Feitengevolgen voor normen en waarden
INHOUD
Inleiding
1. Het probleem
2. Onjuistheden in de schoolboeken
3. Een uitdaging voor de jeugd: logisch denken!
4. Wat zijn de gevolgen
5. De kern van het probleem
6. Eindconclusie
Verklaring van enkele gebruikte termen
Nu volgt een gedeelte uit de brochure “Evolutie”
INLEIDING
IS DAT ZO??
De Nederlandse overheid is ervan overtuigd dat de evolutietheorie bewezen is. Daarom is de leerstof over evolutie verplicht gesteld. In deze brochure wordt nagegaan of dat uitgangspunt juist is. Een aantal zaken dat in schoolboeken over de bovengenoemde theorie wordt vermeld, zal door ons nader bekeken worden. Verder wil B & O de aandacht vestigen op de samenhang die bestaat tussen de evolutieleer en “waarden en normen”.
Ten aanzien van schepping/evolutie gaan we van de volgende punten uit.
• Noch schepping, noch evolutie is natuurwetenschappelijk te bewijzen.
• Betreffende de oorsprong van de mens gaat het om een keuze tussen twee geloven: geloof in de schepping of geloof in de evolutie.
Uiteraard heeft de keuze consequenties.
• Door de overdracht van het evolutiemodel wordt leerlingen een bepaald mensbeeld (reductionistisch materialistisch) bijgebracht. • In het onderwijs dient ook het bijbelse catastrofemodel gepresenteerd te worden.
1. HET PROBLEEM: DE OORSPRONG VAN DE MENS
Met evolutie bedoelt men een geleidelijk proces waarbij een steeds hogere chemische en biologische ordening en zelfs intelligentie ontstaat. Dat proces zou begonnen zijn met de vorming van het heelal door de “Big Bang” (grote knal). De evolutietheorie veronderstelt dat het leven op aarde als volgt is ontstaan:
- uit atomen ontstonden eenvoudige moleculen,
- deze eenvoudige moleculen reageerden met elkaar tot meer samengestelde moleculen,
- door toeval ontstond zo genetisch materiaal,
- daardoor konden eenvoudige cellen groeien,
- deze levende cellen ontwikkelden
- zich gedurende miljoenen jaren tot de huidige, levensvormen, o.a. de mens.
Op scholen, universiteiten, in tv-programma’s en boeken gaat men er vanuit dat we een evolutionaire oorsprong hebben en is op grond daarvan een evolutietheorie opgesteld. Er is echter een groeiend aantal geleerden dat vraagtekens plaatst bij die theorie. We gaan, zoals in de inleiding vermeld wordt, schoolboeken kritisch bekijken.
2. ONJUISTHEDEN IN DE SCHOOLBOEKEN
2.1 De ontwikkeling van het embryo zou herhaling van de evolutie aantonen.
In een schoolboek kan men bijvoorbeeld lezen:“In de afbeelding zijn steeds drie stadia uit de embryonale ontwikkeling van vijf gewervelde dieren en de mens getekend. Door de overeenkomst in de eerste stadia van de embryonale ontwikkeling wordt het aannemelijk dat deze gewervelde dieren een gemeenschappelijke voorouder hebben.”
De werkelijkheid ziet er echter heel anders uit, zode als te zien is op de foto van de rij embryo’s in het beginstadium:
Duidelijk is te zien dat de figuur uit het schoolboek niet is gebaseerd op de werkelijkheid maar op tekeningen van Haeckel uit de 19e eeuw. Deze tekeningen van Haeckel zijn bedrog, zoals onlangs nog eens weer vermeld is in het toonaangevende blad “Science” (zie voetnoot). De gekleurde weergave in het schoolboek versterkt het idee van echtheid en werkt daardoor de misleiding in de hand. De embryo’s lijken in het geheel niet op elkaar en kunnen dus ook niet wijzen op een gemeenschappelijke voorouder.
Literatuur: Elizabeth Pennisi, ‘Haeckel’s Embryos: Fraud Rediscovered’, Science 277(5331):1435, September 5, 1997.
‘Embryonic fraud lives on’, New Scientist 155(2098):23, September 6, 1997.
2.2 Rivierdalen zouden gevormd zijn gedurende miljoenen jaren
Een schoolboek vermeldt bijvoorbeeld als vaststaand feit:“De rivier de Colorado begon zich pas 65 miljoen jaar geleden in te snijden in de gesteenten. Dat kwam, doordat het gebied langzaam omhoog werd gestuwd. De stroomsnelheid nam toe en de erosie werd sterker. Zo werd de Grand Canyon uit de oudere gesteenten geschuurd.”
Wat niet vermeld wordt:
De bewering in het schoolboek is gebaseerd op het in de 19e eeuw geformuleerde ‘uniformiteitsprincipe’, dat stelt dat de snelheid van geologische processen in verleden en heden altijd hetzelfde zijn geweest. De dikke lagen gesteenten zouden in de loop van miljoenen jaren afgezet zijn en vervolgens zou de Grand Canyon daarin uitgeslepen zijn.
Het probleem is, dat water niet gelijktijdig kan meanderen (slingeren) en vast materiaal doorsnijden. Immers, een rivier meandert, doordat het zachte materiaal wijkt voor de druk van het water, iets wat ook waar te nemen is aan de stromingspatronen van regenwater op een zandheuvel. De Grand Canyon is niet alleen diep, maar meandert ook. Dit wijst erop dat deze canyon gevormd werd toen de lagen nog betrekkelijk zacht waren en dat de Grand Canyon onder bv. catastrofale omstandigheden, waarbij de erosie enorm versneld is, in hoog tempo gevormd is.
Dat is niet in overeenstemming met wat in het schoolboek staat over miljoenen jaren.
(zie http://www.creationism.org/topbar/grandcanyon.)
2.3 Gesteentelagen zouden wijzen op honderden miljoenen jaren
In een schoolboek lezen we bijvoorbeeld:
“De sedimentlagen zijn zeer geleidelijk afgezet gedurende vele miljoenen jaren.”
Er zijn aanwijzingen van het tegengestelde: namelijk dat lagen in korte tijd afgezet werden.
De afgebeelde fossiele (versteende) bomen lopen door meerdere gesteentelagen heen, die van elkaar verschillen. Sommige bomen steken zelfs ondersteboven of in vallende toestand door de lagen heen. Dit is moeilijk te verklaren volgens het gangbare evolutiemodel dat veronderstelt dat de sedimentlagen na elkaar gedurende miljoenen jaren gevormd zijn.
Dergelijke fossielen zijn echter eenvoudig te verklaren, door aan te nemen dat de bomen tegelijk met de overige materialen (zand, kalk, modder of klei) aangespoeld zijn tijdens een enorme natuurramp en vervolgens samen met de sedimenten versteend zijn. (Een bijbelgelovige ziet hierin een duidelijke aanwijzing voor de zondvloed).
Dergelijke fossielen noemt men polystrate fossielen (meerdere-lagen fossielen).
(zie http://www.apologeticspress.org/rr/rr2000/r&r0012b.html)
http://www.icr.org/pubs/imp/imp-316.
2.4. Fossielen zouden evolutie aantonen
In een schoolboek staat bijvoorbeeld: “veel aanwijzingen over de evolutie van het leven op aarde heeft men verkregen door fossielen te bestuderen. Fossielen zijn overblijfselen of resten van planten en dieren die geconserveerd zijn in steenafzettingen”.
Volgens de evolutieleer is er een ontwikkeling van minder complexe levensvormen naar meer complexe. Daarop baseert men de veronderstelling dat lagen met minder complexe levensvormen ouder zijn dan lagen met meer complexe levensvormen. Van speciaal belang daarbij zijn de gidsfossielen. Dat zijn fossielen van planten of dieren waarvan wordt verondersteld dat ze slechts gedurende een bepaalde periode geleefd hebben en dus kenmerkend zijn voor de laag waarin ze voorkomen en daardoor (relatieve) datering van de afzetting mogelijk maken.
Enkele feiten
De meeste fossielen zien er uit als schepsels die tegenwoordig nog leven: mosselen, slakken, zeesterren, enz.
Af en toe ontdekt men echter ‘levende gidsfossielen’: planten of dieren die voorheen alleen als gidsfossiel bekend waren en waarvan plotseling levende exemplaren opduiken. Deze gidsfossielen worden daarmee onbruikbaar voor de datering van gesteenten. Tot 1938 werd bijvoorbeeld een laag waarin een fossiele Coelacanthus gedateerd op 70 tot 220 miljoen jaar oud was, omdat deze vis uitsluitend in die periode werd geacht voor te komen…..totdat men in 1938 en ook daarna levende exemplaren van deze soort aantrof in de buurt van Madagascar! Dergelijke vondsten doen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de datering van gesteenten door middel van gidsfossielen.
