheid in Nederland. Hij laat zien welke aanslag op de privacy van ons en onze kinderen plaatsvindt.

Veiligheid en betrouwbare identificatie

Om de samenleving veiliger te maken moet de overheid drastische maatregelen treffen: een ervan is de invoering van moderne identificatiesystemen op basis van computertechnologie. De komende jaren zullen we in alle sectoren van de samenleving te maken krijgen met biometrie, chiptechnologie en nummeridentificatie. Sinds de terreuraanslagen van september 2001 heeft veiligheid topprioriteit. Niet dat de samenleving voor die tijd zo veilig was. Integendeel. Al een aantal decennia is er sprake van verharding en verruwing en een toename van terreur, criminaliteit en huiselijk geweld. Zelfs op plaatsen waar men zich vroeger veilig voelde, zoals ziekenhuizen en zorginstellingen, lijkt de onveiligheid nu toe te slaan. Ook aan het onderwijs is deze zorgelijke ontwikkeling niet voorbij gegaan. Het buitenland ging ons voor met een aantal geweldsexcessen. In april 1999 vond er een bloedbad plaats op een highschool in Littleton in de VS. Twee scholieren vermoordden twaalf medeleerlingen en een leerkracht en sloegen vervolgens de hand aan zichzelf. De daders zouden zijn beïnvloed door gewelddadige spelen en videogames. In april 2002 schoot een ex-scholier van een gymnasium in de Duitse stad Erfurt veertien leraren, twee medeleerlingen en een agent dood. Ook hij sloeg de hand aan zichzelf. In januari 2004 werd een leerkracht van het Haagse Terra College vermoord. Een geschokte minister-president Balkenende verklaarde dat hier geen sprake was van een incident. ‘Het is een probleem dat dieper zit’.1 Alleen een brede aanpak van de problematiek kan nog effect sorteren. Werken aan veiligheid onder jongeren betekent dat er een beleid moet komen dat gericht is op preventie, in voorkomend geval een snelle reactie van politie en justitie en een goede nazorg.2 Goede beveiliging, betrouwbare identificatie en dossiervorming zijn belangrijke aspecten van een veiligheidsbeleid. Ten aanzien van het veiligheidsbeleid dat nu gestalte begint te krijgen, kun je stellen dat er sprake is van een identificatierevolutie. Reden dus om het begrip ‘Identificatie’ eens nader onder de loep te nemen.

Identificatie

Identificatie betekent ‘het vaststellen of verifiëren van iemands identiteit’. Toen het kabinet in 2002 besloot tot de invoering van de uitgebreide identificatieplicht, was dat onderdeel van een breed pakket aan maatregelen om Nederland veiliger te maken en criminaliteit en overlast te verminderen. In de praktijk betekent het dat vanaf 1 januari 2005 ook de scholier van 14 jaar en ouder die op weg is naar school, zich moet kunnen legitimeren. Als het om identificatie gaat, dient het begrip veiligheid overigens ruim te worden geïnterpreteerd. Ook ter voorkoming van fraude en misbruik van informatie is het van belang dat iemands identiteit op betrouwbare wijze wordt vastgesteld. Steeds meer financiële transacties vinden immers elektronisch plaats en we communiceren ook steeds vaker op afstand via (mobiele) telefoon en Internet. Overheid en bedrijfsleven worden steeds afhankelijker van deze technologie en in het verlengde daarvan is er een groeiende behoefte om informatiestromen en elektronische dossiers optimaal te beveiligen. Ik verwacht dat de komende jaren de lastige pincodes en wachtwoorden zullen verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe, meer betrouwbare identificatiesystemen op basis van biometrie en chiptechnologie.

Biometrie

Biometrische identificatie houdt in dat met behulp van een computer iemands identiteit wordt vastgesteld aan de hand van unieke lichaamskenmerken als de stem, het gezicht, de samenstelling van de iris of digitale vingerafdruk. Het unieke lichaamskenmerk wordt ‘gemeten’ en opgeslagen op een pasje of in een (centraal) computerbestand. Bij een identificatiepunt, bijvoorbeeld de toegang tot een overheidsgebouw, bedrijf of school, wordt het unieke lichaamskenmerk met behulp van een sensor gemeten en vergeleken met de opgeslagen gegevens. Als deze met elkaar overeenkomen is de identificatie geslaagd. De technologie is al ver gevorderd. Dit najaar zal in Nederland het biometrisch paspoort worden ingevoerd. Een dierentuin in het Noorden maakt vanaf 1 april 2006 gebruik van een biometrisch kenmerk, de gelaatsscan, voor de abonnementen. Toepassing van biometrie heeft een groot aantal voordelen, maar er zijn ook zwaarwegende nadelen aan verbonden. Zo kunnen biometrische gegevens worden gemeten, zonder dat de betrokkene daarvan op de hoogte is (stemherkenning en
gelaatsherkenning). Er zijn risico’s verbonden aan een centrale opslag van biometrische gegevens, zoals oneigenlijk gebruik van deze informatie. In november 2005 stelde de Raad van Europa, de mensenrechtenwaakhond van Europa, dat biometrie rechtstreeks raakt aan de menselijke integriteit en waardigheid. Ook het Europese Parlement pleitte onlangs voor een stevige controle op biometrische informatiesystemen. Burgers met gewetensbezwaren zullen in de toekomst geen aanspraak kunnen maken op ontheffing, bijvoorbeeld bij de verstrekking van het biometrisch paspoort. In 2005 heeft de verantwoordelijke minister dat in persoonlijke correspondentie aan mij laten weten. De afgelopen tijd zijn diverse christenen in gewetensnood geraakt, omdat zij door hun werkgevers verplicht worden gebruik te maken van biometrische beveiligingssystemen.3

Chiptechnologie

De streepjescode zal geleidelijk verdwijnen en door een nieuw systeem worden vervangen. Producten zullen straks zijn voorzien van een RFID-chip (radio frequency identification) waarin informatie over het product is opgeslagen. De chips zijn aan producten of verpakkingen bevestigd en de informatie kan op afstand radiografisch worden ‘gelezen’. Via een radiosignaal gaat de informatie van de chip naar de chiplezer die leest, wat op de chip staat. De code kan worden gekoppeld aan een databestand met meer informatie over het product, zoals de houdbaarheidsdatum. Chiptechnologie kan zeer ingrijpend zijn. Bij huisdieren en paarden wordt al op grote schaal gebruik gemaakt van chipimplantatie en het systeem functioneert goed. Er is nog aanzienlijke weerstand om chips bij mensen te implanteren, maar onder druk van de groeiende behoefte aan veiligheid zal ook dat taboe snel verdwijnen. Bij implantatie van een chip bij mensen is het recht op lichamelijke integriteit in het geding. Een recht dat ligt verankerd in artikel 11 van onze Grondwet. Gelukkig begint de politiek oog te krijgen voor de ernst van de situatie. De politieke partij de ChristenUnie publiceerde in 2005 een belangrijke notitie over de relatie tussen moderne identificatiesystemen en het recht op lichamelijke integriteit.4

Nummeridentificatie

Er wordt hard gewerkt aan de invoering van een uniek persoonsnummer dat de burger zal begeleiden van de wieg tot het graf. Nog dit jaar verwacht ik de invoering van het Burger Service Nummer dat bedoeld is om de informatie-uitwisseling tussen allerlei instanties te verbeteren. Op dit moment is de overheid bezig met een voorlichtingscampagne over DigiD. Dat is een gemeenschappelijk systeem van de overheid, om de identiteit van burgers te verifiëren ten behoeve van het snel groeiende aantal digitale diensten. De identificatiesystemen die ik beschreef, kunnen niet optimaal functioneren als de burger niet onder nummer staat geregistreerd. Het unieke persoonsnummer fungeert als ‘zoeksleutel’ om informatie te verzamelen, op te slaan en uit te wisselen. Het is van belang dit proces goed te volgen. Er wordt namelijk ook steeds meer gevoelige informatie opgeslagen, bijvoorbeeld over medische diagnoses, erfelijkheid, levensbeschouwing, sociale aspecten van een persoon of gezin. Onlangs werd besloten gelaatsscans en vingerafdrukken van alle Nederlanders op te gaan slaan in een databank. Dit besluit veroorzaakte de nodige opschudding, aangezien de wetswijziging die dit mogelijk moet maken nog niet door het parlement was goedgekeurd. Als al de informatie die over ons wordt opgeslagen niet optimaal wordt beveiligd, is het risico dat er oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt aanzienlijk. Wat velen niet weten is dat er op de Nederlandse markt handelsinformatiebureaus opereren, die informatie over mensen verzamelen voor hun opdrachtgevers. Informatie kan belangrijk zijn voor sollicitaties, het afsluiten van een verzekering of andere transacties. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat namens de overheid toeziet op onze privacy, heeft hiervoor in het verleden bij herhaling gewaarschuwd.5 Het is mijn ervaring dat mensen vaak luchtig reageren op dit soort waarschuwingen, totdat zij er zelf in de praktijk mee te maken krijgen.

Levensbeschouwelijke kanttekeningen

De combinatie van biometrie, chiptechnologie en nummeridentificatie levert een redelijk betrouwbaar universeel identificatiesysteem op. Het betekent tegelijk, dat we door de vele elektronische sporen die we dagelijks achterlaten meetbaar en controleerbaar worden. De overheid heeft de taak de burger te beschermen (Romeinen 13) en ik ben mij terdege bewust van de vele voordelen die de moderne identificatiesystemen bieden. Wat ik verwerp is de gedachte dat zij de samenleving veilig kunnen maken.6 De afgelopen decennia heeft de computer de samenleving veroverd, maar desondanks wijzen de statistieken uit dat de veiligheid niet is toegenomen. In het gunstigste geval kun je door controle en repressie een probleem tijdelijk beheersbaar houden. Waar de mensheid ten diepste mee worstelt, is een mentaliteitsprobleem en dat is weer een gevolg van de gebrokenheid van de schepping. Ware veiligheid en geestelijke harmonie zullen er pas zijn na de terugkeer van Jezus Christus op aarde. (Romeinen 8:19-22, Openbaring 21:5, Mattheus 24). De huidige ontwikkeling plaats ik met nadruk in een bijbelsprofetisch perspectief. In Openbaring 13: 11-18 wordt een totalitair regime beschreven, dat allen die op de aarde wonen, wil verleiden. Degene die zich niet wil schikken en het merkteken weigert, zal niet kunnen kopen of verkopen. De discussie onder christenen over dit onderwerp zou de komende tijd wel eens heftig kunnen worden. Ook de felste bijbelcriticus zal niet kunnen ontkennen, dat de vervulling van dit profetische bijbelgedeelte voor het eerst in de geschiedenis technisch realiseerbaar is. Reden te over om alert te zijn en het proces waakzaam te volgen. Daarbij moeten we niet schromen om gebruik te maken van de democratische middelen die we in onze rechtsstaat ter beschikking hebben.

Bronnen
1. Nederlands Dagblad, 17 januari 2004. ‘Geweld op school geen incident’.
NRC-Handelsblad, webpagina, 1 mei 1999. ‘videogames onder vuur na bloedbad in Littleton’.
2. Justitie Magazine, december 2002. ‘Viersporenbeleid bij aanpak jeugdcriminaliteit’.
3. At Face Value. On biometrical identification and privacy. Registratieklamer en TNO, september 1999.
Identificatie. De invloed van moderne identificatiesystemen als biometrie, nummeridentificatie en chips op ons leven’. Brochure, 2005. Uitgave Jaap Spaans.
Juridische spelregels voor biometrische toepassingen, dr.mr. J.H.A.M.Grijpink. Security Management, nr. 10/2000.
De Staatscourant 31 oktober 2005 en 9 november 2005 respectievelijk: ‘Raad van Europa waarschuwt voor nadelen biometrie voor identificatie’ en ‘Biometrische gegevens niet centraal opslaan’.
Persoonlijke correspondentie met oud-minister Th. de Graaf, te vinden op de website www.jaapspaans.nl.
Maandblad Uitdaging, januari 2006. ‘Ontslag dreigt voor weigeraar van irisscan’.
Het Zoeklicht, januari 2006. ‘In gewetensnood door identificatietechnologie’.
4. RFID-Chips. Kans of gevaar?, Uitgave de ChristenUnie. Mei 2005.
Reformatorisch Dagblad, 19 juli 2005. ‘Chip in bovenarm verontrust CU’.
5. Staatscourant, 11 januari 2006. ‘CBP ziet toename massale verwerking persoonsgegevens’.
Maandblad de Oogst, september 2005. ‘Een sleepnet voor persoonsgegevens’.
De Volkskrant, 24 februari 2006. ‘Kenmerken Nederlanders in databank’.
Rapport van de Registratiekamer (thans CBP) van juli 2001 en jaarverslag van 1997: ‘Onrechtmatige handelwijze van (handels)informatiebureaus’ en ‘Gegeven de genen’ over de beveiliging van genetische informatie’.
6. Nederlands Dagblad, 19 augustus 2005. ‘Niet veiliger door ID-plicht’.

 

 

Een opmerkelijk boek: een Kinderbijbelkoran! Een boek dat ervan uitgaat dat je elkaar moet leren kennen om met elkaar te kunnen samenleven. En dat daaraan een (onmogelijke) bijdrage geeft voor het onderwijs op christelijke, moslim- en samenwerkingsscholen.

De schrijfster Francien van Overbeeke-Rippen 2000 (1932) is onderwijskundige en theologe. In 1998 promoveerde zij op de relatie tussen islam en christendom. Daarvoor werkte zij vijf jaar in Pakistan. Besproken door drs. R.H. Matzken, missioloog

De methode is multireligieus van opzet en presenteert veertig geharmoniseerde verhalen van de drie ‘ Abrahamitische geloofsgroepen’ (jodendom, christendom, islam). Hiertoe zijn de teksten uit met name de Bijbel en de Koran bijeengebracht en voor kinderen vanaf 10 jaar bewerkt. “Het doel van deze verhalen is dat gaandeweg het ‘ elkaar ontmoeten’ zal overgaan in het leren kennen, herkennen en erkennen van elkaar en elkaars heilige boeken – tenach, bijbel en koran – in hun resp. vertalingen.” “Daarom gaat dit boek over wat die religies gezamenlijk hebben, wat zij delen en niet wat deze religies scheidt.”

Bij het lezen van dit boek valt op dat, ook bij iemand die zich doctor mag noemen, de conclusie bij voorbaat voorop staat. Allah is de Arabische naam voor God en ‘dus’ gaat het om dezelfde God, de Allerhoogste. (en dat terwijl christenen uit Moslim-landen, bij al hun streven naar ‘salem’ met de moslim-meerderheid, duidelijk zijn in hun overtuiging dat islam en het christelijk geloof onverenigbaar zijn, omdat ze op essentiële punten iets totaal anders zeggen over wie God is en hoe Hij zich openbaart). Vanuit deze conclusie en overtuiging valt het niet moeilijk om de Bijbel- en Koranverhalen met elkaar overeen te stemmen en zo nodig glad te strijken. Het gevolg is een boek vaak de indruk geeft van een legpuzzel waarbij de stukjes vaak niet in elkaar passen!

Dat begint al bij de tweede les: De eerste mensen. De Bijbel leert, dat satan als engel al ruzie met God had gehad, maar de Koran leert, dat satan niet wilde buigen voor Gods mooie scheppingswerk. In de Bijbel staat, dat de slang Eva influisterde, in de Koran deed de slang dit bij Adam. In de Bijbel verleidt de slang de mens om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad, in de Koran leidt de slang de mens naar de boom van het leven. Na de zondeval leven de mensen volgens de Bijbel onder de vloek, maar in de Koran vragen zij vergeving en zei de Allerhoogste: “Als jullie voortaan doen wat Ik zeg, zullen jullie toch gelukkig zijn en niet verdwalen.” Daarmee is de islamitische boodschap dat er geen erfzonde bestaat: Adam en Eva hebben wel gezondigd, maar wij staan daar los van.

Ditzelfde stramien wordt het hele boek door gevolgd, waarbij soms heel waardevolle zaken worden opgeofferd. In de les over ‘ de nieuwe geboden’ (wat waren dan de oude?) wordt uiteengezet hoe de Mozes van de Bijbel en de Musa van de Koran de Wetgeving hebben beleefd en gebracht, maar wat de Allerhoogste nu aan zijn volk heeft geboden, wordt niet gezegd, zelfs niet dat het tien geboden zijn!

Wanneer het gaat over de persoon van Jezus Christus, is het boek eerder een kinderkoran dan een kinderbijbel. Jezus wordt nagenoeg geheel islamitisch beschreven als een voorbeeldig mens (evenals de andere profeten), door God gezonden, die opriep tot ethisch goed gedrag. Zijn wonderen worden op islamitische wijze beschreven. Dat Hij mensen de zonden vergaf, lezen wij niet, evenmin als de boodschap van de verloren zoon. We lezen nog wel van de kruisiging, maar deze is van alle betekenis ontdaan. Behalve deze islamitische Jezus, komen we uit het Nieuwe Testament verder niets tegen.

Dit boek probeert het onmogelijke te doen, namelijk samenbrengen wat niet bij elkaar hoort, ook al zijn er tal van zaken die Mohammed van de joden en de christenen heeft overgenomen. Het resultaat zal waarschijnlijk helaas tegengesteld zijn aan de bedoeling van de auteur: wel een beter begrip voor elkaars religie, maar weinig respect voor een ‘Allerhoogste’ die blijkbaar geen kans zag om de dingen ondubbelzinnig aan de mensen door te geven!

Hoe komt dit nu over op kinderen vanaf 10 jaar, die tegenwoordig heel kritisch en praktisch denken? In andere lessen, zoals wis- en natuurkunde, leren zij logisch, rationeel denken, maar ‘godsdienstige vorming’ gaat daar dwars tegenin: A is ongelijk aan B, maar dat is niet aardig en daarom stellen wij A nu maar gelijk aan B! Hiermee zal ook het respect voor het vak als zodanig dalen: “medemenselijkheid kan ook zonder die verschillende godsnamen en heilige boeken!”

In een recensie lazen wij, dat weinig christelijke scholen dit boek kunnen gebruiken, een conclusie waarmee wij instemmen. Daar vond men het jammer voor de meeste scholen ‘die nog niet zover zijn’. Wij vinden het veeleer jammer voor het boek dat pretendeert een interreligieuze dialoog tot stand te brengen. En vooral jammer voor de moslimkinderen, die op de grens van twee culturen nu juist belangstelling tonen voor Jezus Christus en die (wel of niet?) gekruisigd!

Wij kunnen slechts één aanbeveling doen: kritisch bespreken in het schoolteam en dan samen een antwoord formuleren hoe het wèl kan. Nodigt u daarvoor eens iemand uit, die vanuit de praktijk kan vertellen waarom wij ook in de 21e eeuw vasthouden aan de school met de Bijbel: multicultureel JA, multireligieus NEE!

 

Voorstanders van de Harry Potterboeken proberen die wel eens te vergelijken met de Narnia-boeken van C.S. Lewis en vragen ons: “Als jullie Harry Potter dan zo gevaarlijk vinden, wat zeggen jullie dan van Tolkien en Narnia?”

Ja, het is waar dat beide auteurs gebruik maken van sprookjes en magische figuren. In beide series komen bewonderenswaardige karakters en schurken voor en komen kinderen in de betoverde werelden van Narnia en Midden-aarde terecht. Maar daar houdt de vergelijking dan ook op. Je kunt natuurlijk van mening verschillen over het gebruik van magie in kinderboeken, maar in wezen gaat het om twee belangrijke zaken die resp. levensbeschouwelijk en pedagogisch van aard zijn. Bij Harry Potter spelen vooral twee zaken die bij Narnia heel anders liggen:

  • God en de duivel worden voorgesteld als een en dezelfde hogere macht (holisme). Mensen moeten ‘hem’ helpen door de zwarte kant ervan te bestrijden en de ‘goede’ kant te versterken, waarbij alle magische technieken geoorloofd zijn;
  • De gruwelijke realiteit van het occultisme (en er is nauwelijks iets te noemen dat in de Potterboeken niet voorkomt) wordt voorgesteld als onschuldige fantasie waarvan kinderen zelf wel ‘afstand’ kunnen nemen.

Het gevolg is dat Rowling haar lezers zowel geestelijk als moreel in grote verwarring achterlaat. Daarentegen brengt Lewis hen een wereld binnen waar Gods gezag wordt erkend en beleefd – een wereld die – ondanks de realiteit van het kwaad – mensen mogen deelhebben aan zijn goedheid en genade.

De boeken van Tolkien staan hier tussenin. Daarin gaat het vooral om sagen en legenden, om mythologie, zoals Koning Arthur en de Graal. In zijn laatste interview in 1971 heeft Tolkien duidelijk afstand genomen van mensen die in De Ban van de Ring christelijke symboliek meenden te herkennen. Woordelijk zei hij: “Ik keer mij af van allegorie waar ik dat ook maar ruik,” maar eventueel mag men zijn boeken zien als een allegorie van de hele mensheid.
Vergeleken met Harry Potter biedt Tolkien – ondanks al het geweld – toch een zekere ‘afstand’. Bij Potter gaat het vooral om allerlei magische handelingen, waaronder het raadplegen van de doden, waaromheen een kostschoolverhaal met drie kernpersonnages is geweven. Bij Tolkien gaat het om een mythologisch verhaal waarbij magie – uiteraard – een functie heeft.

Maar beide auteurs maken kinderen van jongsaf aan vertrouwd met het occulte. Zo is er een rechtstreeks verband verband te leggen tussen deze boeken en een van de bekendste en gevaarlijkste rollenspelen Dungeons and Dragons (Het Oog des Meesters), waar het verschil tussen fantasie en werkelijkheid wordt uitgewist. Op die manier worden de jonge lezers en spelers tot leergierige tovenaarsleerlingen, die iedere keer – zo jong als ze zijn – weer vanaf perron 9¾ de Zweinstein Express nemen naar hun ‘Hogeschool voor Hekserij en Hocus Pocus’.

Kabouters en elfen
In de verhalen van Tolkien komen allerlei aard- en luchtgeesten voor. Bestaan die werkelijk of alleen maar in de fantasie van sprookjes en mythen? Heeft de Bijbel er wat over te zeggen?
Klik hier voor verdere informatie.

Wat kunnen opvoeders doen?
1. Leg aan de hand van de Bijbel uit hoe de geestelijke wereld in elkaar zit. Die is niet neutraal, maar is goed en kwaad, waarheid en leugen. De geestelijke wereld kent een goede God, als Schepper van alles wat er is, met zijn heilige engelen, maar ook een tegenstander, de duivel en zijn demonen, die erop uit zijn alles wat goed is te vernietigen en de mensen als rentmeester van de schepping te bedriegen.

2. In 2 Corinthen 2:10-11 legt Paulus uit dat wij ons op de hoogte moeten stellen van de manier waarop de satan denkt, zoals de leringen van boze geesten waarvoor Timotheus wordt gewaarschuwd. (1 Tim. 4:1) Neem deze met uw kinderen door en zoek in de Bijbel op hoe wij ze allemaal kunnen weerleggen. Ga daarna met na welke leringen in het boek/de film voorkomen en wat de Bijbel daarvan zegt.

3. Let vervolgens op de manier waarop het boek/de film met deze leringen omgaan, met andere woorden of zij hierbij een zekere ‘afstand’ jegens de lezers/kijkers in acht nemen. Ons inziens gebeurt dit bij de Tolkien’s mythologie beter dan in de boeken van Harry Potter en Paul van Loon, waar de kinderen veel meer in de wereld van de magie worden betrokken.
Wijs hen dan op alles wat tot die ‘afstand’ bijdraagt zoals de humor, de hobbits, vriendschap en heldendom, maar ook op alles wat verleidend en bedreigend overkomt, zoals de listen van de luchtwezens en het geweld van de orks. Wijs hen dan ook op welke wijze de Bijbel ‘afstand’ schept wanneer er wordt gesproken over tovenaars als Bileam en waarzeggers zoals de heks van Endor of Simon de tovenaar.

4. Ouders, zorg dat u iets afweet van datgene wat er allemaal nog meer op de kinderen en jongeren afkomt, zoals momenteel de wicca.
De tijd waarin we nu leven lijkt meer op de bijbelse tijden van Richteren en Koningen en Handelingen dan de tijd waarin de ouderen onder ons zijn opgegroeid.
Neem met hen door wie Jezus Christus werkelijk is en laat hen zien dat Hij
– van tevoren waarschuwt – door zijn Woord en Geest – om het geweten niet te belasten (dus in geval van twijfel: niet overhalen!)
– wanneer u merkt dat uw kind wel belast is, vraag om vergeving, ook al is het in onwetendheid gebeurd (1 Tim. 1:13); vraag om vergeving en om volkomen reiniging van het geweten.

En bovenal: BID VOOR ONZE KINDEREN!

Hoogbegaafdheid. Degenen die het zijn, hebben een hekel aan de term, vanwege het elitaire element. En degenen die het niet zijn, hebben er een verkeerd beeld van. Zij denken vaak dat het predikaat ‘hoogbegaafd’ slechts voorbehouden is aan de mensen van de grootse prestaties, zoals Einstein, Mozart en Michelangelo.
Beide groepen beseffen echter meestal niet dat hun visie misschien wel wat bijstelling behoeft. Vandaar dat wij hieraan twee artikelen wijden om hiermee onze waardering te geven tot een beter begrip en een grotere waardering.

Hoogbegaafdheid als probleem
Met een hoogbegaafde aanleg kun je oud worden, zonder dat je ooit geweten hebt dat deze term voor jou van toepassing was. Dan zijn veelal je talenten miskend of ontkend en dat is tragisch. Meestal heb je dan wel jarenlange stress en pijnlijke frustraties achter de rug, waarvan je niet wist waar het vandaan kwam. Daarom geven wij eerst enkele citaten:
“Hoogbegaafden zijn een zeldzame rijkdom voor een land. In plaats van ze te elimineren dient men ze te cultiveren.”
“Een hoogbegaafde moet deskundig begeleid worden, wil men hem een harmonische ontwikkeling waarborgen. Het is niet vanzelfsprekend dat een hoogbegaafd kind beter presteert en harmonischer opgroeit dan zijn leeftijdgenoten. Integendeel, de uitzonderingspositie van een hoogbegaafde beïnvloedt zijn hele psyche, zijn zelfbeeld en ook zijn imago voor anderen.”

“Het is een probleem dat echte hoogbegaafden hierover vaak volledig onwetend en onbewust zijn. Zij kennen hun mogelijkheden niet. Zij zien zichzelf met de ogen van hun omgeving, als min of meer oninteressante individuen, die niet meekunnen met de groep of apart zijn. Bij sommigen dreigt een heus minderwaardigheidscomplex.”

Hoogbegaafdheid kan tegenwoordig al vrij vroeg opgemerkt worden, bijvoorbeeld in de kleutertijd. Het zijn vooral slimme vaders en moeders die opmerken dat hun kind zich toch wel heel snel en pienter ontwikkelt. Zulke kinderen boffen, want zij hebben een dubbele voorsprong.

Maar van veel hoogbegaafde kinderen wordt hun voorsprong niet gezien, integendeel, zij voelen zich niet begrepen. Deze kinderen lopen daardoor een groot risico op het ontwikkelen van problemen. Dan wordt hun voorsprong tot een achterstand, die hen het hele leven door kan achtervolgen. Aandacht voor deze zaak is nodig!

Hoogbegaafdheid is in de mode. Een moeder vertelt.
Acht jaar geleden zocht ik aandacht op school voor het probleem van m’n oudste kind, dat zich altijd verveelde en er niks meer aan vond in de klas. De school reageerde vijandig, waarna we na een vreselijk jaar maar een andere school hebben gezocht, die echter wel een heel eind verderop was. Je moet wèl wat over hebben voor het onderwijs van je kind, tegenwoordig. Inmiddels wonen we in een ander deel van het land, en met veel pijn en moeite had m’n tweede kind de lagere school hier in de buurt afgemaakt. Vooral het laatste jaar, groep 8, was een bezoeking voor hem. Het is toch ook vreselijk voor een pienter kind om altijd maar dezelfde sommetjes te moeten maken en dezelfde versjes te moeten leren die je allang kent. Die meester deed er bijzonder weinig aan om het laatste basisschooljaar tot een leuk einde te brengen, en inhoudelijk werd er ook heel weinig uitgevoerd.

Nu zat m’n zoon dan eindelijk op het lyceum. Daar was hij ook al weer teleurgesteld over het magere lesprogramma met veel te weinig aanbod voor een leergierig kind. Plus dan nog het grote aantal vrije uren en zelfs complete dagen waarop helemaal geen les werd gegeven. Langzamerhand was ik wanhopig over al die lesuitval. Hoe lang blijft dit idiote “Mam, mag ik chips?” en “Mam, mag ik achter de computer?” nu nog doorgaan? Die jongen hangt maar thuis rond, en heeft niks te doen! Straks is z’n hele jeugd voorbij, en heeft hij nòg nauwelijks wat geleerd! Eerst die domme lagere schoolperiode met die vele lege uren van tijdverspilling en frustratie. Nu weer de volgende periode van omvangrijke lesuitval en huiswerk dat m’n zoon met vijf minuten afheeft. Hoe lang gaat dit nu nog zo door?

Op een vrijdag in december was ik het echt zat. Er vielen die dag zoveel uren uit dat er te weinig overbleef om nog voor naar school te komen, dus toen kreeg de klas de hele dag maar vrij. In m’n verontwaardiging belde ik toen een mevrouw van de klachtencommissie. Die liet me rustig uitpraten en zei toen: “Is die jongen dan hoogbegaafd?” En toen was ik even perplex. Eindelijk viel het kwartje. “Ja, eigenlijk wel”, zei ik met een bibberend stemmetje, “maar sinds dat we daar met onze dochter weinig gehoor voor kregen, hebben we dat altijd maar zoveel mogelijk weggedrukt. Maar we hebben inmiddels heel veel aanwijzingen dat hij dat eigenlijk wèl is.”

Daarmee werd bij ons een proces in beweging gezet. De volgende stap was het bijwonen van een lezing in de bibliotheek, door dè autoriteit op het gebied van hoogbegaafdheid in Nederland, dr. W. Peters, van de universiteit van Nijmegen. De lezing was uitverkocht, zo groot was de belangstelling. Er waren veel jonge moeders die tegenwoordig niet meer wachten tot het te laat is, en al vroeg opmerken dat hun kind zich voorlijk ontwikkelt of opmerken dat hun kind zich in de klas verveelt. Wat een verschil met acht jaar geleden! De nieuwe generatie ouders laat zich niet meer afschepen, kijkt niet meer lijdzaam toe hoe hun kind zich dag in dag uit letterlijk ‘kapot’ verveelt, en met nieuw elan besloot ik me bij hen aan te sluiten.

Tot mijn vreugde zag ik onder het publiek twee leraren van de middelbare school die namens de school gevraagd waren om zich in dit onderwerp te verdiepen. Gelukkig, hoogbegaafdheid is niet alleen in de mode, maar krijgt ook de nodige aandacht! Inmiddels heb ik ook een gesprek gehad op school. Ze zijn heel erg open en bereid om dingen te veranderen, voor zover hun beperkte middelen dat toelaten. Veel scholen bieden tegenwoordig extra leerstof aan. Een cursus Russisch of Spaans, maakt niet uit wat, als de slimmere kinderen ook maar eens wat te leren hebben. Onze school gaat volgend jaar tweetalig onderwijs aanbieden en dat is best een grote stap in de goede richting.

Een verdere verkenning
De moeder van bovenstaand stukje heeft sinds zij ontdekte dat haar kind hoogbegaafd is, enkele acties ondernomen die we hieronder op een rijtje zetten. Daarna wordt er bij elk punt een toelichting of invulling gegeven, zodat ook de andere lezers daar profijt van kunnen hebben.

  • studiedag ChooChem,
  • gesprek op school,
  • bezoeken van websites,
  • lezing over hoogbegaafdheid,
  • boeken en artikelen.

 Studiedag ChooChem
ChooChem is een vereniging ter ondersteuning van hoogbegaafde christenen. U zult daar heel veel interessante informatie vinden..
’s Morgens werd er een zeer interessante lezing gehouden over het temperament, wat aan ieders karakter en functioneren ten grondslag ligt en ’s middags was er gelegenheid om één van de vele workshops te volgen waarin zeer boeiende onderwerpen besproken werden. Wij kozen voor de workshop ‘hoogbegaafden in de kerk’, waarbij twee brochures werden gepresenteerd:

  • Catechese aan hoogbegaafden: frustratie of sensatie?
    (bestemd voor predikanten, catecheten en kerkenraden)
  • Catechese voor hoogbegaafden: mag het anders?
    (bestemd voor ouders en hoogbegaafde jongeren zelf).

Een citaat uit één van deze brochures: “Door hun hoge intelligentie verloopt hun geloofsontwikkeling in sneltreinvaart. Het kinderlijk geloof ontwikkelt zich tussen de 6 en de 10 jaar al naar een niveau waarop de hoofdpunten van het eigen geloof verstandelijk bekend zijn en beoordeeld worden als het enig goede.”

Bij het voorstellingsrondje vertelde eigenlijk iedere ouder wel zo’n beetje hetzelfde verhaal: mijn kind is zeer geïnteresseerd in het geloof, maar wordt niet goed van al die simpelheid op het wekelijks verplichte uurtje van de kerk. Een paar moeders vertelden hoe zij thuis hun kind bleven aanmoedigen. De leider van de workshop, ds. G. de Kimpe, heeft met een klein comité materiaal ontwikkeld om hoogbegaafde kinderen méér te bieden dan de doorsnee catechisatiestof. Hij houdt zelf, al enkele jaren, catechisaties voor hoogbegaafde kinderen, in het oosten van het land. Er zijn ouders die er wekelijks een lange reis voor over hebben om hun kind daar heen te brengen. Maar zouden we niet met elkaar de conclusie moeten trekken: dat dit toch op veel méér plaatsen zou moeten gebeuren?!

Nog enkele kernachtige uitspraken illustreren hoe belangrijk het is om aan deze zaak aandacht te geven: “Ik ben vaak bang om naar de kerk te gaan, omdat er dingen worden verkondigd waar ik het niet mee eens ben. Maar ik krijg geen gelegenheid de Bijbel er op na te slaan en er open over te discussiëren. De sfeer benauwt me, maar weglopen durf ik eigenlijk niet. Tegenwoordig neem ik valeriaan om rustig te blijven.” En: “Ik ben 15 jaar en heb al enkele jaren Grieks gehad op school. Als de dominee wel eens zegt dat een bepaald woord eigenlijk dat en dat betekent in het Grieks, dan spits ik m’n oren om te horen welk woord dat dan is. Maar hij zegt het nooit. Terwijl hij wel de tijd gebruikt om alles drie keer te herhalen.”

Dr. Peters over hoogbegaafdheid
Zoals hiervoor al naar voren kwam, is het altijd goed en heilzaam om eens een bijeenkomst te bezoeken met en/of voor mensen die met dezelfde dingen bezig zijn. De dingen die door de inleider gezegd worden, kunnen ook worden nagelezen op websites of in boeken, maar het effect van de saamhorigheid mag toch niet onderschat worden. Hopelijk is er ook in of nabij ùw woonplaats eens gelegenheid om een dergelijke bijeenkomst bij te wonen, wanneer u zich bij dit onderwerp betrokken voelt! Hieronder geven wij enkele opvallende punten en citaten uit de lezing van dr. Peters:

  • De effecten op kinderen die (veel) klassen overslaan, zijn niet zo negatief als wij zouden vermoeden.
  • In Nederland hebben we erg lang het model van nivellering en gelijkheid nagestreefd en daar zien we nu de schadelijke effecten van. In China is de school bij uitstek de plaats om je intelligentie te ontwikkelen. In Duitsland komt het voor dat kinderen al met twaalf jaar naar de universiteit gaan. In Amerika heeft altijd het competitie-element in schoolsystemen centraal gestaan, wat kinderen stimuleert om grotere hoogtes te bereiken. Maar in Nederland wordt het uitblinken juist ontmoedigd met uitspraken als “Wat verbeeld jij je wel! Je bent niet meer dan een ander!”
  • Er zijn thans verschillende scholen in Nederland die verrijkings- en verbredingsprogramma’s aanbieden, naast de school in Sterksel, die speciaal is opgericht voor hoogbegaafde leerlingen.
  • Wanneer een leerling onvoldoende uitdaging ontvangt, kan dit leiden tot ernstige problemen. Kinderen die nooit hebben geleerd om te leren, kunnen volledig ontsporen. In een uiterste geval kan een kind zelfmoord plegen. Hoogbegaafde kinderen waarvan de hoogbegaafdheid niet wordt herkend, hebben de neiging om zich terug te trekken op een eilandje. Wanneer u dat met uw kind ziet gebeuren, trek dan aan de bel!

Hoe herken je een hoogbegaafde leerling?
Dr. W. Peters noemt de volgende kenmerken van eerste diagnose:

  • schoolprestaties
  • prestatietest (Cito?)
  • intelligentietest (de WISC-R is de meest gebruikte intelligentietest)
  • creativiteitstest

Op het bureau van het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek van de universiteit te Nijmegen komen onder meer met kinderen die een discrepantie vertonen tussen intelligentiescore en geleverde prestaties (inconsistente prestaties). In de boeken die hierover gaan, wordt gesproken over onderpresteren. Zelf vond ik daarin het volgende onderscheid heel verhelderend: Er kan sprake zijn van relatief onderpresteren en absoluut onderpresteren. Bij het eerste hoeft een leerling niet op te vallen. Hij levert even goede prestaties als zijn klasgenoten, maar blijft wel (ver) onder zijn èigen kunnen. Het absolute onderpresteren (onvoldoendes halen terwijl je een hoge Citoscore had) is veel herkenbaarder. Beide vormen van onderpresteren zijn echter schadelijk, niet alleen de herkenbare vorm!