Er is ook een heel andere verklaring mogelijk voor de opeenvolging van fossielen in de gesteentelagen door uit te gaan van de wereldwijde catastrofe die in de Bijbel beschreven staat als de zondvloed, die grote modderstromen tengevolge gehad zal hebben. Eerst worden de zwakke weekdieren bedolven. Landdieren zullen het stijgende water zo lang mogelijk ontvluchten door hoger te klimmen en de mens, als intelligent wezen, zal middelen gebruiken om zo lang mogelijk boven water te blijven.
Boeken met een twee-modellen benadering:
Twee modellen; R.B.Bliss. distributie Novapres ISBN 9063960018
Oorsprong van het leven; R.B.Bliss, G.A.Parker. distributie Novapres ISBN 907004823X
Fossielen, sleutels tot het heden R.B.Bliss, G.E.Parker, D.T.Gish . Distr.Novapres ISBN 9063960026
2.5. Feilloze ouderdomsbepalingen.
Behalve de relatieve datering van een gesteente met behulp van gidsfossielen, heeft men ook de beschikking over radioactieve dateringsmethoden. Bij deze dateringsmethode maakt men gebruik van het verschijnsel dat radioactieve stoffen (bv. uranium) in de loop der tijd spontaan uiteenvallen. Hoe minder van de oorspronkelijke stof over is, des te langer heeft het vervalproces geduurd. Uit de overgebleven hoeveelheid radioactiviteit berekent men dan een zogenoemde absolute ouderdom. Schoolboeken gaan er van uit dat ouderdomsbepalingen via radioactiviteitmetingen een absoluut juiste datering geven.
Er wordt iets vergeten:
Er wordt vergeten de randvoorwaarden er bij te vermelden. We nemen als voorbeeld de radioactieve datering volgens de kalium/argon-methode, die gebruikt wordt voor datering van stollingsgesteente. Radioactief kalium (het “moederelement”) gaat langzaam over in radioactieve “dochterelementen”, o.a. het gas argon. Hoe ouder het gesteente is, des te minder radioactief kalium en des te meer radioactief argon er zal zijn. De verhouding tussen de hoeveelheden radioactief kalium en argon kan men meten. Vervolgens trekt men deze waarde door naar het tijdstip waarop alleen radioactief kalium aanwezig was. Op deze wijze dateert men stukjes lava (een stollingsgesteente) die in een sedimentgesteente gevonden worden en vervolgens stelt men daarop de ouderdom van de laag vast.
Aan deze methode kleven minstens drie bezwaren:
1. Men weet niet hoeveel argon-40 inde lava aanwezig was, toen het gevormd werd (toen het stolde). Deze hoeveelheid wordt berekend uit de aanwezige hoeveelheid argon-36. Bij die berekening gaat men er van uit dat de verhouding argon-36 tot argon-40 bij het stollen van de lava gelijk was aan die in de atmosfeer destijds en dat die verhouding in de atmosfeer nu nog hetzelfde is.
2. Aangenomen wordt dat de vervalsnelheid van kalium-40 al die miljoenen jaren gelijk gebleven is.
3. Een derde veronderstelling, waarvan uitgegaan wordt bij radiometrische datering is dat het systeem “gesloten” geweest is, sinds het gesteente gevormd werd. Dat wil zeggen er kwam niets bij en er verdween ook niets uit het gesteente (door bijvoorbeeld regenwater).
Illustratie van de dateringsmethode met radioactieve stoffen.
Je kunt alleen berekenen hoe lang de kraan heeft gestroomd. (1) als je weet hoeveel water er aan het begin in de bak zat, (2) als de kraan altijd even snel heeft gestroomd, en (3) als het systeem altijd ‘gesloten’ is geweest, dwz. als er geen water in of uit is gelekt.
Figuur naar: Hobrink; Evolutie, een ei zonder kip. Uitg.Gideon ISBN 9060673387
2.6. Homologe (overeenkomstige) organen zouden wijzen op evolutie.
In een schoolboek kunnen we lezen: “Behalve fossielen zijn er nog andere argumenten voor de evolutietheorie. Er bestaan veel overeenkomsten tussen verschillende soorten organismen. Je ziet in de .guur dat de beenderen in het skelet grote overeenkomst in bouw vertonen. Deze dieren hebben dan ook waarschijnlijk een gemeenschappelijke voorouder gehad”.
De jeugd wordt op een dwaalspoor gezet!
Een dergelijke overeenkomst hoeft niet te beteken dat er een afstammingsrelatie bestaat tussen deze dieren en de mens. Het kan even goed wijzen op een ontwerper die voor elk schepsel hetzelfde basisbouwplan heeft gebruikt., Een auto-ontwerper kan ook steeds van eenzelfde basisontwerp uitgaan: elke auto heeft (4) wielen, en een aandrijvingsysteem.
Beoordeling van de evolutieleer in de schoolboeken
De schoolboeken brengen de evolutieleer als vaststaand feit en presenteren dit met onvolledige en zelfs onjuiste gegevens uit het verleden en onlogische redeneringen. Wat moeten de leerlingen nu geloven?
GODSDIENSTLES IN EEN NEW AGE SAMENLEVING
Vanuit de vergelijking met India worden als kernpunten van het christen-zijn nader belicht: Gebed; cultuur; besef van geestelijke strijd; de Bijbel als absolute waarheid; geestelijke eenheid en radicaal discipelschap.
India is in feite geen land, maar een werelddeel, met circa één miljard inwoners en 1652 verschillende talen. De voertaal bij het lesgeven is op veel scholen daarom Engels; zo worden op de hierboven genoemde opleiding in een klas gemiddeld 7 verschillende talen gesproken en de studenten verstaan elkaars talen niet. De bevolking is overwegend hindoeïstisch (80%); 12 % is moslim en circa 3 % christen. Het wegtrekken van de Engelsen in 1948 betekende de instorting van veel kerkelijk christendom, vanwege interne strijd om de gebouwen. De onafhankelijke groepen vertonen grote vitaliteit en sterke groei door evangelisatie. Dat is de reden dat er een antizendingswet in Tamil Nadu, de deelstaat, waarvan Madras de hoofdstad is, uitgevaardigd is: als een hindoe zich wil laten dopen, moet toestemming gevraagd worden aan de regering. Men kan in Tamil Nadu en ook andere deelstaten vanwege het geven van godsdienstonderwijs beschuldigd worden van zending bedrijven en loopt men het risico van maximaal 20 jaar gevangenisstraf.
Het kastensysteem, hoewel officieel afgeschaft, ligt als een vloek op India. Vooral van de kant van de hogere kasten (bijv. de brahmanen ) bestaat veel weerstand tegen het christendom, omdat men bang is de macht te verliezen over de lagere kasten en kastelozen, wanneer deze christen worden.
Het christelijk onderwijs in Madras wordt hoger aangeslagen dan het overige onderwijs, met als gevolg dat op veel christelijke scholen de christenen een minderheid vormen. Zelfs komt het voor dat men een hindoe school een christelijke naam geeft om zo meer leerlingen te trekken.
De kennis van de Bijbel en het christendom onder Hindoes is minimaal. Men vereenzelvigt het christendom met het westen en de VS. Het hindoeïsme staat open voor alle godsdiensten, (‘in alles zit wat van God’.), en is wat dat betreft te vergelijken met de zogenoemde ‘New Age’. Daarmee en met het kastensysteem staat het hindoeïsme lijnrecht tegenover het Evangelie.
Men zou verwachten dat het geven van godsdienstlessen extra moeilijk zou zijn. In de praktijk blijken de godsdienstlessen juist zeer vruchtbaar te zijn, aldus een afgestudeerde docent die op een groot aantal scholen godsdienstonderwijs verzorgt.
Voor dit positieve resultaat werden zes factoren gegeven:
1.Gebed. Er wordt door de christenen veel tijd besteed aan gebed. Daar begint men de dag mee van 5.00-5.45 uur en een vergadering kan bijv. bestaan uit 3 uur bidden en ½ uur vergaderen.
2. Cultuur. De bijbelse cultuur van het O.T. staat veel dichter bij de Indiase cultuur. De ouders kiezen bijvoorbeeld een huwelijkspartner voor hun kind. Ook onder christenen is het gearrangeerde huwelijk algemeen. Ze bidden daarvoor en overleggen met de voorganger. De kinderen zien elkaar maar kort en als ze elkaar niet tegenstaan, gaan ze enkele maanden later trouwen. De kinderen vinden onze wijze van partner kiezen vreemd, want zij vinden dat hun ouders wat dat betreft toch beter inzicht hebben.