Verschillende benaderingen voor verrijking- en verbreding
In zijn lezing gaf dr. Peters verschillende voorbeelden van verrijking en verbreding die scholen aan hoogbegaafde leerlingen kunnen aanbieden:

  • Compacten en verrijken. Hiervoor zijn speciale leerpakketten ontwikkeld, verschillende scholen hebben hierin een uitwisseling. De leraar zegt, wanneer een leerling de klas mag verlaten om aan zijn extra werk te werken.
  • Draaideurmodel. Hierbij bepaalt de leerling zelf wanneer hij de klas verlaat, en de leraar moet dit dan tolereren.
  • Leerstoflijnen. De leerlingen volgen een eigen traject, gericht naar het eindexamen.
  • VWO +. Dit is een uitbreiding van de bestaande lesstof, maar dan voor de hele klas. Meestal behoort filosofie in de eerste plaats bij deze uitbreiding, want dat is nu nogal in de mode. Dr. Peters noemde dit een sympathieke vorm van verrijking en verbreding, waarbij er geheel tegen de stroom (namelijk de zo lang geheerste stroom van ‘wat lastig toch allemaal, al die extra aandacht’) wordt ingegaan.
  • Speciale school. Daarvan is dan de school in Sterksel het enige voorbeeld. Het is al gebleken dat de leerlingen al in een paar weken wonnen aan vitaliteit.

Er zijn diverse scholen in Nederland die één van bovenstaande verrijkings-programma’s aanbieden. Wanneer u wilt weten of één van deze scholen in ùw buurt is, kunt u contact opnemen met het Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid.

Boeken en artikelen
Het is vrij makkelijk om aan goede literatuur over hoogbegaafdheid te komen, wanneer men eenmaal bij dit onderwerp is bepaald. De meeste bibliotheken hebben hier wel een aantal boeken over. Veel tijdschriften hebben recent en ook al wat langer geleden veel artikelen gewijd aan dit actuele onderwerp. Wij verwijzen u dan ook naar een grote hoeveelheid van goede boeken en artikelen, met intrigerende titels als: “Er gebeurt te weinig voor hoogbegaafden”, “Hoogbegaafdheid, een probleem”, “Blij met hoogbegaafdheid?” “Hoera, ik ben hoogbegaafd!” en “Omgaan met (hoog)begaafde kinderen”.
Bovenstaande uitspraken zijn bedoeld om uw gedachten te prikkelen en om een idee te geven van wat er allemaal al geschreven is. Maar vooral om (hoog)begaafde kinderen aan te zetten tot verdere studie.

In navolging van één van bovengenoemde boeken stellen wij voor het voorvoegsel ‘hoog’ voortaan tussen haakjes te zetten. Dan praat je dus over de groep ‘begaafden’. Volgens de deskundigen is slechts 2 à 3 % van de bevolking volgens de strakke normen hoogbegaafd (IQ van 130 of meer), maar tot de groep ‘begaafden’ (met name qua intellect) hoort zo’n 20 % van de bevolking. Ook zij hebben veelal dezelfde problemen in een maatschappij die zich in velerlei opzicht richt tot op de middenmoot, en ook zij kunnen baat hebben bij bestudering van deze materie en bij de handreikingen die de literatuur ons biedt.

Een van de medewerkers van de Methode-de Haan heeft voor de Stichting Plato, Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafden, een artikel geschreven ‘Hoogbegaafdheid en Dyslexie’. Een aanrader voor iedereen met een hoogbegaafd kind met taalproblemen.

Homeschooling als oplossing?
Veel ouders zijn wanhopig over het gebrekkige onderwijs op de Nederlandse scholen. In het middelbaar onderwijs vallen om allerlei redenen veel lessen uit, en ook in het basisonderwijs kampt men met allerlei beperkingen en overbelasting door te weinig personeel. Dit is al een groot probleem voor normaal-begaafde leerlingen, maar voor hen die hierboven uitsteken dreigt het een regelrechte ramp te worden. Om in bedrijfstermen te spreken: kapitaalvernietiging op grote schaal!

Ouders van wie de kinderen goed kunnen leren, zijn vaak ten einde raad wanneer hun kind(eren) onvoldoendes krijgen aangereikt om hen voor verveling en depressie te behoeden. Zou dit geen belangrijke oorzaak kunnen zijn van de toenemende aandacht voor home schooling? In andere landen bestaat daar meer mogelijkheid toe dan in Nederland, waar de wet niet toelaat dat ouders hun kinderen van school thuishouden. Recent hebben wij via de media vernomen, dat enkele gezinnen dan maar, ten einde raad, gingen emigreren naar landen waar de ouders hun kinderen wèl zelf mogen lesgeven zonder door justitie vervolgd te worden.

Ook kinderen zèlf constateren vanuit hun eigen frustratie dat er iets grondig scheef zit in Nederland. Een jongen van 9, nog in de hoogste verveelstand op de basisschool, bracht zelf het probleem kernachtig onder woorden toen hij zei“Er is toch léérplicht hier in Nederland! Nou, laten ze ons dan eens wat leren!” De politiek moet een antwoord geven en een keuze aanbieden, bijvoorbeeld door, net als in de meeste andere landen, de schoolplicht weer terug te brengen tot leerplicht

Hoe nu verder?
De moeder die haar verhaal vertelde, zit er nog middenin. De school heeft druk uitgeoefend om haar kind te laten testen, en ze willen eigenlijk alleen in beweging komen, wanneer daar voldoende IQ uitrolt. Liever had zij gehad dat er op andere wijze tot signalering was overgegaan, en nòg liever had zij gezien dat het hele niveau op de scholen voor alle kinderen zou worden opgewaardeerd. Bij de lezing in de bibliotheek was zij een van de gelukkigen die een vraag mocht stellen (bijna alle vingers gingen omhoog toen die gelegenheid werd geboden). Zij stelde dr. Peters de vraag of het zinvol is om een kind te laten testen als het verder geen problemen heeft. “Nee”, was het kernachtige antwoord, en sindsdien probeert zij voorzichtig de school te doen inzien dat deze (met al hun tekorten aan leerkrachten) nòg een probleem hebben. Samen met de ouders dragen zij de verantwoordelijkheid om de (extra) talenten die God gegeven heeft, niet te laten verwaarlozen of te verdonkeremanen. Opdat deze kinderen niet in handen vallen van bewegingen die zich juist op deze kinderen richten voor hun zgn. meritocratie: de ideale samenleving geleid door de superintelligenten.

 mevr. G. M. Hof

 

Wat jongens van meisjes moeten weten. En omgekeerd natuurlijk! Integrale afdruk van een nieuwe brochure van Dick Baarsen

In mijn jonge jaren las ik ooit eens een aantal boeken over seksualiteit. Het viel me op dat in al die boeken werd benadrukt dat jongens en meisjes zo verschillend zijn. Niet alleen lichamelijk, maar vooral ook emotioneel. Meisjes reageren heel anders dan jongens. In de loop der jaren heb ik gemerkt hoe belangrijk het is om dat te weten en daar ook rekening mee te houden.
Maar bij de seksuele voorlichting die je tegenwoordig op school krijgt, worden die emotionele verschillen vaak niet meer behandeld. Ze worden zelfs ontkend.

Maar al te waar
Dat bleek nog eens extra duidelijk toen we een vorige versie van “Het Grote Verschil” lieten lezen aan een groep van 35 studenten waarmee we een week op vakantie waren. Het sloeg in als een bom. Dit hadden ze nog nooit zo gehoord. Eerst wilden ze het niet geloven. De meisjes konden zich niet voorstellen dat jongens zo in elkaar zaten zoals ze in dit stuk lazen, en de jongens konden niet geloven wat er over de meisjes in stond. Op een avond kwam de hele groep bij elkaar om er met elkaar over te praten. Er was een openheid die we nog maar zelden hadden beleefd. De jongens stelden vragen aan de meisjes en omgekeerd. Het bleek allemaal maar al te waar te zijn. Verdrietige verhalen van meisjes die al het één en ander hadden meegemaakt. En eerlijke bekentenissen van jongens die moesten toegeven dat ze er geen idee van hadden wat de emotionele gevolgen waren van de manier waarop ze met meisjes waren omgegaan.

Onwetendheid
Ja, door onwetendheid worden heel wat brokken gemaakt, vooral op het terrein van seksualiteit. Er zijn een aantal verschillen tussen jongens en meisjes waar je goed rekening mee moet houden. Er wordt vaak gezegd dat die er alleen maar zijn omdat die je bij je opvoeding worden opgedrongen. Toch zijn er een paar grote verschillen die je niet met je opvoeding hebt meegekregen, maar die er van nature gewoon zijn.

Het eerste verschil 
Wanneer een jongen in de puberteit komt en volwassen begint te worden, krijgt hij vanzelf te maken met de seksuele gevoelens die erbij horen. Het kwijtraken van zijn overproductie bijvoorbeeld is op zich een aangename ervaring. Dat is normaal. Daar hoeft hij niets voor te doen. De hele wereld van seksuele beleving gaat in principe vanzelf voor hem open.

Bij meisjes is dat anders. Die hebben dat helemaal niet. Wanneer ze de eerste menstruatie meemaken, geeft dat ze geen bijzondere seksuele ervaringen. Het is een min of meer onaangename gebeurtenis, dat is alles. De rest blijft op non-actief, is wel aanwezig, maar het slaapt. Ja, zelfs het allergevoeligste plekje dat ze heeft, blijft onopgemerkt verborgen totdat ze seksueel tot ontwaken wordt gebracht. Normaal gesproken gebeurt dat bij een meisje niet zomaar vanzelf. Dat komt door het tweede verschil.

Het tweede verschil
Het tweede grote verschil is, dat een jongen enorm reageert op wat hij ziet aan vrouwelijk schoon. Niet alleen emotioneel, maar ook zijn lichaam reageert daar heel sterk op.
Meisjes kunnen dat maar moeilijk begrijpen. Ze kunnen zich niet voorstellen dat jongens zelfs in alle staten kunnen raken bij het bekijken van afbeeldingen van vrouwelijk bloot. In zeer korte tijd heeft dat bij elke normale jongen een heftige lichamelijke uitwerking.

Meisjes daarentegen reageren veel meer op lijfelijk contact, door aanhalen, strelen, kussen. Als dat voor het eerst gebeurt, worden bij hen seksuele gevoelens en verlangens wakker die ze daarvoor niet kenden. Dan gaat er een nieuwe ervaringswereld voor ze open. Dat is voor hen het begin van het seksuele traject zou je kunnen zeggen. Dan pas komen de seksuele emoties tot ontwaken. Alleen wat minder heftig meestal dan bij jongens. Het is meer een proces.

Schone slaapster
Door deze twee verschillen is de seksualiteit voor jongens al vanaf het begin van de puberteit een werkelijkheid die ze beleven, terwijl dit voor meisjes in principe een gesloten boek blijft tot de tijd dat ze lichamelijk worden benaderd. Het sprookje van de schone slaapster is daarop gebaseerd: ze komt tot ontwaken door een liefdeskus van de prins van haar dromen.
Toch komt het vrij vaak voor dat meisjes al ver voor hun puberteit kennis hebben gemaakt met seksuele gevoelens. Maar dat zal dan altijd door iets van buitenaf begonnen zijn, nooit spontaan van binnenuit. En dat geldt in dat geval ook voor jongens.

Een onthullende enquête
Een leraar vwo.-biologie van een neutrale scholengemeenschap in Winschoten kon dit allemaal maar moeilijk geloven toen hij dit van één van zijn leerlingen hoorde na het draaien van een vreselijke film over aids-preventie. Hij hield een anonieme enquête in de klas. Het was onthullend. Alle twaalf jongens van dat vijfde leerjaar hadden ervaring met porno en deden aan zelfbevrediging, terwijl er drie een vriendin hadden waarmee ze ook naar bed waren geweest.

Maar van de negen meisjes in die klas deed er maar één aan zelfbevrediging en ging er één met haar vaste vriend naar bed. De rest van de meisjes had geen enkele seksuele ervaring. En ze dachten allemaal dat ze de enige waren! Nu zal dit best een uitzonderlijke klas zijn geweest. Maar toch…

Fluwelen handen
Welke gevolgen kan dat hebben? In een jeugdkamp hadden we eens een jongen met fluwelen handen. Hij had een grote veroveringsdrang en de behoefte om populair te zijn bij het andere geslacht. Hij had er slag van om meisjes in te palmen. Hij kon moeilijk zijn handen thuis houden, maar deed dat wel op een prettige manier. Hij hield ervan pijnlijke ruggen te masseren en in te smeren met zonnebrandolie. Hij was heel attent en als hij bijvoorbeeld een persoonlijke opmerking maakte of een vraag stelde, legde hij daarbij heel vertrouwelijk en vanzelfsprekend een arm om de schouders van het meisje. De meeste meisjes vonden het zalig. We probeerden ze voorzichtig te waarschuwen, maar het baatte niet. Bij hen kon die jongen geen kwaad doen, hij werd op handen gedragen.

Niet neutraal
Handjes geven tijdens avondwandelingen in een jeugdkamp of werkweek: voor een puberale jongen een soort avontuurtje, nieuwsgierigheid, willen ook eens kunnen opscheppen dat ze een meisje aan de hand hebben gehad, meer niet.

Maar een hand vasthouden is niet altijd neutraal. Wanneer een vader zijn klein jongetje een hand geeft bij het wandelen, dan drukt dat iets uit: liefde, geborgenheid. Zo kan dat bij een meisje ook overkomen. Het behoort nog wel niet tot het echte seksuele traject, maar het betekent wel iets, dat doe je niet zomaar. Ze ervaart het als een verrassing: er is iemand die interesse in haar heeft, die haar iets wil zeggen door dit eenvoudige gebaar. Het maakt haar blij.
En wanneer de lummel dan ook zo nodig moet bewijzen dat hij ook nog kan zoenen en zelfs nog veel verder durft te gaan, dan kan ze zich niet voorstellen dat dat alles voor hem niets meer betekent dan een spannend avontuurtje of een zich bewijzen tegenover zijn vrienden later.

Blok aan ’t been
De eerste dagen ervaart de jongen de aanhankelijkheid van het meisje nog als prettig. Dat ze op die manier laat merken dat ze zijn toenadering fijn vindt, streelt zijn ijdelheid.
Maar na een paar dagen begint ze een blok aan zijn been te worden. Er zijn namelijk nog veel meer aardige meisjes. Hij snapt niet waarom ze het allemaal zo serieus neemt. Het meisje snapt op haar beurt helemaal niets van zijn negatieve reactie. En wat voor haar als een blijspel begon, loopt uit op een drama. Zo kan een hele vakantie bedorven worden door deze misverstanden. Gewoon door onwetendheid. Omdat jongens denken dat meisjes net zo reageren als zij. En andersom.

Blij met dode mus
Is dat allemaal dan zo erg? Eigenlijk wel. Want zulke lieden realiseren zich niet wat ze emotioneel op gang kunnen brengen bij meisjes zonder daarvoor verder verantwoordelijk te willen zijn.

De meisjes die dat voor het eerst meemaken, worden blij verrast door een aha-erlebnis, er gaat iets van een nieuwe belevingswereld voor ze open, ze krijgen vlinders in hun buik. Maar het draait nergens op uit, het geeft een kater. Er komt een onrust over ze, een nieuw verlangen naar geborgenheid en naar meer, maar het vindt geen onderdak, het wordt niet vervuld.
Ze krijgen door dit soort belevenissen heel makkelijk last van een soort van “jongensgekte” en lopen daardoor gevaar veel te gauw genoegen te nemen met wat er zich daarna maar aan jongens en mannen aandient omdat ze zo nodig moeten.

Wanneer een meisje seksueel tot ontwaken komt, raakt ze min of meer haar objectiviteit kwijt die ze van nature had. Het gaat dan niet in de eerste plaats om een louter lichamelijk verlangen, maar om een verlangen dat breder is, van haar hele wezen.

Een derde verschil
Daarin reageert een meisje ook weer anders dan een jongen. Bij een jongen kan de seksualiteit een eigen leven leiden, hij kan dat makkelijk loskoppelen van de andere dingen die hem interesseren.
Een meisje kan dat veel moeilijker. Bij haar is alles meer een eenheid. Ze reageert totaal, geest, ziel en lichaam. Door dit soort ervaringen komt een sterk verlangen om zich te kunnen geven, een dorst naar een relatie waarin ze zich helemaal kwijt kan. Maar er moet dan wel iemand zijn om dat te beantwoorden.

 Wat moet je ermee?
Hoe moeten we nu omgaan met deze feiten? Allereerst de jongens: wat moeten ze met hun seksuele mogelijkheden die ze rond hun veertiende jaar in de schoot geworpen krijgen?

Vroeger werd ze gezegd dat ze het één en ander maar zoveel mogelijk moesten proberen te beheersen in verband met de gevolgen die het kon hebben. Maar dat is tegenwoordig geen probleem meer: voorbehoedmiddelen zijn binnen bereik gekomen van iedereen. Er hoeft dus niets meer te worden beheerst of verdrongen. Alles kan vanaf het begin worden beleefd zonder enige beperking. Op scholen wordt er uitgebreid aandacht aan besteed zodat iedereen goed beslagen ten ijs kan komen. Wat voor nut zou het dan hebben om het uit te stellen tot een huwelijk?! Waarom zou een jongen vanaf zijn veertiende moeten wachten tot zijn vijf en twintigste om er eens wat mee te kunnen gaan doen?

Laat je niet opjutten
Voor een meisje is het meestal een minder groot probleem. Die heeft nergens last van, tenminste, zolang ze zichzelf buiten bereik houdt van fluwelen handen en zich niet laat opjutten door de voorlichting die ze krijgt. Natuurlijk hoopt ze ooit nog eens de ware Jacob te ontmoeten, maar dat verlangen is toch van een heel andere aard dan dat van jongens die voortdurend te maken hebben met gevoelens die worden opgewekt door wat ze zien. Tijdschriftenrekken in supermarkten en boekwinkels zijn welvoorzien als het om bloot gaat. En op de beeldbuis en monitor is er ook van alles te zien. Aan alle kanten wordt het ze opgedrongen door reclame- en programmamakers en anderen die daar een goede boterham aan verdienen.