3. Besef van geestelijke strijd. Men heeft veel kennis wat betreft de geestelijke strijd.
4. De Bijbel wordt als absolute waarheid aangenomen. In ons land staat de Bijbelkritiek lijnrecht tegenover het Evangelie.
5. Geestelijke eenheid. Ook al bestaan er heel veel verschillende denominaties, toch is er openheid voor elkaar. Bijv. een Lutherse student stichtte bijvoorbeeld diverse evangelische gemeentes en werd daarbij gesteund en geholpen door Lutherse geloofsgenoten.
6. Radicaliteit. De gelovigen zijn radicaal in hun afscheiding van de wereld.
Tijdens het ‘interactieve deel’ van de lezing kwam onder meer het naar voren:
• Overeenkomsten tussen het Nederlandse New Age denken en het hindoeïsme zijn:
reïncarnatie gedachte; aandacht voor het bovennatuurlijke; occultisme; de vele alternatieve geneeswijzen; yoga. Het postmodernisme is in feite het zeer oude hellenisme, waar Paulus tegen getuigde (Hand.17). Het hindoeïsme met zijn veelgodendom lijkt op dat hellenisme.
• De hindoe wordt het meest geraakt door de kracht van God. Als hindoe is hij toegewijd aan zijn persoonlijke god. Als hij dan een christen ziet met die toewijding, treft hem de persoonlijke relatie die zich uit in liefde. Ook gebedsverhoring bij ziekte heeft grote overtuigingskracht.
• De spreker is bedroefd over de houding van het kerkelijk christendom in Nederland. Hij mist daar de persoonlijke geloofsbeleving. Men zou beter tijd kunnen besteden aan evangelisatie dan zich druk maken om onbelangrijke dingen, want Nederland wordt steeds onchristelijker en de wereld staat in brand. Het gaat om geestelijke eenheid van de gelovigen. In India besteedt men tijd aan gebedsdiensten en betrekt men de leden erbij. Die leden zorgen voor de aanwas.
dr. Pieter A. Siebesma
GODS WAARHEID IN SCHOOLVAKKEN
Voor de meeste aanwezigen was dit een eerste kennismaking met Evangelisch Bijbelgetrouw Voortgezet Onderwijs (EBVO), dat is voortgekomen uit de wens van honderden ouders en nu inspeelt op de wens van straks duizenden ouders. Om als nieuwe ‘richting’ in aanmerking te komen, moest een geheel eigen onderwijsaanpak worden beschreven, die zich thans vooral richt op drie strategische stukken: de ‘educatieve basisvisie op het kind’, ‘hoe ga je met elkaar om in schoolverband’ en de ‘uitwerking van Gods waarheid in schoolvakken’. Samen vormen deze stukken een belangrijke basis voor de uitwerking van een school- en leerklimaat dat kenmerkend is voor ‘de evangelische richting’, en wij mogen hopen dat elementen hiervan ook andere scholen voor Prot. Chr. onderwijs zullen aanspreken. Wellicht ten overvloede moge dienen dat Bijbel & Onderwijs zich richt op het hele onderwijsveld, want in toenemende mate richten wij ons ook op gereformeerd (vrijgemaakte) en reformatorische scholen.
Onderwijstechnische kenmerken
Deze eerste EBVO school is in 1999 gestart in Utrecht en breidt elk jaar met een nieuw leerjaar uit. Met ingang van september 2001 zijn er dus drie leerjaren met een aantal parallelklassen (gelet op de grote belangstelling heeft het bestuur besloten om het nieuwe schooljaar tot maximum zes nieuwe klassen te beperken, om zodoende een evenwichtige groei mogelijk te maken). De komende jaren hoopt men ook in andere plaatsen ‘EBVO’-scholen op te richten, zoals in Twente, Rotterdam en Amsterdam, en mogelijk ook in Vlaanderen. Zoals al blijkt uit de gecombineerde naam: bijbelgetrouw én evangelisch, is deze school – evenals Bijbel & Onderwijs – nadrukkelijk bijbelcentrisch èn christocentrisch. Het eerste komt vooral tot uitdrukking in de inhoud van de schoolvakken, het tweede blijkt met name bij de vorming van de leerlingen, die het karakter draagt van discipelschapstraining.
Om dit te kunnen realiseren maakt men gebruik van tal van elementen van modern onderwijsmanagement, zoals een integraal beleidsplan, clusters van vakken, een leerplanner en zogenaamde ‘parallelle methoden’. Directe bedoeling is ook het vormen van een hecht docententeam, want men kan niet iets doorgeven dat men zelf niet eerst heeft omarmd.
Dit kost uiteraard het nodige aan vergadertijd, een tijd die door de docenten als heel productief wordt ervaren als hij bijdraagt aan de eigen vorming en geestelijk leven. Het resultaat ervan leidt uiteindelijk tot vele bouwstenen of elementen, waarin telkens een bepaald onderwerp of thema bijbels en vakinhoudelijk wordt behandeld. Deze elementen worden aan de onderscheiden vakken toegedeeld, met als resultaat dat er een bijbels/didactische integratie wordt bereikt samen met de kerndoelen die de regering aan het onderwijs stelt. Zelfs afstandsonderwijs wordt met deze aanpak op termijn mogelijk, bijvoorbeeld aan kinderen van zendelingen.
Keuze van methoden en materialen
Nu is het één ding om een ideaal schoolplan uit te werken, iets anders is het om hierbij de juiste methoden en materialen te kiezen. Centraal in de definitie van de bijbelse basisbegrippen zelf staat hierbij het godsdienstonderwijs en het is verheugend te vernemen dat daarbij De Bijbel in de Basis als het meest geschikt voor de basisvorming werd beoordeeld.
Maar voor de meeste andere vakken bestaat zo’n ideale methode niet, daarom is hier voor een andere aanpak gekozen. Om te beginnen wordt per cluster en vervolgens per vakgebied vastgesteld wat voor filosofie (bolwerken) achter de methode steekt, zoals deze uit de leerboeken en andere materialen naar voren komt. Gelet op de achtergrond van prof. Van Beckevoort – vóór zijn EBVO-periode professor management in Brussel – neemt hij de achtergronden van het vak economie eerst als voorbeeld. Bijvoorbeeld, wat ‘de markt’ wil is voor velen de ‘norm’. Nee dus! Hier zou heel goed de titel van toepassing zijn van een andere methode waartoe Bijbel & Onderwijs destijds de aanzet gaf, namelijk ‘Genoeg is meer dan veel’. ‘De wil van de markt’ is een typisch voorbeeld van deterministisch denken bij het vak economie.
Bij andere vakken komt dit deterministisch denken weer op andere wijze tot uiting. Dikwijls wordt dit niet als zodanig herkend, maar juist dan dreigt de mens onbewust door deterministisch denken te worden aangestuurd. In zijn rede leidde Van Beckevoort de aanwezigen vervolgens langs de consequenties van dit denken, dat zowel natuurkunde als biologie (evolutionisme!), maar ook bijv. literatuur, mens en maatschappij heeft geïnfiltreerd. Op deze wijze bepalen een aantal kenmerken van de humanistische mensvisie op veel scholen de zich vormende levensstijl van onze jonge tieners in bijbels-negatieve zin. Ook wanneer deze komen van christelijke huize, want welke ouder kan hier nu tegenin gaan? Daarom is het van wezenlijk belang dat de docenten zich hiervan bewust zijn en hun leerlingen samenhangende concepten bijbrengen, zodat deze zelf kunnen ontleden wat zij tegenkomen en dat relateren aan Gods Woord. Dit leidt dus tot een tweezijdige integratie van schoolvakken en Gods waarheid, maar ook van de Bijbel op alle terreinen van het leven.
Een wezenlijke vraag luidt: hoe gaat uw school nu om met Nederlandse literatuur? In zijn antwoord stelde Vanbeckevoort dat in de onderbouw kan worden volstaan met het beter leren kennen van de moedertaal en, in eerste aanzet, van een aantal stromingen; met name in de bovenbouw zullen van een aantal stromingen bepaalde boeken als voorbeeld worden aangevoerd, waar nodig met begeleiding. In geen geval worden boeken met occulte en/of pornografische passages aanbevolen cq. aangeboden.
Belangrijk is ook dat de leerlingen drie jaar lang hun eigen mentor houden, zodat deze desgewenst ook in algemene zin voor begeleiding kan zorgen .
Natuurlijk zou het ideaal zijn als voor ieder vak goede christelijke boeken werden geschreven. Nu dit niet het geval is, zal men volgens vooraf afgesproken criteria moeten kiezen uit ‘de minst verwerpelijke’ methodes. Bij deze methodes zal de docent in voorkomend geval de nodige weerleggende en aanvullende – begeleiding geven. Dat komt dan in de ‘parallelle methode’ van het betrokken vak terecht.
Deze aanpak heeft ook een voordeel, en dat is dat leerlingen hun kritisch vermogen ontwikkelen en weerbaar worden gemaakt vanuit een sterke bijbelse overtuiging. Centraal hierbij staat 2 Corinthiërs 10:4-5: “de wapenen van onze veldtocht (onderwijs als veldtocht!) zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God, slechten en elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid van Christus.”
Vorming tot discipelschap
Bij het evangelisch voortgezet onderwijs gaat het niet alleen om kennis, maar ook om karaktervorming. Eigenlijk is dat helemaal niets nieuws: gold dat vroeger niet voor alle ‘Scholen met de Bijbel? Nieuw is wel dat dit wordt gedaan vanuit de modernste onderwijsvisies en tegen de achtergrond van de 21e eeuw.
Deze vorming gebeurt in overleg met de ouders, waarmee in voorkomend geval duidelijke afspraken worden gemaakt. Hierbij worden principiële keuzes gemaakt, die tevoren worden doorgesproken, zoals: het verschil tussen bijbelse en ‘andere’ meditatie (bijv. gevuld door de Here of ‘leeggemaakt’ worden), stijl en optreden, soberheid, de minste willen zijn, schuld belijden enz. De activiteiten zijn vrijwillig, zoals vrijwillig ‘vasten’: (tijdelijk) afzien van overigens normale zaken in onze welvaartscultuur. Hierbij wordt zorgvuldig gewaakt tegen uitersten zoals wetticisme of groepsdruk. Het is veeleer zo dat leerlingen de gelegenheid krijgen om hun christen-zijn in daden om te zetten met als uitgangspunt 1 Tim. 4:7, “Oefen u in de godsvrucht” en Gal. 6:8. Het gaat hier om iets van binnenuit, waarbij Christus het centrum is. Zo mag ook een begrip als ‘heilig voor God’ niet beklemmend zijn, want niet het pad zelf maakt heilig, maar wie daarop wandelt, wordt geheiligd.
Op allerlei terreinen wordt gezocht naar bijbels evenwicht, bijvoorbeeld bij discipline en straf, waar nodig in overleg met de ouders.
Iemand uit de zaal vindt het ontroerend om weer door te mogen geven wat vroeger vrij algemeen als regel gold. Maar hoe functioneren kinderen in een maatschappij waarbij het bijvoorbeeld verplicht is voor een ambtenaar om een homostel te trouwen, of in de gezondheidszorg waar reiki-massage bijna verplichte kost is? De inleider vindt dat er nog terreinen genoeg over zijn waar christenen dienstbaar kunnen zijn (al lijken dat er snel minder te worden). Bovendien worden vooral in de bovenbouw dit soort problemen besproken, bijvoorbeeld wanneer we God meer gehoorzaam moeten zijn dan richtlijnen van mensen.
dr. Emile van Beckevoort
GNOSTIEK
Ontstaan
Gnostiek ontstond in de eerste eeuw. In Col. 2 en 3, 1 Tim., Titus en 1 Joh. wordt er tegen gewaarschuwd.
De gnostiek is een poging om antwoord te geven op vragen als: waarom zijn we hier, wat is het doel van het leven, waar komt het kwaad vandaan? Vooral op dat laatste zocht men een antwoord. Er kwam een variatie aan antwoorden. Maar, er is toch wel wat gemeenschappelijks aan te geven. Dat luidt ongeveer als volgt. De gedachte is dat in god zelf een splitsing tussen goed en kwaad ontstond. Er ontstond een dwaze scheppergod (demiurg). Je zou kunnen zeggen dat god in het kwade viel. Het kwade groeide als het ware uit en er ontstond een wereld door de klungelige demiurg. Het was dus niet de bedoeling dat er een wereld ontstond. De demiurg is een bedrieger die zich voordoet als de ware, onkenbare god. En toen de wereld er eenmaal was, was deze een ramp. Bovendien werden door het geklungel per ongeluk goddelijke vonkjes opgesloten in de mens.
De oorzaak van het kwaad ligt dus bij God. Daarom is er geen sprake van zonde bij de mens, want hij kan het niet helpen. Hij is zo ontstaan: een goddelijke vonk in een kwade, materiële gevangenis. De gnosticus spreekt dan ook niet van zonde en schuld, maar van onwetendheid.
Gewoonlijk weet de mens niet dat hij een goddelijke kern heeft. Een uitgelezen groepje kan door gnosis, hogere kennis, daarvan weet krijgen. Door een speciale openbaring kan de mens die esoterische (alleen voor ingewijden bedoelde) kennis verkrijgen. Dan weet hij dat hij in zijn kern goddelijk is en kan gaan zoeken naar nog meer kennis, aan de hand van leraren, Verheven Meesters, om zichzelf als god te kunnen gaan ervaren. Een van die leraren is Jezus, maar ook bijv. Seth (de slang).
In dit artikel hebben we het over gnostiek zoals zich dat op christelijk erf voordoet.
Gnosis is op allerlei wijzen te verkrijgen. In ieder geval is het een tweede openbaringsbron, naast de bijbel. Ja, zelfs blijft de gnosticus niet langer aan de letterlijke betekenis van Bijbelwoorden hangen, maar leert er de verborgen bedoeling van kennen. Zo verlost hij zichzelf. De gnostiek is dus een leer van Zelfverlossing, want de mens kan door steeds hogere kennis contact krijgen met zijn goddelijke kern tot hij tenslotte zich kan verenigen met het goddelijke Al. Jezus is het die hem door gnosis bewust maakt van zijn gevallen toestand en hem terugbrengt tot de volheid en de volmaaktheid.
Christus en Jezus zijn van elkaar gescheiden: Christus is een geestelijk, hemels wezen, Jezus is zijn aardse verschijningsvorm. Vóór de kruisiging maakte Christus zich daarvan los en leeft als geest verder. Alleen de drie jaar tussen zijn doop in de Jordaan en de kruisiging was Jezus óók de Christus. Een andere opvatting is dat Christus een menselijk schijnlichaam had. In het Thomasevangelie is het Jezus die de discipelen zich bewust maakt Christussen te zijn. Jezus is de identieke tweelingbroer van de gnosticus. Wie dus de echte gnosis bereikt, wordt niet een christen maar een Christus.
We noemen dit pakket gedachten ‘gnostiek’. Maar lang niet iedereen, waarschijnlijk zelfs de meesten, die vandaag de dag gnostische ideeën hebben, weten dat ze met gnostische gedachten bezig zijn. Het zijn gedachten die uit ons natuurlijke, gevallen, denken opkomen en sterk beïnvloed zijn door de cultuur waarin we leven. Van nature willen we niet weten van een God, die hemel en aarde geschapen heeft, willen we er niet van weten dat de mens, door eigen schuld, in zonde is gevallen en daarom ten diepste slecht is. We aanvaarden niet dat we van een Ander afhankelijk zijn voor onze verlossing. Verlossen doen we graag zelf. Het woord ‘gnostiek’ wordt hier voor het gemak gebruikt, om aan te duiden waar we het over hebben. En niet om iedereen, die daar iets van heeft opgepikt, gelijk in de hoek van ketters te zetten.
In de eerste drie eeuwen van onze jaartelling bloeide de gnostiek. Erna was het meer ondergronds, nu en dan opduikend. Bijvoorbeeld de Bogomielen in de 10e eeuw, de Katharen sinds ong. 1150, in de Renaissance Pico della Mirandola en rond 1600 de mysticus Jakob Böhme. Sinds eind 18e eeuw is het algemener aanwezig, eerst in de Romantiek (bijv. bij de jonge Goethe), rond 1900 bij Carl Gustav Jung en sinds ongeveer 1985, de newagebeweging, die nu deel uitmaakt van het postmodernisme.
GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING
Geschiedenis is één van de centrale vakken van het christelijk onderwijs. Hiermee verwerven leerlingen kennis en waarde-oordelen die hun functioneren als mens in de samenleving wezenlijk bepalen.
Kerndoelen Geschiedenis en Staatsinrichting
Evenals bij de vakken Bijbel/Godsdienst, Nederlands/Moderne talen en Natuurkunde hoort het vak Geschiedenis tot de centrale vakken van het christelijk onderwijs. Hiermee wordt immers de persoonlijkheid gevormd, waarmee de leerlingen kennis en waarde-oordelen kunnen verwerven die voor hun gehele functioneren als mens en als christen van wezenlijk belang zijn. Zonder dit wordt immers het reductionisme sterk bevorderd, waardoor leerlingen alles puur pragmatisch en uitsluitend beoordelen vanuit het nut in het hier-en-nu
Geschiedenisonderwijs helpt bij de vorming van eenmens die veelzijdig is en genuanceerd kan denken, die sceptisch staat tegenover opeenvolgende heils-ideologieën. Geschiedenis is bij uitstek een vak dat mensen ‘integratie’ leert van bijbelse waarden en normen met de praktijk van hetleven.