Wat je zaait, zul je oogsten
Nu denken jongens meestal dat dat allemaal niet zoveel uitmaakt. Niemand kan zien waar je naar kijkt, niemand weet wat er zich in je gedachten afspeelt. Maar vergis je niet hoor. Alles wat je zaait, zul je ook oogsten. Alles wat je als jongen aan seksueel geladen zaken ziet, komt via de ogen naar binnen en nestelt zich daar in je herinnering. Wat je met je ogen één keer ziet, kan in je herinnering duizend keer terugkomen. Wat je oogst is altijd een veelvoud van wat je zaait. Elke keer wanneer het weer terugkomt in je gedachten en in je fantasieën, heeft het opnieuw een krachtige uitwerking op je gevoel en op je lichaam.

Televisie en internet
“Ach, het doet me helemaal niks!” zeg je als jongen misschien wel wanneer het gaat over de invloed van de dingen waar hij naar kijkt. “Zo gauw ik wat anders ga doen, ben ik alles weer vergeten!”
Ja, maak dat de kat maar wijs. Als je de knop hebt ingedrukt, weet je daarna echt nog wel wat je gezien hebt.

Natuurlijk zie je veel dingen die je niets doen en die je meteen vergeet. Die komen dan ook niet in je hart en in je herinnering terecht. Maar dat zijn meestal ook niet de dingen waar je naar kijkt! Je kijkt alleen maar naar dingen die je wél wat doen, die je interessant vindt, of spannend. Of opwindend. En dan maakt het niet uit of het fantasie is of niet: je consumeert het, je haalt het bewust naar binnen.

Net als met eten
Dan gaat het net als met eten: alles wat eenmaal doorgeslikt is, dat zit erin. Het verschil is alleen dat je bedorven eten nog uitkotsen kunt, zodat je er niet ziek van wordt. Maar dat kan met de dingen die in je herinnering terechtkomen niet. Die blijven erin zitten en zakken steeds dieper weg. En van daaruit wordt dan je leven behoorlijk beïnvloed.

Besmettelijk
Je vraagt jezelf wel eens af waarom er zoveel bladen, programma’s, films, computerspelletjes en websites worden gemaakt die vol zitten met van alles wat niet deugt.
Nou, de makers ervan zitten er blijkbaar ook vol van. En wat er in hun hart zit, komt er op die manier uit. Want uit het innerlijk, uit het hart komen slechte gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, leugen en roddel voort. Dat zei Jezus 2000 jaar geleden al. En op die manier besmetten ze al degenen die daar weer met open mond naar zitten te kijken…

Sodom en Gomorra
Ik weet niet of je de geschiedenis kent van de steden uit de oudheid Sodom en Gomorra. Van die steden werd verteld dat alle mannen daar zo seksueel overspannen waren, dat ze te hoop liepen als er vreemdelingen binnen de stadsmuren kwamen om ze te verkrachten.

Ik dacht altijd: dat zal wel wat overdreven zijn. Maar daar kom ik zo langzamerhand van terug. Ik begin nu zelfs te geloven dat de geschiedenis zich in de toekomst nog wel eens zou kunnen gaan herhalen. Wanneer ik zie hoeveel mensen in mijn kennissenkring hun hart zonder beperking vol laten lopen met wat er allemaal aan seks en geweld op de beeldbuis en internet wordt opgediend, en dat dat over de hele wereld het geval is, dan zie ik de toekomst met zorg tegemoet.
Dat is ook precies waar Jezus voor waarschuwde. Dat de eindtijd van de wereld weer dezelfde kenmerken zou gaan vertonen als de tijd van Sodom en Gomorra.

Een beerput
Het is moeilijk om je gevoel te veranderen. Wanneer je depri bent, kun je niet zeggen: nu ga ik maar weer even blij wezen. Aan je gevoelens is niet zo veel meer te sleutelen.
Maar je kunt wel zelf bepalen waarnaar je kijkt en waarover je denkt en fantaseert. Daar wordt je gevoel behoorlijk door beïnvloed. En ook je doen en laten. Daarom is je gedachtenleven het terrein waarop keuzes moeten worden gemaakt. Waar je aan denkt is bepalend voor je gevoel.

Wanneer je als jongen dus bewust naar seksueel geladen zaken kijkt, gaat het je gedachten en je herinnering beheersen. Je hart wordt een beerput van lage begeerten die niets meer te maken hebben met liefde en trouw of met een vaste relatie met iemand van wie je houdt.

Ongedierte
Jezus heeft ooit gewaarschuwd: Waar het aas is, daar verzamelen zich de gieren. Met andere woorden: waar vuilnis is, daar komen de ratten op af. Waar geestelijk vuil is, verzamelt zich geestelijk ongedierte: demonen, onreine geesten, vuile machten, het maakt niet uit welke namen je daaraan geeft. Die blazen het vuurtje van al die rommel in je hart wel aan zodat het een uitslaande brand wordt.

De gevolgen daarvan komen steeds meer in het nieuws. De beerput gaat open: gezinnen die op concentratiekampen lijken waarin broers die zich aan hun zusjes vergrijpen, waarin ooms en opa’s hun nichtjes en kleinkinderen verkrachten en vaders hun lusten op hun eigen dochtertjes botvieren. Ze worden zo beheerst door hun seksuele begeerten en ze zijn zo bezeten, dat ze de gezinsleden van het andere geslacht alleen nog maar beschouwen als dingen waarop ze hun vuile begeerten kunnen uitleven.
En hoeveel jongens zijn er niet die onder invloed van de teksten van seks-advertenties en plaatjes in pornobladen meisjes alleen nog maar kunnen zien als wegwerpzakdoeken waarin ze hun neus kunnen snuiten?

Invloed van porno
Een paar jaar geleden was er op tv een interview met een Amerikaanse lustmoordenaar die tientallen meisjes had verkracht en vermoord. Hij werd veroordeeld tot de elektrische stoel. Zijn naam was Ted Bundy. Het interview vond plaats in de gevangenis op de laatste dag van zijn leven. De volgende dag werd hij geëxecuteerd.
In dat interview vertelde hij hoe hij zover was gekomen. Hij groeide op in een goed gezin, er waren geen problemen thuis, hij had leuke vrienden en ook op school ging het goed.

Maar de ellende was begonnen zei hij toen hij op twaalfjarige leeftijd in aanraking kwam met pornografie. Dat vond hij in een afvalbak op straat: tijdschriften, stripboekjes en detective-verhalen waar seksueel geweld in voor kwam. Dat kreeg hem te pakken. Hij ging op zoek naar meer en raakte eraan verslaafd. Zogenaamde zachte porno bevredigde hem al gauw niet meer. Net zoals bij alle verslavingen, ging het van kwaad tot erger, en van zacht naar hard. Hij raakte steeds meer verslingerd aan harde en gewelddadige pornografie.

Van fantasie naar werkelijkheid
Ondertussen was er aan de buitenkant niets met hem aan de hand en merkte niemand iets ongewoons aan hem. Het speelde zich allemaal in het geheim af, in zijn gedachtenleven. Maar daar waren dan ook alle remmen los en speelden zich de meest gruwelijke dingen af.

Alleen had hij daar steeds sterkere prikkels van buitenaf voor nodig. Het kwam zelfs zover dat de meest harde films en video’s hem op den duur niet meer bevredigden. Daardoor groeide een onweerstaanbare drang tot de laatste stap: seksueel geweld in het echt. Maar die drempel was hoog. Zijn gezonde verstand, zijn besef van goed en kwaad en de vrees voor de consequenties hielden hem nog een vijf à zes jaren tegen. Maar het werd een steeds grotere obsessie. Op een kwade dag nam hij het fatale besluit. Om het laatste restje weerstand bij zichzelf te breken, nam hij zijn toevlucht tot de alcohol en beging daarna zijn eerste moord.

Bezinning
De volgende morgen ging hij door een hel: toen was hij weer volkomen nuchter en zag kristalhelder wat er was gebeurd en in welke situatie hij beland was. Maar het duurde niet lang of de onweerstaanbare zucht om zich te laten gaan diende zich weer aan en de tragedie herhaalde zich. Tot achtentwintig keer toe.

Toen hij voor de eerste keer werd verdacht en opgepakt, kon niemand die hem kende zich voorstellen dat hij tot een lustmoord in staat was. Hij werd dan ook verschillende keren vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Maar uiteindelijk kwam alles aan het licht en werd hij tot opluchting van velen veroordeeld tot de elektrische stoel. Aan het eind van zijn leven kwam hij tot bezinning en in dat laatste interview probeerde hij nog te waarschuwen tegen de gevaren van pornografie. Hij zei onder andere:

“De mensen moeten zich goed realiseren dat zij die zo sterk beïnvloed worden door het geweld in de media en in het bijzonder door gewelddadige porno, niet een soort van geboren monsters zijn. Het zijn uw zoons en uw echtgenoten. We zijn opgegroeid in normale gezinnen. Pornografie kan tegenwoordig in elk huis toeslaan en een kind overweldigen. Het roofde mij uit ons gezin dertig jaar geleden. En hoe ijverig mijn ouders ook waren (en ze wàren ijverig en beschermden hun kinderen zo goed ze konden), en hoe goed ons christelijke gezin ook was (en we hàdden een echt goed, christelijk gezin), er is gewoon geen bescherming tegen de verloederende invloeden die loskomen in een maatschappij die alles maar goed vindt…”

Normaal alternatief
Is er voor jongens dan nog wel een andere keus, een normaal alternatief? Gelukkig wel. Maar er moet dan wel aan gewerkt worden. Wanneer de seksualiteit haar intrede doet in het leven van een jongen, dan kun je dat vergelijken met het krijgen van een jonge hond. Zo’n beest kan alles: plassen, poepen, bijten, hollen, blaffen en vreten. Al die dingen hoef je hem niet te leren. Wat je hem wèl leren moet, is om z’n bek te houden, en om niét te bijten, te hollen, te poepen en te plassen waar hem maar belieft. Hij moet worden afgericht. Hij moet goed leren luisteren naar de baas. Alleen op deze manier is er te leven met zo’n beest.

Maar wanneer je zo’n jonge hond maar laat doen waar hij zin in heeft, dan moet hij worden afgemaakt tegen de tijd dat hij volwassen is omdat hij gevaarlijk is en onbetrouwbaar op de weg en in gezelschap.

Manneke P.
Zo is het ook met seksualiteit. Laten we voor het gemak dat dingetje waaraan je kunt zien dat een jongen een jongetje is, Manneke P. noemen, je weet wel, die van Brussel. Normaal gesproken is Manneke P. maar een klein, slap ventje. Voor het alledaagse werk is dat natuurlijk prima. Maar hij is multi-functioneel en voor het bijzondere werk kan hij als een stevige kerel kaarsrecht in de houding gaan staan. Nou, heel veel mannen en jongens denken dat als Manneke P. gaat staan, dat hij dan onmiddellijk zijn zin moet hebben. Dat manneke schreeuwt dan zo hard om een aai over zijn bolletje en eist zo sterk de aandacht, dat ze indruk krijgen dat daar gewoon niet aan te ontkomen is.

Maar dat is flauwe kul. Wanneer je hem geen aandacht geeft, dan kruipt hij vanzelf weer in z’n schulp! Dat kleine manneke kan zich wel even groot voordoen, maar het stelt helemaal niks voor. Niet hij is de baas, maar jij! Hij bindt wel weer in wanneer hij merkt dat hij zijn zin niet krijgt. Zolang de baas nog niet getrouwd is, moet dat manneke zich maar beperken tot het werk waar hij al vanaf het begin goed in was.

Weet je, dat manneke is net een verwend kind: hoe meer je het zijn zin geeft, hoe vaker het gaat staan schreeuwen om zijn zin te krijgen. Er zijn heel wat ouders die heel erg bang zijn voor het gejank van hun verwende peuter. Dan weten ze niet hoe gauw ze het zijn zin moeten geven. Dat kleine schreeuwertje presteert het om door zijn gekrijs de baas te spelen over twee volwassen mensen! Wees wijzer en laat jou dat niet overkomen met Manneke P…

Jong geleerd
Nu klinkt dit misschien wel grappig allemaal, maar vergis je niet: als jongen is het vreselijk belangrijk dat je dit leert. Ik ben nu ruim vijf en twintig jaar getrouwd en wanneer ik in de tijd daarvoor niet had geleerd om het op elk moment te kunnen laten rusten, dan was er van ons huwelijk heel wat minder terecht gekomen dan nu. Als je vóór je huwelijk niet hebt geleerd om je lichamelijke verlangens los te laten wanneer jij dat wilt, dan weet je vrouw later niet wat haar overkomt: dan wordt ze voor haar gevoel meer verkracht dan bemind.

Een vrouw verliest heel gemakkelijk het respect voor een man die zich niet kan beheersen. Maar heb je geleerd om je aandacht op andere dingen te richten wanneer de verlangens tussen jou en je vrouw niet helemaal parallel lopen zodat alles weer tot rust komt bij je, dan kan het niet stuk! Dan hoeft er niets, maar dan kan alles. Dat moet je in je vrijgezellentijd leren!

Binnen bereik
Zelf kwam ik op 27 jarige leeftijd in een geestelijke stroomversnelling waarbij ik alles heel bewust onder leiding van Jezus bracht. Ik heb gemerkt dat wanneer je je leven onder zijn leiding brengt en een groot verlangen hebt naar een hart zonder vuiligheid en smerigheid, dat dat dan ook royaal binnen je bereik komt. Wanneer je alles wat niet deugt, erkent en eerlijk tegen hem zegt, dan vergeeft hij je dat niet alleen, maar bevrijdt hij je ook van al die smerigheid. Zo heb ik dat tenminste ervaren, tot in mijn dromen toe.

Zelfbevrediging
Uit alles wat er tot nu toe gezegd is, kom je haast vanzelf tot de conclusie dat zoiets als zelfbevrediging eigenlijk ook niet zo’n positieve zaak is. Terwijl vrijwel alle jongens en ook heel wat meisjes dat toch min of meer regelmatig praktiseren. Hoe komt dat? En waarom hebben de eerste christenen daar dan nooit over geschreven? In de Bijbel vind je namelijk geen enkele waarschuwing tegen zelfbevrediging!

Om met dat laatste te beginnen: dat komt omdat de gewoonte van zelfbevrediging in die tijd waarschijnlijk veel minder voorkwam. Daar was veel minder aanleiding toe. Mannen werden toen bijvoorbeeld maar zelden geconfronteerd met vrouwelijk bloot. Alleen de vrouwen die er bewust op uit waren om mannen te verleiden, liepen er uitdagend bij. Dat leidde in veel gevallen dan tot vreemd gaan of ontucht met diezelfde vrouwen.

Maar in deze tijd zijn het niet alleen tastbare vrouwen van vlees en bloed die door hun kleding en gedrag seksuele begeerten opwekken, maar vooral vrouwen op de beeldbuis of monitor en op papier! In tijdschriften, op posters en in talloze video en tv-programma’s en op de digitale snelweg, of je wilt of niet, je komt ze overal tegen. Alleen zijn ze er helemaal niet, ook al zie je ze! Ze zijn een illusie. Maar de begeerten die ze opwekken, zijn zeker géén illusie! Die zijn moeilijk te beheersen en zoeken een uitweg. Want de beelden die je ziet, zijn buitengewoon suggestief, nog veel suggestiever dan de werkelijkheid. Zelfbevrediging is praktisch altijd het eerste gevolg.

Ook bij meisjes komt zelfbevrediging veel meer voor dan vroeger. Dat komt hoofdzakelijk door de hedendaagse voorlichting waarbij ze worden aangemoedigd met zichzelf te experimenteren.
Daarom is verslaving aan zelfbevrediging tegenwoordig een veel groter probleem dan in vroeger tijden.

Wat moet je ermee
Na mijn geestelijke koerswijziging begon ik me dat ook af te vragen: wat moet ik daar nou mee. Want ik deed het zelf ook. In het begin maakte ik me daar nog niet zoveel zorgen over: je neus moest je toch ook regelmatig snuiten? Maar dat ging steeds meer wringen. Je stelde je er van alles bij voor, tenminste, zo ging dat bij mij, er speelde zich van alles af in m’n gedachten en ik schaamde me er eigenlijk voor. Bovendien was het ook nog verslavend. Het deed mijn zelfrespect geen goed. Toch dacht ik dat het geen kwaad kon, niemand had er last van. Toen kreeg ik een idee: wanneer het inderdaad niet erg was of zelfs goed, dan kon ik daar God voor bedanken. Ik probeerde het. Tot mijn verbazing was het verlangen daarna verdwenen! De volgende keer deed ik dat weer, met hetzelfde gevolg. Dat gebeurde me daarna nog een paar keer, waaruit ik de conclusie trok dat het dus echt niet meer hoefde. En het is daarna ook zo gebleven. In het begin ben ik nog wel een paar keer bijna voor de bijl gegaan toen het zich heel onverwacht en heel sterk aandiende. Maar door de hulp van Jezus in te roepen, werd het elke keer doorbroken en verdween het weer. Want ik wilde in principe niet meer. Voor mij betekende dat wel wat. Ik was namelijk al voor mijn puberteit met die gewoonte begonnen en ik reageer van nature erg sterk op wat ik zie. Ook ben ik na die bevrijding door omstandigheden nog vrij lang vrijgezel gebleven.

Uitzonderlijk
Toch heb ik wel eens gedacht dat ik misschien een uitzondering zou zijn dat ik er zo makkelijk vanaf kwam. Wat onderkoeld of zo op dit gebied. Dat kan natuurlijk best, je kunt jezelf moeilijk met een ander vergelijken. Toch heb ik de indruk dat er niets bijzonders met me aan de hand is. Het beleven van seksualiteit neemt in ons huwelijk tot op heden een belangrijke plaats in.

Ook heb ik er geen frustraties van overgehouden of puisten. Alle overproductie werd al die jaren dat ik vrijgezel was, gewoon via de natuurlijke weg afgevoerd zonder problemen. En ik heb er niets negatiefs van overgehouden, integendeel!

Goed gemotiveerd
Een jongen die ik goed ken en aan wie ik het ook vertelde, zei een hele poos later dat het bij hem heel wat moeilijker was gegaan. Het kwam bij hem pas binnen bereik toen hij heel bewust voor God ging leven zoals ook de eerste christenen dat deden. Daarvóór was zijn motivatie gewoon niet groot genoeg. “Nu weet ik dat het alles te maken heeft met wat je diepste verlangen is,” zei hij. “Toen was mijn verlangen niet op God gericht, ik was nog niet echt veranderd.”

Dat geldt denk ik voor alle verslavingen. Je moet iets vinden in je leven dat waardevoller en reëler is dan de dingen waaraan je verslaafd bent. Een ervaring met God voldoet daar in elk geval aan.
Hij vertelde ook nog dat het hem erg geholpen had door er open over te praten met mensen die ook zo met God leefden.

Maak het jezelf niet moeilijk
Als je zo wilt leven, is het wel erg belangrijk om radicaal te zijn, vooral in je gedachtenleven. Je kunt er niets aan doen wanneer je allerlei dingen ziet en hoort. Maar zodra je ergens bewust naar gaat kijken of luisteren, dan heb je daar een keuze voor gemaakt. Dan ga je het om zo te zeggen downloaden. En daar zitten gevolgen aan vast. Want je bent vrij om te kiezen wat je wilt. Maar de gevolgen van die keuze, die kun je daarna niet meer kiezen. Die zitten er gewoon aan vast. Daarom moet je altijd verder kijken dan je neus lang is.