Geschiedenis valt onder de wereldoriënterende vakken. Daarbij kan een eenzijdig wereldbeeld worden gevormd, hetzij vanuit het modernisme/pragmatisme, hetzij vanuit het postmodernisme/relativisme. Daarom verwijzen wij ook wij naar de Vakoverstijgende kerndoelen, speciaal het gedeeltevan de gamma-vakken.
Als tegenwicht tegende invloed van hetpostmodernisme is kennisvan de geschiedenismeer dan ooit noodzakelijk voorde ontwikkeling van eenallround persoonlijkheid die weerbaar is tegen ideologische manipulatie.
Verder verwijzen wij naar de Vereniging voor Christen-historici, die zich als doel heeft gesteld:
– zich te bezinnen op de geschiedenis en haar beoefening en overdracht in Nederland te bevorderen en aan te moedigen,
-de belangen van haar leden, voorzover deze samenhangen met de beoefeningvan de geschiedenis, waar mogelijk te behartigen.
GELOOFSOPVOEDING
Geloofsopvoeding: Geloven en hedendaags cultuurbewustzijn
Het lijkt erop, dat in leven en samenleven voor velen God geen factor van betekenis meer is. Jongeren verlaten massaal de kerken, ouderen hebben geen relevante antwoorden om te laten zien wat God in hun leven doet. Geloven lijkt een aangevochten zaak, de termen “secularisatie” en “kerkverlating” lijken gegeven constatering te bevestigen. Maar, met de verwijzing naar de kerkverlating en secularisatie is nog niet alles, beter: nog niet het diepste gezegd. Uitgangsgedachte van de workshop de inleider is, dat achter de genoemde verschijnselen een fundamenteler probleemcomplex schuil gaat. Een probleemcomplex, dat kan worden gediagnosticeerd als: een onvermogen tot Godservaring. Om in deze tijd over godsdienstige opvoeding te spreken en dan net te doen alsof er niets met het hedendaagse godsdienstig beleven en ervaren (in relatie tot het hedendaagse cultuurbewustzijn) aan de hand is, lijkt een al te gemakkelijke houding. Uiteindelijk zal deze houding pedagogisch en didactisch een doodlopende weg blijken te zijn. Om dat laatste toe te lichten zullen de volgende stellingen worden uitgewerkt:
Alle opvoeding, ook geloofsopvoeding, geschiedt steeds tegen en binnen de bestaans-, ervarings- en kennisachtergrond van een bepaalde tijd en cultuur. Het is ook deze bestaanshorizon die opvoedingsmogelijkheden en –onmogelijkheden bepaalt.
We leven in een tijd waarin we de godsdienstige opvoeding, en daarmee het “geloven” van de volgende generaties, niet meer kunnen redden door aantrekkelijker pedagogische en didactische methoden en technieken aan te bieden. We zijn t.a.v. de toekomst van het christelijk geloof op een kritisch punt in de (menselijke) geschiedenis aangekomen. De vraag is nu, of dit moment van de geschiedenis een ‘point of no return’ is?
We leven in een tijd, waarin er naast het christendom, allerlei religieuze bewegingen van min of meer oosterse afkomst zich sterk maken en in concurrentie lijken met het christelijk geloof. Ook al lijkt het christendom aan de kant van de verliezende religies te staan, het religieus besef is toch nog overduidelijk aanwezig en is deel blijven uitmaken van ons hedendaags cultuurbewustzijn. Soms heeft dit besef geen naam en toont het zich als een heimwee naar iets waarvoor geen naam lijkt te bestaan.
We leven in een tijd, waarin er meer en meer kritiek ontstaat op de z.g. Gereformeerde opvoeding (herinner u maar eens Aleid Schilder’s kritiek, en die van anderen, geleerd en niet geleerd), of ten minste op die opvoeding, die er van uitgaat dat het kind van nature slecht is.
De eigenlijke thematiek van de werkwinkel is dan ook:
Hoe kunnen we een zodanige opvoeding (en zodanig onderwijs) geven, dat daardoor de weg geopend wordt naar latente religieuze verlangens en het vermogen tot Godservaring? Wij stellen een visie op christelijke geloofsopvoeding aan de orde, die bouwen wil op de latente religieuze verlangens en oervragen in de mens.
Genoemde thematiek dient wordt aan de hand van de volgende thema’s uitgewerkt:
Wat is de situatie van de moderne mens/jeugd t.a.v. geloof en kerk?
Wat is er met de mens gebeurd, waar het diens vermogen tot Godservaring betreft?
Wat kunnen de oorzaken van het onvermogen tot Godservaring zijn?
Kan het stellen van de diagnose ook de weg naar de genezing van dat onvermogen inhouden, of blijken we in de moderne tijd met een groot dilemma en daardoor met een zich sluitende hemel te zitten?
Biedt de psychologie inzicht in de religieuze of godsdienstige ontwikkeling van de mens en kunnen we met die inzichten iets beginnen?
Welke zijn de z.g. pedagogische voorwaarden waaronder geloofsopvoeding plaats kan vinden?
Wat zijn de didactische mogelijkheden om, staande binnen het moderne cultuurbewustzijn, jongeren een zinperspectief te bieden waarin de existentiële relevantie van het christelijk geloof een essentiële rol kan spelen in hun zoeken naar antwoorden op fundamentele levens- en zinvragen?
Doelstellingen van de lezing
De cursus geloofsopvoeding is er op gericht onderwijsgevenden in de basisschool en de eerste klassen van het voortgezet onderwijs (en andere belangstellenden) inzicht te geven in de aard van het moderne onvermogen tot Godservaring, en hen mogelijkheden van psychologische, pedagogische en didactische aard aan te reiken om aan te sluiten bij latente religieuze oervragen van mens en kind, om zo een therapeutisch te verstane pedagogische en didactische aanpak van de geloofsopvoeding te kunnen realiseren.
De specifieke doelstelling van onze workshop geloofsopvoeding is gericht op het bewustmaken van de deelnemers van:
Drs. M.Valenkamp
GELOOFSOPVOEDING EN GEWETENSVORMING IN DE 21E EEUW
Geloofsopvoeding in de 21e eeuw moet kinderen leren om stand te houden in een situatie waar het christendom niet meer vanzelfsprekend is en andere religies zich aandienen. Hoe dragen wij de essentie van het christelijk geloof op geloofwaardige en relevante wijze over? door drs. R.H. Matzken
Inhoud:
Het ABC van de geloofsopvoeding
Het geweten: speerpunt van de geloofsopvoeding
Niet alleen statisch, maar vooral dynamisch!
Niet alleen thetisch, maar ook antithetisch!
2
3
4
4
Geloofsopvoeding vanuit 2 Timotheus 3:15-17
Geloofsopvoeding naar leeftijdsgroepen
Het doel van de geloofsopvoeding
Kortom, geloofsopvoeding is . . .
5
6
7
7
Het ABC van de geloofsopvoeding
De meeste handreikingen over geloofsopvoeding zijn geschreven over het HOE van de overdracht, maar laten het WAT ervan dikwijls vaag of onbesproken. Aan het begin van deze handreiking stellen wij, net als in de Bijbel, het WAT centraal. Voor ons begint geloofsopvoeding met kennis van de Bijbel als Gods openbaring aan de mensen, een openbaring die zijn climax bereikt in het zenden van Gods Zoon, de Here Jezus Christus. In een enkel vers (Hebr. 1:3) wordt een definitie gegeven van wie Hij is en wat Hij heeft gedaan, als Schepper, Verlosser en Voleinder.
Geloofsopvoeding is dus allereerst bijbelcentrisch (kennis van de Schrift als Gods Woord) en christocentrisch (gericht op de unieke Persoon van Jezus Christus). Wanneer men zelf twijfels heeft over de inspiratie of het gezag van de Bijbel, of over de manier waarop erkende geloofswaarheden (zoals de verzoening) worden uitgelegd, kan men de geloofsopvoeding beter aan anderen overlaten. Anders is het voornaamste wat men overdraagt onzekerheid, of een vaag begrip van spiritualiteit, dat jonge mensen dan op hun eigen manier (en meestal verkeerd) invullen.
Het geweten: speerpunt van de geloofsopvoeding
Het speerpunt van de geloofsopvoeding is de vorming en ijking van het geweten, dat dient als Gods monitor. De Engelse, Franse, Latijnse en Griekse woorden voor ‘geweten’ (conscientia, suneidesis) betekenen allemaal: samen-weten. Alle teksten van het Nieuwe Testament leggen uit hoe dit kostbare instrument de mens – christen of niet-christen—bewust maakt van de manier hoe God over de dingen van het leven denkt. Vandaar de oproep om ons geweten zuiver te houden en het niet vanwege de zonde buiten werking te stellen. Het Hebreeuwse woord leb verwijst naar het hart; de Spreukendichter (4:23) zegt ervan: “Bewaar uw hart boven al wat te bewaren is.”
Het geweten maakt ons attent op de morele aard van de dingen die wij (van plan zijn) te doen en weerhoudt ons van onverantwoord handelen. Wanneer wij iets tegen ons geweten indoen, krijgen wij gevoelens van schuld, schaamte of vrees. Karl Barth – die wij lang niet overal kunnen volgen! – noemde het geweten eens: het vermogen om verantwoordelijk te zijn jegens God en de mensen.
Veel stromingen in de opvoeding houden geen rekening met het geweten, maar dat kan leiden tot diepe depressies en zelfvervreemding; de Spreukendichter ons immers aan: “Behoed uw hart boven al wat te bewaren is.”. Het is de primaire taak van de geloofsopvoeding om het geweten te vormen en te voeden naar Gods Woord, door de kinderen zowel besef van God als besef van zonden te leren. Bij sommige kinderen moeten daarbij allerlei beperkingen worden opgeruimd die zijn opgelegd door menselijke tradities, want zij moeten leren staan in de vrijheid waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt. Andere kinderen moeten er juist op gewezen worden dat er grenzen zijn aan de vrijheid; zij moeten leren omgaan met een vrijheid-in-gebondenheid. Vandaar de noodzaak van een bijbels denkkader, dat wordt opgebouwd vanuit de bijbelse kernbegrippen of –waarden (zie hiervoor ons EDUkatern #1, Opvoeden tot weerbaarheid vanuit het Evangelie).
Geloofsopvoeding vanuit 2 Timotheus 3:15-17
De woorden van Paulus in 2 Timotheüs 3:15-17 zijn van toepassing op allen die vanuit de Bijbel hun kinderen/leerlingen willen onderwijzen in de navolging van Christus. Hieronder volgt een schematische opzet van een pedagogische invulling van discipelschap, uitgaande van de trits Gezin – Kerk – School.
Persoonsvorming:
zich stellen onder-wijzing
Opbouwen van een bijbels denkkader,
zich stellen onder-richting
School
Weerbaar maken
Corrigeren: terugbrengen op de rechte weg
Kerk
Helaas is deze ideale situatie in veel gevallen niet toepasbaar. In dit geval kan een van de andere instanties (een deel van) de functie van de geloofsopvoeding overnemen.
Het doel van de geloofsopvoeding
Blijkens 2 Tim. 3:17 staat Paulus het volgende doel van de geloofsopvoeding voor ogen:
“opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.”
Wij kunnen dit als volgt vertalen naar de opvoeding:
* goede relaties met het andere geslacht en zo mogelijk met de peergroep
* weerbaar tegen de sekten, het occulte en New Age
* bestand tegen de bekoring van alcohol, nicotine, drugs, gokken enz.
* in staat om voor zichzelf te zorgen en waar mogelijk anderen te helpen
* betrokken bij het behoud van natuur en milieu
* een goed en kritisch staatsburger
* voorbereid op de toekomst en de ontmoeting met God
* altijd bereid tot verantwoording van de hoop die in ons is.
Kortom, geloofsopvoeding is . . .
. . . consequent beleven en voorleven wat het geloof in God voor je persoonlijk betekent. Een groot deel van de geloofsopvoeding is non-verbaal, namelijk het voorbeeld van de omgang met God in het dagelijks leven. De verbale geloofsopvoeding: het doorgeven van het geloofsgoed volgens Deuteronomium 6 en 1 Timotheüs 6, heeft dit non-verbale geloofsklimaat als klankbodem. Wanneer ouders of kinderen van elkaar merken dat dit niet klopt, moet dit wederzijds worden erkend en beleden.
. . . een goede band met de kinderen onderhouden, ook al belanden zij thans in een wereld van “goden waarvoor de vaderen niet gehuiverd hadden” (Deut. 32:17). Juist dan moeten ouders en opvoeders hun kinderen niet alleen laten. Dan blijkt vaak dat onze postmoderne tijd weer veel meer lijkt op bijbelse tijden, zoals die in Richteren en Handelingen beschreven zijn.
. . . kinderen leren standhouden in een antithetische situatie. Wij zouden die tegenstellingen liever voor hen uitschuiven naar de puberteit, maar dat is erg moeilijk wanneer zij al op kleuterleeftijd worden geconfronteerd met occulte spelletjes, video’s, boeken en computersoftware. Hierin hebben ouders wijsheid nodig om te onderscheiden tussen datgene waarvan zij de kinderen moeten weghouden en waarvoor zij hen toch–onder goede begeleiding—weerbaar moeten maken.
. . . in de praktijk beleven en doorgeven dat “de Here nabij is”, dat “het Woord nabij is”.
Daarentegen moeten we het occulte herkennen en op afstand houden. Het eerste betekent ook dat wij kinderen voorgaan met Gods Woord, geleid door Gods Geest, te gaan naar de nieuwe tijd, ook en juist als het gaat om krachten en machten en om de toekomst, van de eenentwintigste eeuw.
. . . de bedreigingen in het licht van de grootheid van God vertalen als uitdagingen.
Het grote bijbelse voorbeeld zijn de twaalf verspieders uit Numeri 13 en 14. Zij zagen allemaal zowel de reuzen-mensen als de reuze-druiven. Tien van hen bezweken voor de bedreiging, maar twee zagen die als een uitdaging en mochten als enigen van het miljoenenvolk het beloofde land binnengaan.
. . . samen met de spreukendichter (15:15) zeggen: “Voor de blijmoedige is het altijd feest”. Blijdschap en feest werkt altijd aanstekelijk, niet in de laatste plaats bij kinderen.
“De vreugde van de HERE zal uw sterkte zijn.”
Gebedsgroepen op scholen
Steeds meer ouders komen een keer per week bij elkaar om voor de school te bidden (bij het voortgezet onderwijs ook leerlingen). Een verslag van zo’n gebedsgroep: waarvoor zoal wordt gebeden en hoe dat bij de school leeft.
Op de vraag waarom moeten er gebedsgroepen zijn voor onze scholen, wil ik graag het volgende aan u vertellen. Ik spreek hier over twee christelijke basisscholen. Een aantal moeders die iedere veertien dagen bij elkaar kwamen voor bijbelstudie, bespraken ook eens de situaties op school. Ze kwamen tot de conclusie dat er overal gebedsgroepen voor zijn, maar waarom eigenlijk niet voor de school. Als ouders zijn wij ook verantwoordelijk voor het beleid dat op scholen gevoerd wordt en waarmee onze kinderen (dus wij als ouders) te maken hebben.
Uitgangspunt was dat de bijbel het ons zegt. Bidt voor de hooggeplaatsten en de verantwoordelijken. De Here Jezus leert het ons in Zijn woord. Hij zelf was ook vaak in gebed. Het is dus een soort opdracht.
Waar wordt zoal voor gebeden?
1a. In deze tijd b.v. voor vervanging van (langdurige) zieke leerkrachten
b. Klassen waar onderling problemen zijn met leerlingen
2a. Leerkrachten en hun gezinnen e.v. bijzondere omstandigheden.
b. Gezinnen van leerlingen die in bijzondere omstandigheden verkeren.
3. Voor goede leermethoden die vanuit christelijk fundament ontwikkeld zijn, waarbij occulte zaken worden gemeden.
4. Voor degene die naar een leerkracht toe zal gaan om te vertellen dat er getwijfeld wordt aan de christelijk inslag van b.v. een bepaald boek wat voor gelezen wordt of het gebruik van mandala’s. (Dit wordt als een van de moeilijkste dingen ervaren en is de enige verantwoordelijkheid die de gebedsgroep op zich neemt.
5. Inzicht voor bestuur, directie, leerkrachten en remedial teachers, om in deze tijd ook een duidelijke christelijke visie, geënt op Gods woord, uit te dragen aan de leerlingen en het te volgen beleid.
6. Dat een ieder die direct betrokken is bij de school en bij de leerlingen, een persoonlijke relatie mag hebben met Jezus Christus.
Leeft het bij de school en overige ouders?
Bij de school is het afhankelijk hoe de leerkracht zelf in het geloof staat.
Dit geldt natuurlijk ook voor de ouders. De gebedsgroepjes zijn niet groot, ongeveer vijf personen.
Deze komen echter wel trouw bij elkaar in een huiskamer op een vaste tijd, vaste plaats één keer per vier weken. Van tevoren laat één van de bidders zich door de school op de hoogte brengen van eventuele gebedspunten die vanuit de school komen. In de loop van de tijd is er een open en eerlijk contact ontstaan. Zelfs heeft een van de schoolteams het voorbeeld van de gebedsgroep gevolgd door de handen te vouwen toen zij geen uitkomst in een bepaalde zaak meer zagen. Dit verdient eigenlijk een vervolg.