Als je echt een verlangen hebt naar een zuiver hart, dan is dat royaal binnen je bereik! Deze manier van leven werd twee duizend jaar geleden bijvoorbeeld al verkondigd in de havensteden van Klein Azië die vol waren met hoererij en occultisme. Bij tempelprostitutie was vrijwel iedereen betrokken. Wanneer de boodschap van de aanhangers van Jezus die mensen daar al een zuiver hart bezorgde, dan is dat nu zeker ook mogelijk.

Niet onschuldig
In het algemeen wordt er gedacht dat de behoefte aan zelfbevrediging vanzelf wel zal verdwijnen wanneer je een vaste seksuele relatie krijgt. Maar voor mannen is dat meestal niet het geval. Wanneer je er daarvóór niet vanaf komt, gaat het gewoon door. Is dat dan zo erg? Meestal wel. Want in zijn fantasie bedrijft een man tijdens zijn zelfbevrediging doorgaans geen seks met zijn eigen partner, maar met degenen die in zijn herinnering en fantasieën naar boven komen. Hij gaat dus vreemd in zijn gedachten.

Dat dit tot grote moeilijkheden kan leiden, bleek ons toen we in onze eigen kennissenkring een geval van overspel meemaakten. De man zei naderhand dat hij dat in zijn fantasie altijd al had gedaan tijdens de zelfbevrediging waar hij binnen zijn huwelijk mee door was gegaan. Toen de gelegenheid zich voordeed, had hij geen enkele weerstand meer: hij was al zo vaak vreemd gegaan in zijn gedachten, dat het op dat moment niet meer was tegen te houden. Alle weerstand had hij verloren.

Vrouwelijk exhibitionisme
Meisjes weten intuïtief dat jongens reageren op wat ze zien. Daardoor hebben ze de neiging om heel makkelijk te koop te lopen met hun uiterlijk. Ze zijn een beetje exhibitionistisch zou je kunnen zeggen. Gelukkig hebben ze na de zondeval een behoorlijke portie schaamtegevoel opgelopen (als je dat verhaal uit de Bijbel kent, weet je wel wat ik bedoel!), waardoor deze neiging normaal gesproken bewaard blijft tot de tijd dat ze zich geborgen weet in een relatie met degene van wie ze houdt en aan wie ze zich wil geven. Toch hebben meisjes een onweerstaanbare neiging om veel aandacht te besteden aan het uiterlijk. De reclamemakers en de mode-ontwerpers maken daar dankbaar gebruik van. Maar meisjes moeten zich wel bewust zijn van het feit, dat er een boodschap van ze uitgaat wanneer ze daarin te ver gaan.

Shock-effecten
Kijk daarom uit voor shock-effecten: eerst de mode alles lang en plotseling super kort. Extra lange splitten kunnen van je benen blikvangers maken. Laag uitgesneden kragen, doorzichtige blouses, blote navels en dat soort zaken vestigen de aandacht eenzijdig veel op je uiterlijk schoon. Dan moet je je niet verbazen wanneer jongens alleen maar geïnteresseerd blijken te zijn in je lichaam en voor de rest maar weinig belangstelling hebben.
Het streelt je ijdelheid misschien wanneer je merkt dat alle mannenogen op je gericht zijn. Maar dat zouden ze ook zijn wanneer je van papier was! Want daar reageren ze net zo sterk op!

Wanneer het uiterlijk van je zo schreeuwt dat het je innerlijk overstemt, dan zien jongens je alleen maar als een wandelend lijf. Je kunt zo met je uiterlijk te koop lopen, dat je de indruk bevestigt die jongens krijgen uit de seks-advertenties dat vrouwen staan te trappelen om lichamelijk gepakt te worden.

Vlees en benen
In een jeugdkamp kwam er een meisje bij me klagen dat veel jongens zo vervelend waren in dat opzicht. Ik moest haar toen zeggen dat ze het daar zelf ook wel een beetje naar maakte, want ze liep er behoorlijk uitdagend bij zonder zich daar erg van bewust te zijn. Daar moet je dus voorzichtig mee zijn, tenminste, wanneer je een man wilt die in het totaal van je geïnteresseerd is.

Ik ken al de leuke eigenschappen van mijn dochter: haar karakter, haar talenten, de aanleg die ze heeft. Ik zou het verschrikkelijk vinden wanneer ze een jongen zou krijgen die daar helemaal geen oog voor had en alleen maar geïnteresseerd zou zijn in haar vlees en benen.

Waarom dat grote verschil?
Wat zou nu de bedoeling zijn van die grote verschillen tussen jongens en meisjes? Want dat zal toch niet voor niets zijn. Nou, het is de bedoeling dat een jongen het meisje waar hij van houdt en die daar dan ook positief op reageert, stap voor stap inwijdt in die nieuwe emotionele belevingswereld. Voor haar is dat de meest ingrijpende ervaring die ze als meisje ooit kan meemaken. Ze ervaart dat als een unieke gebeurtenis die ze maar met één persoon kan beleven, heel exclusief.

Wanneer dat goed en liefdevol gebeurt, zal dat meisje daardoor een liefdesband krijgen met die jongen, die wat haar betreft maar moeilijk meer stuk kan. Maar dat maakt haar ook heel kwetsbaar. Wanneer de jongen haar daarna laat vallen, of wanneer het voor hem alleen maar een vrijblijvend avontuurtje was, dan wordt dat voor dat meisje een afschuwelijke teleurstelling. Want dit kan ze een tweede keer nooit meer zo ervaren. Ze heeft iets van zichzelf weggegeven wat ze daarna nooit meer terug kan krijgen.

Monogaam
Weet je, vrouwen zijn van nature monogaam, ze houden het, normaal gesproken, bij één man. Ze hechten zich heel sterk aan de jongen of aan de man die haar seksueel tot ontwaken heeft gebracht, vooral wanneer dat op een prettige en een verantwoorde manier is gebeurd. Maar wordt die relatie verbroken, dan zal het moeilijker voor haar zijn om opnieuw zo’n sterke band te krijgen met degene met wie ze daarna een relatie zal aangaan. Dan is er jammer genoeg iets van haar capaciteit in dat opzicht verloren gegaan en is ze wat kwetsbaarder geworden.

Hoe ver kun je gaan
Nu kun je je afvragen welke plaats het beleven van het seksuele traject moet hebben in de periode dat je elkaar nog moet leren kennen. En hoe ver dat je daarin dan zou kunnen gaan. Seks is namelijk meer dan alleen maar met elkaar naar bed gaan. Daar behoort alles bij wat daaraan vooraf gaat, zoals zoenen, strelen, knuffelen, kortom, alles wat je seksueel opwindt. Uit het voorgaande zou je tot de gedachte kunnen komen dat je dat hele seksuele traject eigenlijk beter kunt laten rusten tot het moment dat je elkaar trouw belooft voor de rest van je leven. Dat is de enige manier om er zeker van te zijn dat je elkaar geen onherstelbare emotionele schade toebrengt op dit terrein.

Zonder spanning
Dat zou ook grote voordelen hebben voor de verkerings- en verlovingstijd denk ik. Het geeft je de gelegenheid om zonder spanningen elkaar door en door te leren kennen op alle andere terreinen. Dat hoeft echt niet ten koste te gaan van spontane hartelijkheid. De hartelijke zoenen die je je ouders of je zus geeft omdat je zo blij bent dat je ze weer ziet, of het hand in hand lopen zoals je dat bijvoorbeeld als kind deed met je ouders, dat heeft nog weinig te maken met het echte seksuele traject! Daarbuiten kun je nog op zoveel andere manieren uiting geven aan een heel persoonlijke en intieme vriendschap. In de verkerings- of verlovingsperiode is daar dan ook niks mis mee.

Verschillende opvattingen
Toch zal niet iedereen het ermee eens zijn dat je de eerste stappen op het seksuele traject pas mag zetten binnen de geborgenheid van het huwelijk. Elkaar kussen op de mond (al of niet op z’n frans), elkaar aanhalen, knuffelen en strelen, dat moet toch ook al kunnen in je verkerings- of verlovingstijd! Maar tot hoever kun je dan wijselijk gaan? Dat het met- elkaar-naar-bed-gaan binnen de geborgenheid van het huwelijk behoort plaats te vinden, daar zien we het nut misschien nog wel van in. Maar of dat nu ook moet gelden voor alles wat daaraan vooraf gaat, dat ligt nog niet zo duidelijk voor iedereen.

Planning
Ik ken bijvoorbeeld een heel serieuze en principiële vader die zijn kinderen de raad gaf om daar maar een soort van planning voor te maken. Stel de datum van je huwelijk vast, was zijn advies, en smeer het hele seksuele traject (uitgezonderd het met elkaar naar bed gaan natuurlijk!) uit over de tijd die daaraan voorafgaat: elke keer een stukje verder! Dan trouw je net op tijd om dan goed voorbereid met elkaar naar bed te kunnen gaan! Nou, kennelijk is dat bij hemzelf en z’n vrouw goed gegaan: het is een prima stel! Maar het gevaar is groot dat er halverwege de rit wordt afgehaakt om allerlei redenen. En dan zit vooral het meisje met het probleem dat ze dat nooit meer zo uniek met iemand anders kan beleven.

Daarom is het misschien toch niet zo verstandig om een behoorlijk stuk van het seksuele traject buiten de geborgenheid van het huwelijk te plaatsen om daar alvast in je verkerings- of verlovingstijd wat plezier aan te beleven, ook al bewaar je de rest voor binnen het huwelijk. Dat is net zoiets als elke keer een hap nemen van een taartje, daar dan zo lang mogelijk lekker van genieten, en het dan uiteindelijk niet door te slikken omdat dat nog niet mag. Nou, vroeg of laat lukt je dat niet meer en verslik je je!

Het gaat vanzelf!
Bovendien doorloop je zo’n stuk van het seksuele traject doorgaans zo gesmeerd en enthousiast, dat het heel makkelijk al het andere overwoekert. Vooral wanneer de vriendschap op andere punten wat minder vanzelf gaat en wat inspanning vergt.

Daarom zie je in de praktijk heel vaak dat de verkerings- en verlovingstijd hoofdzakelijk gekenmerkt wordt door het verkennen en genieten van een groot, of misschien wel van het hele stuk van het seksuele traject. Dat gaat heel erg vanzelf. Je hebt dan de indruk dat je geweldig bij elkaar past. En dat is ook zo. Op dat terrein tenminste. Het kan gewoon niet beter lijkt het. Maar op die manier pas je bijna bij iedereen die op dat punt niet al te onaantrekkelijk is hoor! Het lijkt alsof je een enorm raakvlak hebt met elkaar, maar het is alleen maar ten aanzien van het lijfelijke contact.

Erg misleidend
Het enthousiast afwerken van het seksuele traject is daarom erg misleidend. Want dat past praktisch altijd wel bij elkaar. Maar of je op alle andere terreinen bij elkaar past, dat is andere koek. Dat is veel minder vanzelfsprekend. Dat heeft te maken met karakter, opvoeding, levensbeschouwing, cultuur, achtergrond, persoonlijke smaak, interesses en noem maar op. Als je niet uitkijkt, kom je daar nauwelijks aan toe in de tijd dat je je voorbereidt op het huwelijk. Daar word je dan pas mee geconfronteerd nadat je met elkaar getrouwd bent en je heel wat meer dingen moet gaan doen samen dan kroelen met elkaar! Eerlijk gezegd is dat onszelf ook min of meer overkomen…

Verkeerde keus
Vaak komt dan pas aan het licht dat je heel verschillend denkt over allerlei dingen. Je begint je te ergeren aan de manier waarop de ander sommige dingen doet of nalaat, je ontdekt hebbelijkheden en onhebbelijkheden van elkaar die je voor die tijd nooit waren opgevallen. Er komen steeds meer zaken in zicht die je maar moeilijk kan meemaken met de ander. Zo kan het gebeuren dat je uiteindelijk tot de conclusie komt dat je toch niet zo’n heel goede keus hebt gemaakt, ondanks het hoopgevende “goede” begin!

Om dat enigszins te voorkomen en zonder te hoeven inleveren op het samen genieten van het seksuele traject, wordt de oplossing tegenwoordig meestal gezocht in het ongehuwd samenwonen. Het enige voordeel daarvan is, dat je dan makkelijker van elkaar af kunt als het wat tegenvalt…

De omgekeerde wereld
Te vaak wordt er aan het verkeerde eind begonnen. In disco’s is de muziek zo hard, dat de communicatie beperkt wordt tot kijken en frunniken. Daardoor komt er al heel wat op gang zonder enig innerlijk contact. Dat gaat heel makkelijk. En ook het vervolg. Alles past en is lekker. Maar uitproberen of je lichamelijk wel bij elkaar past is niet nodig. Lichamelijk is alles zo elastisch dat er zelfs een kind door passeren kan, dus dat hoef je echt niet uit te testen.

Het is de omgekeerde wereld: vóór het huwelijk wordt uitgeprobeerd wat altijd wel goed gaat wanneer het volgens de regels der kunst wordt beoefend. En datgene wat heel persoonsgebonden is en ècht uitgeprobeerd zou moeten worden, dat wordt bewaard tot na het huwelijk. Met alle risico’s van dien. In heel wat gevallen zal blijken dat er veel minder raakvlak is met elkaar dan men had gedacht en gehoopt.

Zou dat niet één van de oorzaken zijn van het hoge percentage scheidingen? Natuurlijk kun je geluk hebben. Er zullen er best zijn die op die manier een gelukkige en blijvende relatie hebben gevonden met de eerste die ook de beste bleek te zijn. Maar het is dan wel een lot uit de loterij. Misschien kun je beter toch wat meer op safe spelen. Er hangt te veel van af!

Geen twee hetzelfde
Maar stel je voor dat je in een relatie elkaar op alle andere terreinen helemaal hebt leren kennen en het raakt dan uit, is dat dan ook niet een traject dat je daarna nooit meer exclusief met iemand anders over kunt doen? Nee hoor, dat ligt toch anders. Gewoon omdat er geen twee mensen hetzelfde zijn.
Het enige traject waarop we in grote lijnen wèl allemaal zo’n beetje hetzelfde zijn, is het seksuele traject. Daarom is alleen de eerste keer dat je dat traject met iemand aflegt een unieke ervaring. Leg je dat traject daarna ooit weer met iemand anders af, dan is dat in de meeste gevallen een zeer vergelijkbare belevenis en dus nooit meer uniek.

Maar het leren kennen van iemands karakter met alle facetten van zijn of haar leven, dat is per definitie altijd uniek. Want iedereen is verschillend. Het heel persoonlijk leren kennen van iemand zal altijd weer een totaal nieuwe ervaring zijn. Ook al zou je dat een aantal keren beleven voordat je de ware Jacob gevonden hebt, zal dat geen onherstelbare beschadigingen geven. Meestal blijven zulke vriendschappen zelfs bestaan.

Hartstocht
Dus zorg er als meisje voor jezelf ongerept te bewaren. Laat je hartstocht niet opwekken voordat de tijd er rijp voor is. Laat niet aan je frunniken, hoe leuk dat ook lijkt. Daar maak je het jezelf alleen maar moeilijk mee.
Wees ook voorzichtig met alcohol. Dat werkt namelijk behoorlijk drempelverlagend. De weerstand die je van nature hebt, wordt daardoor gebroken.

Kijk uit voor activiteiten waarbij lichamelijk contact een rol speelt zoals bij sommige vormen van dansen bijvoorbeeld. Dat ervaar je op dat moment allebei wel als heel prettig, maar er wordt geen verantwoordelijkheid genomen voor wat er eventueel aan verlangens worden gewekt bij het meisje. Er zijn heel wat meisjes die in alle opzichten serieus zijn, maar door dit soort ontspanning emotioneel wakker worden en daar dan mee moeten leren leven.

Voorlichting
Ook door de voorlichting die tegenwoordig wordt gegeven, kan bij meisjes heel wat wakker worden gemaakt. Jaren geleden zag ik eens een uitzending van het IKON met een seksuologe die vond dat de natuur meisjes discrimineerde ten opzichte van jongens, omdat jongens zomaar vanzelf allerlei lustgevoelens kregen wanneer ze in hun puberteit kwamen, en de meisjes niet. Daarom raadde ze de meisjes aan om maar zo gauw mogelijk bij zichzelf te ontdekken wat ze aan gevoelige plekjes had en daar dan zelf mee aan de slag te gaan. Door dit soort voorlichting worden meisjes op een onnatuurlijke en onpersoonlijke manier gestimuleerd om seksueel actief te worden.

Natuurlijke afkeer
In het algemeen is het voor meisjes wat moeilijk om objectieve seksuele voorlichting te waarderen. Ze hebben daar min of meer een natuurlijke afkeer van. Los van een heel persoonlijke liefdesrelatie komen seksuele zaken bij meisjes eerder over als weerzinwekkend dan als iets aantrekkelijks. Dat moet te denken geven.

Maar door nieuwsgierigheid gedreven en ook “omdat iedereen het doet” raken heel velen toch op een onnatuurlijke en kunstmatige manier een stukje van hun ongereptheid kwijt buiten de intieme en persoonlijke geborgenheid van een liefdevolle relatie. Jammer, en onbevredigend ook. Alleen binnen zo’n unieke relatie kan het beleven van seksualiteit een uiting worden van wederzijdse genegenheid. En daar is het toch in de eerste plaats voor bedoeld.

 

De voorzitter van de HBO-raad, Doukle Terpstra, heeft de alarmklok geluid over het onderwijs in Nederland. Het blijkt dat ruim tweederde van de leerlingen in het eerste jaar van de Pabo de Nederlandse taal niet goed beheerst. Reeds eerder was gebleken dat ook het rekenen niet voldoende was. Rekenen en taal zijn echter twee belangrijke vakken op de basisschool. Als eerstejaars Pabo-leerlingen dat niet beheersen op het niveau van net iets boven de basisschool, dan geeft dat toch veel te denken. Het is dus niet verrassend dat de noodklok wordt geluid. Reeds eerder hebben anderen (bijvoorbeeld Dr. A. Verbrugge1 van de ‘Stichting Beter Onderwijs Nederland’ = BON) ) dat gedaan. Ouders zullen zich ook weleens afvragen of al die spreekbeurten, werkstukjes, projecten en groepswerk wel zo’n goed middel zijn om kinderen de noodzakelijke dingen te leren. Langzamerhand wordt wel duidelijk dat we in het onderwijs niet helemaal op het goede en ook bijbelse spoor zitten. Het is belangrijk dat ook ouders bij de scholen aan de bel trekken. Het onderwijs van onze kinderen is het waard.