Voor nieuwe komende bidders wordt uitgelegd hoe de bidstond verloopt zodat men zich snel thuis kan voelen. Per slot van rekening is er één christelijk geloof, maar er zijn wel verschillende kerken en gemeentes met ieder zijn eigen visie en inbreng waaruit de kinderen op deze scholen zitten. De gebedsgroepjes hebben nu ongeveer acht jaar ‘ervaring’ en zien graag dat iedereen zich erin kan vinden. Wel moet duidelijk zijn dat ze beslist niet verantwoordelijk zijn voor situaties, veranderingen e.d. en daardoor ook geen doorgeefluik zijn.
Zijn er gebedsverhoringen?
Ja, ik kan hierover natuurlijk niet inhoudelijk op ingaan, maar men ervoer wel in bepaalde situaties, zowel de school als de gebedsgroepen, een bijzondere soms snelle verandering. Deze wordt toegedacht aan de kracht van het gebed! Want dat is waarvoor wij op de bres moeten gaan.
Gebed voor kracht = kracht door gebed.
FANTASIEREIZEN
Fantasiereizen zijn niet zo onschuldig als het lijkt: in wezen zijn het hypnose-technieken en technieken van astrale projectie. Ondanks de grote gevaren worden deze in toenemende mate ingevoerd bij het onderwijs, door prof. dr. R. Franzke Ten geleide
Bij de meeste ouders en onderwijsgevenden zal het nog niet bekend zijn: op onze scholen vindt één van de grootste revoluties plaats uit de geschiedenis van het onderwijs! Momenteel worden namelijk allerlei methoden en programma’s van onderwijs ingevoerd, die in de regel volledig onbekend zijn aan de ouders en besturen, en door de leraren veelal niet begrepen worden.
Daartoe behoren ook de zogenaamde fantasiereizen, die zouden dienen tot ontspanning en om kinderen rustig te maken. Hierdoor zouden de kinderen beter gaan presteren en zich beter kunnen concentreren. Hun persoonlijkheid zou zich beter kunnen ontplooien, evenals hun voorstellingsvermogen.
Noot van de vertaler: Over dit onderwerp heeft Bijbel & Onderwijs reeds tal van publicaties het licht doen zien. In een persoonlijk contact met dr. Franzke waren wij beide verrast toen wij ontdekten hoe wij met dezelfde problematiek bezig waren geweest. Prof. Franzke heeft samen met anderen in Duitsland breed onderzoek gedaan en de resultaten ervan gedocumenteerd in diverse boeken en Anti-Okkultismus-INFO’s vastgelegd. Weliswaar gaat het hier om de situatie in Duitsland, maar die komt op tal van punten overeen met de situatie in Nederland en Vlaanderen. Waar nodig, wordt op onze eigen situatie ingegaan.
Wat zijn fantasiereizen?
Fantasiereizen: een onschuldige klinkende naam voor allerminst onschuldige hypnose-technieken. Een vluchtige blik op de hypnose-literatuur toont al aan dat ‘fantasiereizen’ een wetenschappelijke erkende inleiding tot hypnose zijn. Ze worden door hypnotherapeuten gebruikt wanneer zij hun patiënten in een toestand van trance willen brengen. Daarbij moeten de patiënten zich ontspannen en zich voorstellen op een andere plaats (weide, strand, berg) te zijn dan waar zij zich momenteel met hun lichaam bevinden.
Hieruit mag geconcludeerd worden dat met behulp van ‘fantasiereizen’ onwetende en weerloze kinderen en jongeren tijdens hun lessen op school worden gehypnotiseerd resp. gebracht in een toestand van trance, zonder dat hen dit wordt meegedeeld en zonder dat hun ouders en opvoeders hiervan op de hoogte zijn!
Maar fantasiereizen zijn nog veel meer: het zijn technieken van astrale projectie, d.w.z. zij zijn aanleiding tot reizen van de ziel buiten het lichaam (uittredingen) en zelfs tot astrale reizen. Er wordt mee beoogd dat men zijn eigen lichaam verlaat om naar een andere wereld of tijd te vliegen en te reizen.
Wie kennis neemt van de betreffende literatuur van de esoterica (de naar binnen gerichte werkelijkheid), zal het zonder enige twijfel moeten beamen: ‘Fantasiereizen’ zijn in werkelijkheid astrale reizen, d.w.z. reizen die buiten het lichaam plaatsvinden. Dit blijkt ook uit de toepasselijke formuleringen van de auteurs. Wanneer het gaat om de ‘terugreis’, dient men ‘hierheen’, ‘in deze ruimte’, ‘in de groep’ terug te komen, en tegenwoordig schroomt men niet te spreken van ‘in je lichaam terugkeren’. Dat kan immers alleen wanneer je het eerst hebt verlaten! Wij noemen enkele voorbeelden van formuleringen die hierbij worden gebruikt:
En je geest kan vrij zweven. Je zweeft deze kamer uit en komt in een andere plaats…
Dat het hier beslist niet om onschuldige ‘fantasiereizen’ gaat, blijkt ook uit de talloze formules die men hanteert (“Je hoeft niet bang te zijn”), evenals uit de zorgvuldige procedure om ‘terug te keren’. Uitdrukkelijk wordt ervoor gewaarschuwd geen fouten te maken en altijd weer langs dezelfde weg terug te keren. Ook de waarschuwing tegen ‘bijwerkingen’ toont aan dat hier nog van alles mis kan gaan.
Wanneer het bij deze ‘fantasiereizen’ werkelijk alleen maar zou gaan om fantasie, waarom wordt er dan zoveel nadruk gelegd op de procedure om terug te keren? Dan zouden de kinderen alleen maar hun ogen moeten opendoen! Maar deze waarschuwing is heel reëel, omdat de gevolgen enorm kunnen zijn, zoals we zullen opmerken bij paragraaf 3.
Overeenkomst met magie, heksencultus en sjamanisme
“Diepe lichamelijke ontspanning, een tot rust gebrachte geest en het verlangen om te reizen, zijn factoren die bij zeer veel succesvolle projecties op de voorgrond staan”
De kunst om het lichaam te verlaten wordt algemeen aan heksen, tovenaars en sjamanen toegeschreven. Inderdaad komt het fenomeen van reizen-buiten-het-lichaam in de literatuur over heksen, magiërs en sjamanen telkens weer aan de orde. Hierin wordt ook verteld wat iemand moet doen die een reis buiten het lichaam wil ondernemen.
Volgens de eigentijdse sjamaan M. Harner is “de sjamaan specialist van een trance waarin zijn ziel het lichaam verlaat, naar de hemel vliegt of in de onderwereld afdaalt.
Franzke’s onderzoek omvat de belangrijkste sjamanen- en magie/heksenliteratuur
Hierin wordt weergegeven op welke wijze sjamanen, tovenaars en heksen buiten hun lichaam weten te treden en hoe zij zich ‘astraal’ kunnen verplaatsen. Hieronder geven wij hiervan enkele kenmerken met het doel om het gebruik ervan in het onderwijs te herkennen, niet om ermee te gaan experimenteren!
“Hoe meer ontspannen je bent, des te makkelijker zal je de spirituele wereld kunnen binnentreden (Oertli)
Gevaren en risico’s
Fantasiereizen zijn uitermate gevaarlijk en de zogenaamde droomreizen kunnen ware nachtmerries zijn. Dat blijkt uit de literatuur over dit onderwerp.
De sjamaan Oertli waarschuwt: “Het op onachtzame wijze betreden van de spirituele wereld kan tragisch aflopen. Daar zijn slechte elementen, die in plaats van ons te helpen, ons schade toebrengen. Mij zijn gevallen bekend van mensen die als gevolg van onvoorzichtige contacten, niet in staat waren om in onze wereld terug te keren, arbeidsongeschikt werden en/of zich onder psychiatrische behandeling moesten stellen” …”Zij ontmoeten daar monsters, slangen, spinnen en dergelijke wezens.”(pag.38f, 208)
Iets dergelijks schrijft de magie-deskundige Ulrich: “Astrale wandelingen (kunnen) voor de onwetende zeer gevaarlijk zijn. Alle elementen van laag allooi, zoals demonen, geesten, zwarte magiërs zijn er alleen maar in geïnteresseerd om de zielenkrachten van de nietsvermoedende reiziger af te tappen en die voor hun eigen doelen te misbruiken.”