Ontwikkeling
De laatste 50 jaar is er in het onderwijs heel wat veranderd. Als we ons beperken tot het basis- en voorgezet onderwijs, dan vallen een paar zaken op. In de eerste plaats zijn er hele grote scholen gekomen. De kleine scholen zijn min of meer verdwenen en daarvoor in de plaats kwamen grote scholen met veel management. Vooral in het voorgezet onderwijs heeft dit diepe sporen getrokken. Het voordeel van dergelijke scholen is wellicht wat meer bestuurlijke armslag. Het nadeel is dat leerlingen snel in de anonimiteit verdwijnen. Een tweede ontwikkeling is de introductie van allerlei veranderingen. Dat is begonnen met de Mammoetwet uit 1968 en dat heeft zich voorgezet tot op de dag van vandaag. Vooral door de paarse regeringen (de jaren 90 van de vorige eeuw) is er veel overhoop gehaald. We kunnen daarbij denken aan basisvorming, studiehuis, eindtermen, kerndoelen, nieuwe vakken en wat niet al. Dr. Verbrugge wijst er op dat het Nederlandse onderwijs in een voortdurende ‘bouwput’ is veranderd. Nieuwe vakken werden ingevoerd, maar zijn soms ook alweer verdwenen: het vak verzorging bijvoorbeeld. Tenslotte is er, als derde belangrijke ontwikkeling, in het onderwijs een hele nieuwe leerfilosofie ingevoerd, het zogenoemde ‘nieuwe leren’. In deze filosofie is de leerling de beheerder van zijn eigen leerproces. De docent begeleidt de leerling in zijn of haar leren, maar stuurt niet meer. In verband met het nieuwe leren moeten kinderen op school veel groepswerk doen. Ook is het maken van werkstukjes (praktische opdrachten) heel belangrijk. Het christelijk onderwijs is in deze vernieuwingen (mede onder druk vaak van de inspectie op het onderwijs) soms vrij klakkeloos meegegaan. Het nieuwe leren heeft ook op veel christelijke scholen min of meer zijn intrede gedaan. Het is de vraag of dat goed is geweest.

Nieuwe Leren
De grote man van het nieuwe leren is de emeritus hoogleraar orthopedagogiek Luc Stevens. In het NRC-Handelsblad van 25 november 2006 geeft hij aan wat de kern van dit leren is. ‘Uitgangspunt is de leerling en zijn behoefte om zich te ontwikkelen. Hij neemt de verantwoordelijkheid op zich voor zijn eigen leren. Merkt hij dat zoiets als wortel trekken moeizaam gaat, dan kan hij daar met de leraar een plan voor maken.’ In de visie van Stevens is de leraar niet iemand die leiding geeft, maar een persoon ‘die motiveert en ondersteunt’. Leren is, volgens Stevens, een activiteit van het kind. Zoals kinderen hun moedertaal leren, zo moeten ze, in zijn visie, ook breuken en andere talen leren. Hij pleit ook voor veel keuzevrijheid van de leerlingen. In zijn visie is dat de garantie dat kinderen graag en veel willen leren. In een recente studie, De nieuwe schoolstrijd2formuleert hij het op een nog iets andere wijze. ‘Hiervoor is een uitdagend en relevant onderwijsaanbod nodig, ruimte voor de leerling om te kiezen, ook zijn steunbronnen te kiezen, zelf zijn leerproces te sturen en samen te werken. Terzelfdertijd krijgt de leerling verantwoordelijkheid voor zijn keuzes van inhouden, doelen en toetsing en voor planning en besteding van zijn tijd.’ Een belangrijke kerngedachte van het nieuwe leren is de verschuiving van het vak naar de leerling. De leerling bepaalt, wat hij leert en hoe hij dat wil leren. De docent fungeert al begeleider. De inhoudelijke achtergrond voor deze vorm van leren wordt gevormd door het zogenoemde sociale constructivisme. Het sociaal constructivisme is een leerpsychologie die er vanuit gaat dat het verwerven van kennis en vaardigheden niet zozeer het resultaat is van overdracht door een docent, maar van denkactiviteiten van leerlingen. Daarbij verwerpt men de gedachte dat kennis wordt overgedragen door een externe bron3. Relevante kennis wordt door de leerling zelf gemaakt, geconstrueerd. Een gedachte die rechtstreeks afkomstig is van Rousseau. Hij verlegde het accent van de leerinhouden naar de leerling4. Bij de invoering van het nieuwe leren in het christelijk onderwijs is soms wel nagedacht over de achtergronden ervan. Toegegeven moet worden dat er vanuit de overheid en de inspectie, hoewel het niet absoluut verplicht was het nieuwe leren in te voeren, grote druk werd uitgeoefend. Toch kan achteraf worden vastgesteld dat de christelijke scholen veel te snel overstag zijn gegaan voor dit nieuwe leren. Er liggen principes aan ten grondslag die volstrekt in strijd zijn met de bijbelse visie op het kind, het onderwijs en het leren. Het kind is bijbels gezien helemaal niet de persoon die zijn eigen kennis construeert. Integendeel, vanuit de Bijbel moet een kind juist kennis aangereikt krijgen en is onderwijzen vooral het overdragen van kennis en wijsheid, zoals dat in de Bijbel en in de schepping is geopenbaard. Laten we eens enkele zaken noemen.

Bijbels spreken
Het nieuwe leren en het sociaal constructivisme hebben in de jaren 90 van de vorige eeuw bijvoorbeeld gestalte gekregen binnen het zogenoemde studiehuis. Inmiddels is men binnen het onderwijs alweer van dat studiehuis afgestapt, maar dat leren blijft wel aanwezig. De resultaten van dit leren blijken echter niet mee te vallen. Uit de ingezonden brieven, door docenten in de NRC, bleek wel dat het op de manier van Stevens in de praktijk niet werkt. Leerlingen blijken niet zo zelfstandig en verantwoordelijk te zijn. Praktisch werkt het dus niet. Bijbels gezien zijn er echter inhoudelijke bezwaren tegen dit leren. Op verschillende plaatsen in de Bijbel wordt duidelijk over de inhoud en de methodiek van het onderwijs gesproken. In Deut. 6:6-7 zegt de Heere dat ouders de woorden Gods aan hun kinderen moeten inscherpen5 ofinprenten6Paulus wijst daar ook op in Efeze 6:4. Hij zegt daar, dat kinderen moeten worden opgevoed in de vreze en vermaning des Heeren. Kennis die nodig is, is in de Bijbel in geen enkel opzicht iets dat vanuit een mens zelf naar boven komt. Heilzame kennis moet vanuit Gods Woord worden overgedragen aan onze kinderen. Ouders zijn volgens Psalm 78 verplicht om hun kinderen de grote daden van God te vertellen, opdat onze kinderen hun hoop op God zouden stellen (Psalm 78:4-7). Bij vakken als godsdienst en geschiedenis is dit noodzakelijk, maar ook bij vakken als taal en rekenen is de overdracht en het aanleren door oefening en herhaling van essentieel belang. Kinderen moeten, in de bijbelse visie op leren als het ware bij de hand worden genomen en worden ingeleid in de wereld van taal, rekenen, geschiedenis, etc. Weliswaar moet de opvoeder rekening houden met de mogelijkheden en bekwaamheden van zijn leerling, maar overdracht van woorden, geboden en inzettingen zijn centrale, bijbelse gedachten, omdat de mens een geschapen wezen is en omdat hij bovendien sedert Genesis 3 een gevallen, zondig mens is. Schepping en zondeval maken gezagsvolle overdracht van kennis noodzakelijk. Vooral het bijbelboek Spreuken wijst op het belang daarvan. In Spreuken 22 vers 6 worden onderwijsgevenden aangespoord om de eerste beginselen aan de kinderen te leren. Overdracht van leraar naar leerling is heel fundamenteel. Wel moet de leraar rekening houden met de mogelijkheden en bekwaamheden van de leerling. Het onderwijs moet zijn naar de eis van zijn weg.. De verklaarders wijzen erop dat leren hier betekent ‘iemand van jongsaf in enige wetenschap, en voornamelijk in de fundamenten van de heilige leer, tot zaligheid van zijn ziel, onderwijzen”7Enige wetenschap (taal, rekenen, aardrijkskunde, etc. ) en de woorden van God (de heilige leer) moeten aan kinderen worden overgedragen. In het onderwijs moet rekening worden gehouden met de eis van zijn wegDit betekent dat bij het onderwijzen rekening moet worden gehouden met ouderdom, begrip en aanleg van het kind, maar wel blijft het inscherpen/inprenten staan. Inscherpen betekent dat de woorden en inzettingen zo worden onderwezen dat ze het hart raken en dat het blijvend bezit wordt. Onderwijs hangt in het boek Spreuken ook samen met tucht. Dat is nodig, omdat kinderen vanuit zichzelf tot het kwade geneigd zijn. Tucht is daarom heilzaam en nodig om kinderen te vormen. In Spreuken 22:15 lezen we dat er dwaasheid is in het hart van het kind, maar dat de tucht een middel is om dat weg te nemen. Bijbels gezien zal er daarom ook aandrang en overwicht nodig zijn in het onderwijs. Tucht betekent dat kinderen geleid, gevormd en geoefend moeten worden. De docent heeft daarbij de teugels in handen. Tucht en teugel hebben wat met elkaar te maken. In het boek Spreuken staan nog veel meer belangrijke teksten over het onderwijs. Ook over de didactiek. Hoofdstuk 4 van dat bijbelboek Spreuken is een beknopte handleiding in de didactiek van het bijbelse onderwijzen. Graag wil ik u aanmoedigen om dat hoofdstuk eens te lezen. Daar vinden we bijbelse uitgangspunten die ook anno 2007 nog voluit van belang zijn.

Opdracht
Er is in ons onderwijs veel aan de hand. Gelukkig hebben we in ons land christelijke scholen. Op die scholen kan en mag de boodschap van de Bijbel doorklinken. Daar moet echter ook worden onderwezen naar de regels van de Bijbel. Laten we daarom in gezin, kerk en school onze kinderen in de eerste plaats de woorden Gods inscherpen. Laten we het geheugen van jongeren vormen. Dat is belangrijk in het licht van de bijbelse boodschap. Het is ook belangrijk voor hun plaats in kerk en samenleving. Mozes was onderwezen in al de wijsheid der Egyptenaren. Weliswaar mocht hij kiezen voor het volk van God (Hebr. 12:25), maar van die wijsheid heeft hij geen hinder gehad. In de reis door de woestijn heeft hij er veel baat van mogen hebben. Goed onderwijs heeft betekenis voor ons hart, maar ook voor onze omgeving. Laten we als ouders waakzaam zijn bij het onderwijs voor onze kinderen. Wat kan het je ontroeren als een oud gemeentelid die niet meer lezen kan door blindheid, Jesaja 53 uit het hoofd weet op te zeggen. Dat zijn schatten die niet verouderen.Laten we die aan onze kinderen proberen mee te geven. Op school en thuis.

Ds. W. Visscher, Amersfoort

1 Dr. A. Verbrugge (1967) doceert filosofie aan de Vrije Universiteit. Hij schreef een breed gewaardeerde studie Tijd van onbehagen, Filosofische essays over een cultuur op drift. Samen met zijn vrouw zet hij zich via de stichting BON in voor beter onderwijs. Hij is zeer kritisch naar de huidige moderne visies op leren en onderwijzen.

2 Luc Stevens, Nieuwe leren onontkoombaar want oude leren vastgelopen. In De nieuwe schoolstrijd, Boom, 2006, pag. 95

3 Peter Jansen, Blijven bedenken, pag. 104

4 N. A. J. Lagerweij cs, Onderwijskunde, een inleiding, pag. 35

5 Statenvertaling.

6 Vertaling NBG van 1951 en NBV

7 Kanttekening op de Statenvertaling, kanttekening nummer 12 op Spr. 22:6.

Wat is en wat doet Pokémon? Pokémon en de Japanse religie
Een Bijbelse toetsing. Conclusies en raadgevingen

Pokémonkaarten waren en blijven in. De Japanse denkwereld achter deze kaarten moet getoetst worden. Dit kan niet meer dan een eerste kennismaking zijn, want het terrein dat wij hier betreden opent een hele wereld van (sjintoïstisch) denken.

Aan de orde komen:
– wat is en wat doet Pokémon?
– Pokémon en de Japanse religie,
– een Bijbelse toetsing,
– conclusies en raadgevingen.
Wat is en wat doet Pokémon?
De naam Pokémon is afkomstig van de woorden Pocket Monsters, een bont gezelschap van 151 wonderlijke wezentjes met bepaalde mentale of spirituele eigenschappen die nodig zijn om je tegenstander te overwinnen. Pokémon (meervoud is hetzelfde als enkelvoud) zijn mythologische figuurtjes met een speciale kracht, zoals vuurspuwen, bevriezen of wegblazen. Daarmee kunnen ze de tegenstander een bepaalde schade toebrengen die op ieder kaartje staat aangegeven. Behalve een bepaalde kracht, heeft elke pokémon ook een bepaalde zwakheid, waarop de tegenstander zijn aanval kan richten. Die kracht kan worden versterkt door de energie-kaarten gras, vuur, water, bliksem, paranormaal, vechtkracht en kleurloos.

“Zij delen de wereld met de mensen”, aldus professor Oak die deze monstertjes van binnen en van buiten kent. De thans bekende pokémon luisteren naar de meest wonderlijke namen, zoals Ponyta, een pony met een vlammende staart en ijzersterke hoeven, Charmander, een sintel-saurus die van de hitte houdt en kan ‘evolueren’ tot Charmeleon, een vlammenwerper. Dan heb je Machop, de bodybuilder die kan ‘evolueren’ tot het karate-monster Machoke, die niet alleen anderen maar ook zichzelf beschadigt. Rattata de rat bijt iedereen die in zijn buurt komt, Diglett de mol werkt het liefst ondergronds en Dratini het draakje (terug van weggeweest) berokkent op zijn eigen manier aan iedereen schade.

Al deze basis-pokémon zijn afgebeeld en beschreven op het internet, waar ieder ze kan ontmoeten via de website www.pokémon.nl (onderdeel van www.nintendo.nl). Nederlandstalige kinderen moeten zich, in tegenstelling tot de Engels, Duits, Frans en Japans-sprekenden, behelpen met buitenlandse namen en zullen best moeite hebben met namen als Squirtle, Psyduck (Frans: Psychokwak), Raichu, Meowth, Bulbasaur, Jigglypuff and Poliwhirl. Maar waar een wil is, is ook een weg. Al gauw raken ze vertrouwd met dit nieuwe taalgebruik: dezelfde kinderen voor wie geen gewoon Nederlands meer simpel genoeg kan zijn!

Voor de spelregels zijn enkele boekjes uitgegeven (sinds kort ook in het Nederlands). Moeilijk te begrijpen, maar kinderen weten hier wel weg mee en maken vaak hun eigen spelregels. Zij volgen allemaal het voorbeeld van de held van het verhaal om trainer te worden van zoveel mogelijk pokémon en om mee te doen met grote competities.
Daarbij komt de grootste hulp van de pokémon Pikachu, die als zakcomputertje het ‘virtuele vrindje van ieder cyber-kindje’ kan worden. Iedere dag kunnen de kinderen op hun display (beeldscherm) kijken hoe het met hun vriendje gaat. “Als Pikachu gelukkig is, doet hij allemaal grappige dingen zoals met blokken spelen of zijn tanden poetsen. Hoe je ervoor zorgt dat Pikachu gelukkig is? Veel bewegen! De ingebouwde stappenteller vertaalt namelijk iedere stap die je met pokémon Pikachu zet in watts, waarmee het vrindje wordt gevoed. Hoe meer je met Pikachu wandelt, hoe meer watts je hem kunt voeden en hoe meer Pikachu van je gaat houden. Dankzij de ingebouwde klok slaapt Pikachu als jij dat ook doet en kun je meekijken hoe Pikachu ‘s morgens ontbijt en onder de douche gaat.”

Naast de kaarten-rage zijn er al diverse video-games waar alle 151 pokémon trainen voor de veldslag van hun leven op Nintendo 64 (pokemonstadium). Ook de tv blijft niet achter en bij Foxkids vinden ze alle gewenste informatie. Sinds Pasen 2000 draaien de pokémonfilms in de bioscopen en er vliegen zelfs drie speciale Pokémon-vliegtuigen van Nippon Airways tussen Tokio en San Francisco! Multimediaal in optima forma, want pokémon heeft een boodschap aan de (jonge) mensheid: zij zijn de missionauten (bevlogen stuurders) van een nieuwe religie!
Pokemon en de Japanse religie
Pokémon is een machtig medium waarmee kinderen vanaf hun vroegste jeugd hun blik verruimen. Het spel prikkelt hun fantasie, maakt hen vindingrijk en leert hen zich telkens opnieuw aan te passen en in te gaan op de vreemdste uitdagingen.

Maar hiermee leren kinderen ook heel andere dingen: dat het leven bestaat uit ‘vechten’: je tegenstander schade toebrengen en uitschakelen, daar gaat het om. Het spel prikkelt hun begeerten, met name naar die kaartjes die zeldzaam (gemaakt) zijn. In de praktijk blijkt dat zij er soms niet voor terugschrikken om anderen hun kaartjes af te pakken: kunnen ze niet met het spel winnen, dan zijn ze vindingrijk genoeg om allerlei andere manieren te bedenken die ze van de pokémon hebben geleerd. Het wekt verslaving op, die hun ouders duur komt te staan, want sommige kaarten zijn niet te koop en kosten – in het vrije circuit – soms honderden guldens per stuk

Maar waarover nauwelijks is geschreven, is het feit dat pokémon de kinderen van jongs af aan traint in de Japanse religie. Zij mogen dan denken dat zijzelf de pokemon trainen om hen ‘winpower’ te geven, maar beseffen niet (evenmin als de meeste volwassenen) dat de pokémon juist hén trainen in de beginselen van het Japanse denken.
De religie van Japan is vanouds het sjintoïsme. De letterlijke betekenis van sjinto is ‘weg der goden, weg der geesten’, wat stond voor hun hele stelsel van mythologie, natuur- en voorouderverering. Zij hebben nauwelijks beelden van goden, maar vereren de sjintai of godlichamen zoals een bron, een berg, een spiegel, een steen of een zwaard waarin de godheid huist.

Toen in de zesde eeuw het boeddhisme naar Japan kwam, voerde het sjintoïsme daarmee geen strijd, maar het smolt ermee samen. Ook de moderne wetenschap en techniek bleek geen vijand van de religie te zijn, maar een moderne drager en promotor van het eeuwenoude gedachtegoed.
De religies van China en India zijn vooral gericht op ‘de leegte’, ‘opgaan in het niets’ en ‘harmonie met de kosmos’. In Japan komt daar nog de gedachte bij van het ‘winnen’ en dus uitschakelen van elke tegenstand(er), net als bij hun gevechtssporten.

Pokémon past geheel in dit beeld, zoals blijkt uit de volgende punten:
– de belichaming van kosmische krachten in mythische gestalten,
– de kunst om over deze kosmische krachten te beschikken,
– het doordrenken met de gedachte: jij of ik; allebei kan niet,
– de eenheid met de natuur: pokemons als meervoud bestaan niet, want pokemon is zowel     enkelvoud als meervoud,
– de typisch kosmische evolutie, zoals de zgn. evolutie-kaarten, waarmee de spelers de basis-pokemon groter en sterker maken,
– de combinatie van strijdvaardigheid en spiritualiteit in de zin van: “de geesten bevechten jouw overwinning”,
– het gebruik van occulte middelen, zoals het hypnotiseren van je tegenstander en het werpen van toverkracht (inslapen, verwarring, verlamming, vergiftiging).

Sommige pokémon zijn direct herkenbaar als (Japans-gestileerde) demonen. Anderen lijken meer op mythische monsters of robots, uitgerust met dezelfde destructieve eigenschappen. Onmiskenbaar zijn zij de dragers en boodschappers van een denken dat haaks staat op zowel het humanisme als het christendom, dat eeuwenlang de Westerse culturen heeft beheerst.


Een Bijbelse toetsing
De eerste vijf boeken van de Bijbel worden aangeduid als ‘Torah’, wat betekent: wijzing of duiding. Hiermee kan ieder verschijnsel worden beoordeeld op grond van Gods heilzame wetten en wordt alles wat daar tegenin gaat, ontmaskerd als goddeloos en heilloos. Bij Pokémon gebeurt precies het tegendeel, wanneer ‘monsters’ je kinderen trainen volgens de regels van het sjintoïsme.
Uiteraard is de hele Bijbel dienstbaar aan het beoordelen, weerleggen of verbeteren, zoals blijkt uit de bekende tekst van Paulus aan Timotheüs (2 Tim 3:16-17).

Ook de Bijbel spreekt van strijd en oorlogen, zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Oorlog is vreselijk, maar mensen konden niet maar doen wat zij wilden, want er golden strenge oorlogswetten. Pokémon is een ‘spel zonder grenzen’, kinderen leren meedogenloos handelen, want om te winnen is alles geoorloofd.
De kern van de Torah wordt gevormd door de Tien geboden. Pokémon leert de kinderen hoe de meeste hiervan kunnen worden overtreden, want alles moet wijken wat de ‘winpower’ belemmert, dus ook Gods geboden.

Eerste tafel van de wet: God liefhebben boven alles.
Eerste Gebod: Alleen de HERE als God dienen.
In plaats van het Eerste gebod: Alleen de HERE als God dienen, wordt de natuur vergoddelijkt en leren kinderen op andere goden en machten te vertrouwen.
In plaats van het Tweede gebod: Geen beelden maken van verboden werelden, worden kinderen vertrouwd gemaakt met de beelden van 151 verdierlijkte geesten of monsters.

Tweede tafel van de wet: Je naaste liefhebben als jezelf
Voor het ‘meedogenloos winnen’ moeten zowel het zesde, het achtste als het tiende gebod wijken. Bij Pokémon is alles geoorloofd om te winnen; geweld en liquidatie zijn net zo gewoon als eten en drinken.
Ook de geboden Niet stelen en Niet begeren worden vanuit strijd-en-win denken op flagrante wijze overtreden, zoals uit tal van voorvallen blijkt.
Het Negende gebod: Geen leugens vertellen komt niet expliciet aan de orde, maar alles bij Pokémon ademt een anti-christelijk wereldbeeld, wat geen wonder is wanneer ‘monsters’ je leermeesters zijn.

Maar niet alleen wordt het meeste overtreden wat God verboden heeft, ook datgene wat God geboden heeft, moet wijken voor de geboden van oorlog en winnen.
In plaats van hun vertrouwen te stellen op Jezus Christus, leren de kinderen hun vertrouwen te stellen op Pokémon Pikachu, “die altijd bij je is”.
In plaats van de nabijheid van de God des vredes, leren de kinderen om volgelingen van de Japanse versie van de Mammon en de Moloch te dienen en worden zij spelenderwijs ingevoerd in alle gruwelen die de heidense volken bedreven en zelfs aan de Israëlieten leerden (zie ook de tekst die aan het eind van de folder wordt geciteerd).

Voor een uitvoerige Bijbelse en opvoedkundige behandeling verwijzen wij naar de Logos Christian Resource Pages: www.execpc.com/~dlbrown/logos via de knoppen The occult – Pokemon Danger en More pokemon.


Conclusies en raadgevingen
Bijbel & Onderwijs hanteert in de regel twee maatstaven: een Bijbelse en een pedagogische. Het zal duidelijk zijn dat wij op grond van de Bijbel het gebruik van Pokémon ten zeerste afraden. Het spel gaat tegen de wetten van God in, op zijn minst tegen beide Tafels van de Wet: de verticale relatie met God en de horizontale relatie met de medemens.

Daarnaast gaat Pokémon nadrukkelijk in tegen het Bijbels wereldbeeld, bijvoorbeeld door de grote nadruk op de (kosmische) evolutie, het negeren van het besef van goed en kwaad en het gebruik maken van kosmische machten en krachten, wat in flagrante tegenspraak is met Deut. 29:29. Hier tegenover wordt een andere wereld gesteld; weliswaar is die geheel anders dan de Westerse wereld, maar daarmee niet minder vijandig aan God en aan Zijn openbaring.

Tenslotte schendt Pokémon het kind als evenbeeld van God en voedt het hen op tot een ‘strijder’ of kampvechter. Niet vanwege de goede strijd van het geloof, maar alleen om te winnen en anderen uit te schakelen. Dit maakt ieder kind tot een karikatuur van wat God heeft bedoeld. Bij Pokémon worden de ‘winnaars’ niets-ontziende leiders, en de ‘verliezers’ worden mensen die zin en doel van het leven zijn kwijtgeraakt.

Van de vele opvoedkundige bezwaren noemen wij slechts dat het spel kinderen onvoldoende vrij laat; ze kunnen niet meer zonder. Op elk deel van de dag moet Pokemon Pikachu gevoed en geknuffeld worden. “Wat doe jij, Marietje?” “Mijn pokémon bewegen, meester, anders gaat hij janken!”

Uiteraard reageren kinderen verschillend op datgene wat Pokémon hen aanbiedt:
– Een grote groep zal hiermee met een zekere ‘distantie’ omgaan. Net als volwassenen houden zij het verschil tussen werkelijkheid en fantasie goed in de gaten. Dat wil uiteraard niet zeggen dat hun godsbeeld niet danig op de proef wordt gesteld.
– Een andere grote groep (blijkens een recent onderzoek naar de gevolgen van gruwelverhalen ongeveer 30%) zal hierdoor een of andere vorm van psychische stoornissen ontwikkelen. Die kunnen variëren van nachtmerries tot ‘stemmen’ of ‘beelden’, of leiden tot over-assertief gedrag, tot het gewelddadige toe.
– Voor een derde groep wordt pokémon een aanleiding tot ‘echte contacten’ met de geesten-wereld. Daarmee wordt het spel tot werkelijkheid en kan het bedrog van het spel werkelijkheid worden: geesten dienen zich dan aan hen op, die de kinderen wel veel beloven, maar tenslotte komen met hun hoge, levensbedreigende eisen.


Wat kunnen ouders doen?

1. Houd uw kinderen/leerlingen verre van het pokémon-gebeuren, zolang het kan. Neem in ieder geval geen enkel initiatief om reeds op jonge leeftijd hen met deze schijnwereld en -wezens vertrouwd te maken!
2. Lees in de Bijbel hoe God denkt over spelletjes zoals Pokémon. Lees dan als gezin schriftgedeelten zoals Efeziërs 5:8-16, 6:10-18, Filippenzen 4:8-9 en Colossenzen 2:9-10.
3. Laat zien wat de kaarten van Pokémon, Magic cards en dergelijke uw kind leren over kosmische energie, magie, hypnose, over het leven. Heeft het te maken met het bovennatuurlijke, met kosmische evolutie, met onsterfelijkheid? Komen er occulte of New Age symbolen voor, en waar staan die voor?
4. Vergelijk nu datgene wat u gevonden hebt, met bovengenoemde Bijbelteksten en toon daarbij aan dat dit alles alleen maar een karikatuur is van de werkelijkheid die van Christus is: beseffen wij dat eigenlijk wel, of voorziet al die namaak toch eigenlijk in een leegte?
5. Vertel elkaar wat u ervan vindt. Leer kinderen zelf onderscheiden met commentaren als: “Wat een gemeen monster”, “Dat schepseltje is precies een draak” en “Weet je dat in de Bijbel, slangen en draken altijd staan voor de Satan en het kwaad?”
6. Doe hen voor hoe een christen komt tot een beslissing. Maak uw kind duidelijk waarom u ook zelf bepaalde dingen niet wenst aan te schaffen.

Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, BEDENKT DAT.
Wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, BRENGT DAT IN TOEPASSING en DE GOD DES VREDES zal met u zijn. Filippenzen 4:8

 

Een actuele en praktische handreiking ten behoeve van de relatie tussen de Bijbel als grondslag en de dagelijkse levenspraktijk, door dr J. Hoek, Veenendaal

Ten geleide

1. Probleemstelling

2. Is de Bijbel tijdgebonden?

3. ‘Onwenselijk en onnodig’?

4. Hoe gaan we nu concreet met de Schrift om?

5. De nieuwe hermeneutiek

6. Wat we wél en wat we niet bedoelen


Ten geleide
Tegenwoordig komt op veel christelijke scholen het gevoelen naar voren dat er tussen de ‘grondslag’ en het eigenlijke schoolgebeuren geen of nauwelijks relatie is. Het standpunt ontstaat dat een christelijke school eigenlijk hetzelfde beoogt als een goede openbare school, namelijk het bijbrengen van een ‘redelijke’ en humanitaire levenshouding. Andere scholen trachten juist relaties te leggen tussen hun grondslag: De Bijbel als het gezaghebbende en door de Heilige Geest geïnspireerde Woord van God, en het werk in de school. Wanneer zij dit nader willen concretiseren stuiten zij echter op verschillende interpretaties van theologen en pedagogen: wat de één rechtvaardig noemt, is voor de ander juist onrechtvaardig, waar de één een oplossing meent te vinden ziet de ander juist de oorzaak van de problemen! En men meent, al of niet terecht, dat men dit ook uit de Bijbel kan afleiden! Het is om die reden dat wij dankbaar zijn voor de toestemming die dr J. Hoek ons gaf om zijn geschrift, voortgekomen uit radio-lezingen en bewerkt door drs R.H. Matzken, als brochure van Bijbel & Onderwijs uit te geven. Wij menen dat het christelijk onderwijs hiermee een praktisch-bruikbare handreiking krijgt waarmee besturen, onderwijsgevenden en medezeggenschapsraden hun voordeel kunnen doen. Juist om die duidelijkheid te krijgen in het leggen van relaties tussen de Bijbel als grondslag en de dagelijkse onderwijspraktijk, bevelen wij dit geschrift dan ook van harte bij u aan.
1. Probleemstelling
Het is een onopgeefbaar uitgangspunt voor Christenen dat de Bijbel normatief is voor heel hun denken en handelen. Soms wordt dit zó verwoord in de statuten van een christelijke stichting of vereniging: “… de Bijbel spreekt met absoluut gezag voor het hele leven, derhalve tevens voor de terreinen van opvoeding, onderwijs en wetenschap” Nu zijn er tegenwoordig vele christelijke woordvoerders die juist dit fundamentele uitgangspunt verlaten. Zij menen dat het rechte handelen en de bezinning daarop in bijv. de ethiek wèl door de bijbelse boodschap ‘geïnspireerd’ kan zijn, maar niet daardoor gemotiveerd, zeker niet in exclusieve zin. Zo stelt dr. H.M. Kuitert dat “het beroep op de Bijbel geen argument uitspaart”. De Bijbel zou er niet zijn voor de moraal, maar voor het (inspirerende) verhaal. Wie zich in een discussie over ethische vragen op de Schrift beroept, zou daarmee zijn niet-christelijke gesprekspartners onheus bejegenen. Deze kunnen hem immers in zijn motivatie niet volgen en hij verbreekt eenzijdig de communicatie. Is het volgens Kuitert en anderen om deze reden beslist onwenselijk zich op de Schrift als normatieve instantie te beroepen, het is volgens hen ook onnodig, èn onmogelijk. Onnodig, omdat er heel goed een verantwoorde ethiek kan worden opgebouwd vanuit de rede en het zedelijk besef, die de mens van nature eigen zijn. Een natuurlijke, rationele ethiek kan volstaan, met gebruik maken van algemeen inzichtelijke argumentatie. Onmogelijk, omdat de Bijbel zozeer ’tijdgebonden’ zou zijn, zozeer een product van lang vervlogen tijden en culturen, dat ieder direct beroep op de Schrift kortsluiting moet opleveren.

Wij vinden dat op deze wijze tekort wordt gedaan aan de autoriteit en normativiteit van de Heilige Schrift. De Bijbel is niet zozeer een boek met religieuze expressies van vroegere generaties gelovigen. De Bijbel dient zichzelf aan als het onfeilbare Woord van God, zie 2 Tim. 3:16 en 2 Petr. 1:21, als openbaring van de levende God. Hierin vindt de gelovige een schat van eeuwige wijsheid, die heel het leven wil beheersen. Zo is de Bijbel voor de Christen wel degelijk bron van normen. De Bijbel is de beslissende instantie bij morele afwegingen, en zo is de Bijbel voor de christen ‘een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad.” De gelovige kan er niet van afzien in een ethische discussie, zich expliciet op de Schrift te beroepen, of het nu gaat om zijn persoonlijke ethiek of om zijn betrokkenheid bij wat wij thans noemen de sociale ethiek. Maar wat dan te zeggen van de door moderne theologen zoals Kuitert aangevoerde bezwaren?
2. Is de Bijbel tijdgebonden?
Is het onmogelijk om zich in de twintigste eeuw te beroepen op een ’tijdgebonden boek’ als de Bijbel? Wanneer met zo’n term als ’tijdgebonden’ bedoeld wordt dat de Bijbel grotendeels zijn tijd gehad heeft, moet deze vraag beslist ontkennend worden beantwoord. Het etiket ’tijdgebonden’ wordt dan geplakt op allerlei teksten waar wij moeilijk mee uit de voeten (menen te) kunnen. In plaats van de Heilige Schrift krijgen we dan een ‘veilige Schrift’. Veilig, omdat het niet meer als een mes in ons vlees kan snijden en de scherpe kanten worden afgevijld van het ‘zwaard van de Geest’ (Hebr. 4:12). Het is zeker waar dat heel de Bijbel historisch gekleurd is en dat op elke bladzijde een bepaalde cultuur wordt weerspiegeld die de onze niet meer is. Dit is binnen de Christelijke Kerk ook nooit weersproken, maar volmondig en dankbaar erkend. Het eeuwige Woord van de eeuwige God is ingegaan in de geschiedenis, God openbaart Zich in menselijke taal en spreekt ons aan in heel gewone, profane talen zoals Hebreeuws, Aramees en Grieks, en niet in een esoterische of ‘geheimtaal’ van enkele ingewijden of in extase gebrachte mensen. Daarbij worden mensen in dienst genomen om de openbaring van God te ontvangen en over te dragen: zij zijn de geïnspireerde getuigen die de woorden Gods uitgesproken hebben zoals de Heilige Geest hen deze ingaf en daarna onder de leiding van dezelfde Geest het gesprokene hebben vastgelegd. Deze menselijke openbarings-getuigen waren kinderen van hun eigen tijd.` Zij waren met heel hun denken en belevingswereld, binnen hun taalveld en woordenschat verweven met en geworteld in hun eigen cultuur. Iedere bijbeltekst is dus historisch te dateren en cultureel te lokaliseren. De Bijbel is nu eenmaal niet in de twintigste eeuw tot stand gekomen. De eerste adressanten van de Bijbel waren mensen die in heel andere omstandigheden leefden dan wij hier en nu. Het ligt dus voor de hand dat de Bijbel gekleurd en gestempeld is door de gerichtheid en betrokkenheid op de primaire adressanten.

Willen wij de Schrift verstaan en eigentijds vertolken, dan is derhalve een zogenaamd ‘hermeneutisch procédé nodig. Onder ‘hermeneutiek’ is in dit verband te verstaan de theorie achter de praktijk van exegese en toepassing, dit geldt overigens voor alle geschriften, zowel die van de oudheid als voor literatuur en wetsteksten. Het gaat er dan om de boodschap van een Schriftgedeelte zó te formuleren dat deze door een mens in de twintigste eeuw evenzeer kan worden verstaan als die boodschap door de eerste adressanten kon worden opgevat, en daarbij is dus evengoed een taalkundige als een culturele ‘vertaling’ nodig. Belemmeringen die optreden door historische en culturele afstand en verschillen dienen dus in een vertolkingsproces te worden weggenomen. Zo is bijv. in Palestina ‘bouwen op zand’ een domme zaak, omdat de regen het kan wegspoelen, men dient daar de ‘bouwen op de rots’. Maar in het venige en kleiïge Nederland dient juist zand te worden gestort voordat met bouwen wordt begonnen: hier heeft ‘bouwen op zand’ dus juist een positieve klank! Op deze wijze krijgt de tekst dezelfde zeggingskracht als die hij voor de eerste hoorder of lezer heeft gehad. Dit procédé kan alleen verantwoord plaatsvinden vanuit een eerbiedige luisterhouding. Daarbij zal duidelijk worden wat de wezenlijke boodschap is die de tekst bevat en wordt waar nodig gezocht naar een ‘cultureel equivalent’ dat voor ons verstaanbaar is. Biddend en in afhankelijkheid van de Heilige Geest mag de Kerk in de eigen tijd en cultuur komen tot een interpretatie en een relevante applicatie van het Woord. Deze kan boven de letterlijke betekenis van de gegeven tekst uitgrijpen, als het ware in het verlengde daarvan liggen, maar mag daar nooit tegenin druisen.

Het is dus van het grootste belang zich als bijbellezer zoveel mogelijk en met gebruikmaking van de beschikbare hulpmiddelen in te leven in de historische situatie van de oorspronkelijke hoorders en lezers van het Bijbel-woord. We mogen het zo zien dat het mede de rijkdom van Gods Woord uitmaakt, dat het is ingegaan in de tijd. De Bijbel is niet kant en klaar in één keer uit de hemel komen vallen. Het is geen tijdloos boek met abstracte formules, maar het is een bloed-warm, levensecht boek. Zo is het ook een Woord voor deze tijd en voor mensen hier en heden. Tegelijkertijd beseffen wij dat God door Zijn Geest de eigenlijke Auteur is van heel de Schrift. Mensen zijn in dienst genomen door de Geest, maar dan wel zó dat de overmacht van de Geest heeft behoed voor iedere verkeerde of onjuiste inbreng van deze bijbelschrijvers. Het is dus niet zo dat we bijvoorbeeld in de brieven van Paulus nu eens de feilloze stem van de (Heilige) Geest en dan weer de feilbare stem van de mens Paulus zouden beluisteren. Met volle inschakeling van de hele mens Paulus schonk de Geest ons in al deze brieven, evenals in alle andere bijbelboeken, de onfeilbare en gezaghebbende Schrift.

Wanneer we zo de Schrift als eeuwige waarheid van de eeuwige God ontvangen, betekent dit dat elk in een bepaalde situatie gegeven Schriftwoord in zijn zeggingskracht die situatie overstijgt. Zo spreekt Paulus in Corinthiërs over de hoofdtooi der vrouw, “terwille van de engelen,” en geeft hiermee een ‘eeuwige waarheid’ aan ons door, ook al werd deze waarheid daar uitgedrukt op een wijze die hoort bij de cultuur van die dagen. Elk bijbelwoord heeft mij dus wat te zeggen, sterker nog, door elk bijbelwoord moet ik mij laten gezeggen. Deze overtuiging rust op de gelovige aanvaarding van heel de Schrift als openbaring van de levende God. En daarom is het heel wel mogelijk en zelfs noodzakelijk zich ook tegen het einde van de twintigste eeuw te beroepen op en zich te laten leiden door de Schrift.
3. ‘Onwenselijk en onnodig’?
Het is voor christenen een bittere ervaring dat hun beroep op de Schrift steeds minder weerklank vindt in de samenleving en hen meer en meer in het isolement dringt. Maar zij zouden hun identiteit opgeven wanneer zij hun expliciete en consistente beroep op de Schrift zouden opgeven teneinde dit isolement te voorkomen of te doorbreken.
Bovendien leert de Schrift ons dat de redelijkheid en het zedelijk besef van de mens sterk overschaduwd en aangetast zijn door de zonde. Het menselijk geweten faalt en dwaalt dikwijls: wat goed en wat kwaad is moet de mens aangezegd worden. Het optimistisch mensbeeld van de pleitbezorgers voor een natuurlijke moraal kunnen Schriftgelovigen dan ook niet delen. Overigens mogen christenen nooit van de nood een deugd maken door zich moedwillig te isoleren. Het is een uitdaging om in het christelijk getuigenis te pogen om de goedheid van Gods gebod op een voor alle mensen inzichtelijke wijze in het licht te stellen. Zonder Gods normen ook maar enigszins aan te passen aan wat in de wereld ‘in’ is en opgeld doet, moeten bij de presentatie van het gebod alle onnodig vervreemdende elementen vermeden worden, zoals het gebruik van een ’tale Kanaäns’. Dan kan blijken dat we in een Bijbels appèl toch het geweten van de mensen aanspreken, vgl. Romeinen 2:15.
Maar het kan ook zijn dat de gewetens als met een brandijzer zijn toegeschroeid (1 Tim 4:2) en zo door de leugen overmand, dat er geen vatbaarheid meer is voor de waarheid.
Er kan zoiets als een traditie van vervreemding van het Woord Gods optreden die generaties en zelfs hele culturen omvat. Dan vallen klankbord en klankbodem voor het christelijk appèl weg en wordt juist op alles wat met het Christendom te maken heeft geprikkeld gereageerd. Natuurlijk is ook het tegengestelde mogelijk, wat wij kunnen opmerken in tal van zogenaamde ‘zendingslanden’.

Zagen wij in het vorige gedeelte dat het heel goed mogelijk is zich op de Schrift te beroepen, dit is ook noodzakelijk, omdat buiten de Schrift de mens geen enkele betrouwbare oriëntatie heeft. Zijn eigen hart is onbetrouwbaar, zijn geweten kan ingaan tegen de geopenbaarde wil van God, zijn cultuur kan volslagen vervreemd zijn van het bijbels denken. De enige betrouwbare weg voor de mens van alle tijden en van alle culturen is dan ook zich te laten onderwijzen en opvoeden, zich ook te laten weerleggen en corrigeren (1 Tim.3:17) door het Woord van God dat alle tijden en culturen omspant.
4. Hòe gaan we nu concreet met de Schrift om?
Aan het beroep op de Schrift moet de eis worden gesteld dat dit ‘consistent’ geschiedt, dat wil zeggen overeenkomstig de regels waarop met geschriften dient te worden omgegaan. Vaak klinkt immers het verwijt dat er nogal willekeurig met de Bijbel wordt omgegaan: sommige teksten worden wel, andere niet aangevoerd ter fundering van een christelijk handelen.
Bepaalde Schriftplaatsen schijnen een voorkeurspositie in te nemen, voor andere lijkt een blinde vlek te bestaan, en hoewel wij toegeven dat de mens geneigd is de Schrift te lezen vanuit zijn eigen ‘Sitz im Leben'(de manier waarop hij tegen de dingen aankijkt), toch is een objectief verstaan van de bedoeling van de Auteur zowel mogelijk als noodzakelijk om te komen tot een subjectief toepassen ervan in de eigen situatie. Hier komt de vraag op naar het selectie-criterium. Niemand zal de stelling willen verdedigen dat ieder moreel voorschrift dat wij in de Bijbel aantreffen, vandaag de dag letterlijk moet worden opgegeven en nagekomen: dat geeft blijk van een naïef biblicisme dat wij beslist afwijzen! Ten aanzien van sommige voorschriften geldt deze geldigheid wel (zoals het gebod tegen toverij), ten aanzien van andere niet (zoals de levitische spijswetten, of de heilige kus). Hòe is de Bijbel nu normatief voor ons? Met de Amerikaanse theoloog McQuilkin zouden we het zó kunnen zeggen: het volledig erkennen van het gezag van de Schrift brengt met zich mee dat ál wat de Schrift leert universele geldigheid heeft, tenzij de Schrift zèlf duidelijk maakt dat een bepaald gegeven slechts een betrekkelijke geldigheid heeft. Dit komt dus neer op een ‘Ja, tenzij’ ten opzichte van de normativiteit van de bijbelse gegevens, waarbij het ’tenzij’ door de Schrift zèlf wordt aangegeven en ingevuld.

Dit laatste is bijzonder wezenlijk. Het criterium van de selectie ligt dus niet buiten de Schrift, maar in de Schrift zelf. Vanuit de bijbelse verbanden, met name gelet op de voortgang van Gods openbaring in het Oude en Nieuwe Testament, kan het duidelijk worden dat een bepaald voorschrift in de eens gegeven vorm niet meer toepasbaar is in de veranderde (heils)historische situatie, zoals het onderscheid tussen reine en onreine dieren. Of dat de weergave van een bepaalde gebeurtenis heel duidelijk gebonden is aan de voortgang van het heil, zonder daarmee algemene geldigheid te hebben (descriptief en niet prescriptief), zoals het ‘alles gemeenschappelijk hebben’ in Hand. 2 of de genezing door de schaduw van Petrus in Hand. 5. Met name door latere Godsopenbaring kan blijken dat een eerder gegeven gebod inmiddels vervuld is, bijvoorbeeld de voorschriften van Mozes inzake de scheidbrief (Matt. 5:31-32, 19:8), het gehele systeem van de levitische offeranden (Hebreeënbrief), de spijsoffers (Matt. 7:18, Hand.10:15), de besnijdenis en daarmee alle andere rituele handelingen die het oude Israel van het omringende heidendom moesten onderscheiden (Hand.15, Galatenbrief). Zo komen wij op het gebied van de interpretatie van de tekst, dat ligt tussen de bedoeling van de auteur in de context van zijn tijd, en de toepassing voor ons in de context van ónze tijd. Daarbij stellen we allereerst vast of het argument van de tekst verankerd is in een eerdere openbaring, bijv. de schepping en de val achter 1 Tim. 2, of omgekeerd, of een Oudtestamentisch gebod een duidelijke herhaling heeft in het Nieuwe Testament, zoals het verbod van waarzeggerij en toverij uit de Pentateuch en het gebod zich te onthouden van afgoderij in 2 Cor. 6. Hiermee wordt gedemonstreerd dat de auteur het bevel niet verankert in een heersende culturele situatie maar in de geopenbaarde raad van God.

Vervolgens stellen wij vast wat het theologisch/ethisch principe is dat aan de tekst ten grondslag ligt: is dit principe prescriptief (voorschrift) of descriptief (beschrijvend)? Dit houdt ook in dat wij nagaan of er een ‘afstand’ (distantie) is tussen het principe dat hieraan ten grondslag ligt en de expliciete uitspraak van de tekst. Wanneer er zo’n ‘afstand’ blijkt te zijn kan dit ons wijzen op een culturele uitspraak die geen supra-culturele geldigheid heeft, zoals de heilige kus die Paulus de gelovigen in Corinthe elkaar laat geven. Hieruit blijkt dan ook of hetgeen wordt onderwezen uitgaat boven het cultureel bepaalde van die tijd en plaats waarvoor/waarin het geschreven werd. Indien dat zo is, dan geldt dit natuurlijk ook voor ons (bijv. gij zult niet stelen, niet echtbreken, geboden die verband houden met de heiligheid van God en de relatie waarin de mens staat tot God als Diens beelddrager). Is dat niet het geval, dan moeten en zullen wij zoeken naar een geschikte uitdrukking van het principe in ónze cultuur Zo wordt bijv. de verhouding tussen slaven en meesters opnieuw geactualiseerd in de houding van de werknemer t.o.v. zowel de vakbonden als de werkgevers en wordt in Joh.13 het gebruik van de voetwassing als illustratie en uitdrukking genomen van het wezenlijke principe van het dienen, niet als een voorschrift aan de kerk der eeuwen.

Wij kunnen nu als conclusie stellen dat de vormen en uitdrukkingen in de Schrift zowel supra-cultureel als lokaal-cultureel zijn bepaald. In het eerste geval is datgene wat wordt beschreven of geboden van universele betekenis, in het tweede geval kunnen de culturele vormen zich wijzigen al naar gelang de verschillende context. De algemene of de beperkte geldigheid van een Schriftwoord wordt dus bepaald door normen die aan de Schrift zelf zijn ontleend, niet met behulp van een buitenbijbels filter, dus niet eigenmachtig of eigendunkelijk, 2 Petr.1:20-21. Wij mogen dus niet ‘selecteren’ vanuit het moderne levensgevoel, het veranderd zedelijk gedrag of de gewijzigde situatie, de wetenschappelijke ontdekkingen of de technische ontwikkelingen, het optreden van emancipatoire processen of iets dergelijks. Slechts door studie van de Schrift zelf, door de Schriften voor zichzelf te laten spreken, kunnen hier verantwoorde beslissingen genomen worden. De Schrift is haar eigen uitlegster en dient dus ook zelf uitsluitsel te geven over de aard van haar spreken, en dus van haar normativiteit voor óns leven. Het beginsel van de Reformatie is dat voor de uitleg van de Bijbel moet worden uitgegaan van de zgn. grammatikaal- historische methode. Dat betekent dat de boodschap van de Bijbel niet wordt bepaald door bijv. de traditie der kerk, maar evenmin door wat ik ervan vind! Er bestaan eenvoudige, objectieve regels van de taal, zoals wij ook de regels vonden die te maken hebben met de interpretatie van historische geschriften. Welnu, God heeft gebruik gemaakt van menselijke taal om daarin volkomen duidelijk te zeggen wat Hij bedoelt, en wat Hij bedoelt, heeft Hij ook zo gezegd, of zoals iemand zei: “When the normal sense of the Scriptures makes common sense, seek no other sense.” Op deze twee regels: de grammatikale of taalregel en de historische of cultuurregel doen wij een beroep tegenover rechters, politici of opiniemakers, wanneer zij te maken krijgen met de uitleg en toepassing van de Heilige Schrift. Daarnaast geldt voor ieder christen dat de leiding van de Heilige Geest onontbeerlijk is om vanuit de Schrift Gods wil voor zijn leven te kennen. Daartoe is nodig een eerbiedige luisterhouding, waarbij wij in geen enkel opzicht heersen over, maar in alle opzichten ons buigen onder het Woord. Het belangrijkste hierbij is de biddende omgang met de Schrift; bovendien is de leiding van Gods Geest nodig om de gevonden bijbelse normen toe te passen in de eigentijdse situatie. Deze situatie moet grondig gepeild worden in een aandachtige openheid voor wat vanuit het heden op ons afkomt. Het gebod moet immers tot gelding komen in een wezenlijk rapport met de situatie. Overigens doet de situatie geen inbreuk op de geldigheid van het gebod. De relativering van het gebod aan de situatie mag niet leiden tot enige relativering van het gebod door de situatie.
5. De nieuwe hermeneutiek
Steeds meer worden orthodoxe Christenen in kerk en samenleving geconfronteerd met een nieuwe hermeneutiek, die niet meer (zoals in de voorheen gangbare hermeneutiek het geval was) de regels voor uitleg en toepassing van Gods Woord aan de Bijbel zelf wenst te ontlenen, maar een dialoog met de Bijbel wenst aan te gaan vanuit het eigentijdse levensbesef. Wij zullen die toelichten aan de hand van een tweetal voorbeelden. Het eerste voorbeeld daarvan is te vinden in een artikel ‘Flikkerij als roeping’ in Elseviers Magazine van 1 maart 1986. Rex Brico citeert hierin zgn. flikker-theologen als de hervormde predikanten Franz Joseph Hirs en Rinse Reeling Brouwer. Zij vergelijken de homo-bevrijding met de Exodus, de uittocht uit Egypte door Gods bevrijdend handelen. Hun homoseksualiteit zien ze als een charisma, een genadegave, ten dienste van heel het lichaam der kerk. Zo kunnen zij een pleidooi voeren, niet maar voor acceptatie, maar voor de huldiging en honorering van de homoseksuele praxis binnen de kerken. Zij willen daarbij ook niet weten van de toepassing van het monogame huwelijksmodel op de homofiele relatie. Ook ‘wie zijn lijf openlijk met velen deelt’ zou heel best trouw kunnen zijn in de bijbelse zin van het woord!
Een tweede voorbeeld vinden wij in het recent verschenen boek van Paul Knitter: No other name?, beschreven in het tijdschrift ‘Wereld en Zending, 1986/2. In dat boek worden teksten die tot nu toe exclusivistisch werden opgevat, uitgelegd als ‘belijdende’ en niet als filosofische teksten. Dat houdt in dat Hand. 4:12 (“Er is geen andere naam waarin wij behouden moeten worden) en Joh.14:6 (“Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij”) moeten worden uitgelegd als ‘descriptief’, namelijk een authentiek verslag van wat de vroege Christenen, de primitieve kerk, beleden. Jezus als ‘de zoon van God’ (Matt.16:16, enz.) en als ‘de ene middelaar tussen God en mensen’ (1 Tim. 2:5) passen niet in het kader van ‘andere incarnaties, individuen die dezelfde volheid van God-menselijke eenheid bereikten of verkregen als in Jezus werd verwerkelijkt’. Door veel missiologen werd dit boek positief ontvangen, als ‘een belangrijke stap in de richting van de dialoog met de levende religies.’ Deze nieuwe hermeneutiek, die al sedert Kant grote invloed heeft uitgeoefend, gaat niet meer uit van de tekst, maar van de relatie van de tekst tot de lezer. Hier wordt dus bewust een subjectief element ingebracht, wat ook blijkt uit de inkleuring van de exegese door de eigen ervaring, of ‘Sitz im Leben’. Een bekende uitspraak van de moderne hermeneut Gadamer is dat ‘het verstaan behoort tot de zin van datgene wat verstaan wordt’. Hiermee wordt de kern weergegeven van diens filosofische hermeneutiek: Er bestaat niet zoiets als historische, objectieve waarheid die object van onderzoek is, integendeel, hermeneutiek richt zich op het gesprek, niet op de tekst, de tekst is slechts drager van de relatie tussen de verstaander en datgene wat hij zoekt te verstaan. Slechts zó is het te verstaan dat uit de roeping van Israël een strategie voor een seculiere homo-beweging wordt afgeleid, of dat door de eeuwen erkende kernteksten van het belijden der kerk worden teruggedrukt naar een mooie geloofsbelijdenis der primitieve kerk. Vanuit de moderne, filosofische hermeneutiek mag dit legitiem zijn, vanuit de opvatting van orthodoxe Christenen is deze uitleg taalkundig absurd en theologisch blasfemisch. Het is nauwelijks voorstelbaar dat vertegenwoordigers van beide opvattingen zich naar de naam van Christus noemen en zich op één en dezelfde Bijbel beroepen. Maar het moge duidelijk zijn dat hier niet beslissend is of men conservatief of progressief van aard is, maar welke hermeneutiek men aanhangt. En de keuze voor de klassieke of de nieuwe hermeneutiek hangt weer samen met de opvatting over de aard van het Schriftgezag: komt de Bijbel op ons af als autoritatieve Godsopenbaring die om een eerbiedige luisterhouding vraagt, of is er sprake van een ‘relationeel gezag van de Schrift’, gerelativeerd door de eigentijdse ervaring van ‘de mondige bijbellezer’?
6. Wat we wèl en wat we niet bedoelen
Voor alle duidelijkheid willen wij het volgende benadrukken: orthodoxe Christenen in Nederland vragen niet de vrijheid om medemensen die anders denken en leven dan zij, op grond van allerlei vooroordelen onheus te kunnen behandelen. Integendeel, alle vormen van echte discriminatie (dus het maken van ongerechtvaardigd onderscheid) willen zij van ganser harte helpen bestrijden.
Bescheiden, maar beslist komen wij op voor het goed recht van de klassieke hermeneutiek en daarmee voor het onvoorwaardelijk buigen voor het gezag van de Schrift, hetgeen consequenties heeft voor onze levenswandel en de inrichting van allerlei levensverbanden. De pluriformiteit van onze maatschappij en cultuur wordt vandaag de dag uitdrukkelijk beleden en voor velen als een groot goed beschouwd. Laat de overheid zich dan nog eens grondig bezinnen of zij niet bezig is door middel van zogenaamde anti-discriminerende wetgeving deze pluriformiteit principieel aan te tasten! Echte anti-discriminatie-wetgeving is gewenst en nodig. Deze laat echter de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van onderwijs inzake stichting, richting en inrichting, de vrijheid van meningsuiting en van vereniging en vergadering onverlet.Het zou een verregaande grensoverschrijding zijn, wanneer de overheid zich zou opwerpen als scheidsrechter in een theologisch debat, waarbij zij de aanhangers van de nieuwe hermeneutiek met subsidies zou belonen en de handhavers van de klassieke hermeneutiek in hun vrijheid zou beknotten. Hiertegenover stellen wij dat de klassieke hermeneutiek uitgaat van strict-objectieve begineselen die enerzijds zijn verankerd in de Bijbel zelf en anderzijds worden bepaald door de wetmatigheden van het omgaan met geschiedenis en taalkunde.