Brennan wijst erop dat “de esoterische literatuur vol waarschuwingen staat dat (reizen-buiten-het-lichaam) de gezondheid in ernstige mate kunnen aantasten—tot aan hartaanvallen en beroerten toe. In ieder geval is het uiterst onaangenaam.” (pag. 33). Zelf had hij “het gevoel alsof hij waanzinnig zou worden en moest sterven” (pag. 26). Een collega van hem schrijft dat “het een van de meest onaangename en beangstigende ervaringen is geweest die hij ooit heeft gehad.” (pag. 42)
Over de ernstige gevaren van de fantasiereizen en verwijzingen naar de psychiatrie hebben mij ook jarenlange beoefenaars van Transcendente Meditatie bericht. De sjamanen- en heksenliteratuur toont aan dat reizen-buiten-het-lichaam
“Wanneer wij in trance of rituelen onze herinneringsruimten openen, is dat ten dele zeer bedreigend.”
In een heksenboek wordt op de vraag of trancereizen gevaarlijk zijn en of men altijd zonder schade terug kan komen, het volgende vermeld: “Ik zoek de mensen uit waarmee ik zoiets doe. Het is niet voor iemand die psychisch onstabiel is en onder sterke angsttoestanden of depressies lijdt. Het gevaar dat iemand uitflipt, zou ik niet willen provoceren.
Iemand als C. Goldner (‘Psycho’), die grote kritiek op de esoterica heeft en die als volksverlakkerij bestempelt, schrijft over trancereizen: “Als riskant gelden met name cassetten en CD’s, die de esoterische vakhandel over elk denkbaar thema aanbiedt. Wanneer men zulke tapes zonder begeleiding gebruikt … bestaat het gevaar dat men uit de geïnduceerde droom- of waanwereld niet (!!!) of slechts ten dele de weg tot de werkelijkheid terug kan vinden.”
Toepassing in het onderwijs
Niettemin vormen fantasiereizen inmiddels een vast onderdeel van de moderne didactiek alsmede van alle nieuwe programma’s voor het onderwijs, zoals
Daarbij leren kinderen om hun lichaam te verlaten, iets wat voorheen aan heksen, tovenaars en sjamanen was voorbehouden, kortom, zij moeten leren ‘vliegen en zweven’ (vgl. Bauer/Behriger)
Dat dergelijke ‘fantasiereizen’ uiteindelijk magische sleutelkwaliteiten zijn, wordt ook door het ministerie voor cultuur, jeugd en sport bevestigd: “Mandala’s en fantasiereizen zijn … enerzijds te beschouwen als deels magische elementen van de traditionele theorie- en zinsystemen, anderzijds horen zij tot het repertoire van de door New Age gevormde en esoterische gedachten en leefwerelden…”(Schulverwaltung BW, 1/99).
In een artikel van het tijdschrift Praxis Schule (juli 1999) hebben feministen duidelijk gemaakt dat ‘de ideale schoolleidster’ in het kader van de moderne ‘geleidecultuur’ aan scholen de techniek van de fantasiereizen moeten bijbrengen en beheersen.
En opdat voortaan geen enkele leerling zich meer aan buitenlichamelijke ervaringen kan onttrekken, wordt alle leerstof geschikt gemaakt voor de computer en in de onmiddellijke toekomst nog slechts in ‘virtuele werkelijkheid’ gepresenteerd. Op die manier worden de kinderen gedwongen om in andere (tover)werelden te duiken, met onwerkelijke fabel- en horrorwezens in contact te treden en te communiceren. Net zolang totdat de leerlingen hun eerste buitenlichamelijke en transcendente ervaringen opdoen, geestelijk in de war raken en (aan deze schijnwerelden) verslaafd zijn geworden.
Dit astrale en esoterische leerprogramma wordt aangevuld met klassikale uitstapjes naar zinparken, zinscholen, fantasieparken en door ministerieel voorgeschreven klassentochten naar de ‘virtuele werkelijkheden’ van de Expo.
Het kan nog erger. Het ziet ernaar uit dat in de toekomst alle informatie alleen nog maar in ‘pakketten’ wordt aangeboden, d.w.z. in een pakket met een occulte of magische praktijk. Thans reeds moeten veel kinderen van de basisschool elke letter die zij in groep 3 leren, in een fantasiereis uit de ‘fantasiewereld’ ophalen.Nu al moeten de gedachten voor klassewerk op een ‘fantasiereis’ in de geest geschouwd en vervolgens opgeschreven worden: Schrijf op wat je (in de ‘fantasiewereld’) hebt gezien, gevoeld, gehoord, beleefd…
Niemand die psychisch gezond is, en zeker geen (op de Bijbel georiënteerde) christen, zal op zo’n ‘fantasiereis’ ook maar iets beleven wat hierop lijkt. Hij zal niets zien, niets horen, niets voelen; hij zal geen ‘innerlijke beelden’ of visioenen krijgen, geen ‘innerlijke stemmen) of audities horen en lichamelijk niets beleven. Wat zou hij dan moeten schrijven, tekenen, berichten? Scholieren zonder die magische vermogens van trance-inductie, astrale projectie en visualisering hebben in de ‘school van de toekomst’ dus geen kans. En toch is er in Duitsland geen enkele pedagoog die deze huidige trend in de pedagogiek met afkeer volgt, terwijl er bijv. in Nederland duizenden ouders een petitie aan het parlement tegen occulte praktijken in de school hebben ondertekend. (dit was een initiatief van Bijbel & Onderwijs)
Aanbevelingen
a. In de eerste plaats: Maak uw kind geestelijk weerbaar door het tot onze Heiland te leiden, zodat het een discipel van Jezus Christus wordt.” In moderne taal gezegd: “Zorg dat het kind de Here Jezus als zijn Gids heeft.”
b. Houdt uzelf en uw kinderen verre van alle vormen van fantasiereizen. Onschuldige fantasiereizen bestaan niet en je kunt er ook niet ‘op verantwoorde manier mee omgaan’. Ook niet wanneer duizenden psychologen, psychotherapeuten, hypnosedeskundigen en esoterici het tegendeel beweren.
Het hele uitgangspunt is in wezen vals en verwerpelijk. Na enige oefening voeren fantasiereizen
Dergelijke praktijken horen niet in de school thuis. Zij zijn in strijd met het recht en de wet op grond van:
In een vrije samenleving mag niemand gedwongen worden om zich te laten hypnotiseren en/of de (quasi) rituelen van magie, sjamanisme en die van het Verre Oosten te beoefenen.
Daarom aarzelen we niet om fantasiereizen een vorm van geweld tegen onwetende en weerloze kinderen te noemen. Het is een vorm van geweld tegen de ziel en een wederrechtelijke aantasting van de persoonlijkheid en mensenrechten van de kinderen. Ouders en onderwijsgevenden dienen te beseffen dat tegen aantasting van het leven en de vrijheid een recht op noodweer bestaat.
EVOLUTIE
Feitengevolgen voor normen en waarden
INHOUD
Inleiding
1. Het probleem
2. Onjuistheden in de schoolboeken
3. Een uitdaging voor de jeugd: logisch denken!
4. Wat zijn de gevolgen
5. De kern van het probleem
6. Eindconclusie
Verklaring van enkele gebruikte termen
Nu volgt een gedeelte uit de brochure “Evolutie”
INLEIDING
IS DAT ZO??
De Nederlandse overheid is ervan overtuigd dat de evolutietheorie bewezen is. Daarom is de leerstof over evolutie verplicht gesteld. In deze brochure wordt nagegaan of dat uitgangspunt juist is. Een aantal zaken dat in schoolboeken over de bovengenoemde theorie wordt vermeld, zal door ons nader bekeken worden. Verder wil B & O de aandacht vestigen op de samenhang die bestaat tussen de evolutieleer en “waarden en normen”.
Ten aanzien van schepping/evolutie gaan we van de volgende punten uit.
• Noch schepping, noch evolutie is natuurwetenschappelijk te bewijzen.
• Betreffende de oorsprong van de mens gaat het om een keuze tussen twee geloven: geloof in de schepping of geloof in de evolutie.
Uiteraard heeft de keuze consequenties.
• Door de overdracht van het evolutiemodel wordt leerlingen een bepaald mensbeeld (reductionistisch materialistisch) bijgebracht. • In het onderwijs dient ook het bijbelse catastrofemodel gepresenteerd te worden.
1. HET PROBLEEM: DE OORSPRONG VAN DE MENS
Met evolutie bedoelt men een geleidelijk proces waarbij een steeds hogere chemische en biologische ordening en zelfs intelligentie ontstaat. Dat proces zou begonnen zijn met de vorming van het heelal door de “Big Bang” (grote knal). De evolutietheorie veronderstelt dat het leven op aarde als volgt is ontstaan:
Op scholen, universiteiten, in tv-programma’s en boeken gaat men er vanuit dat we een evolutionaire oorsprong hebben en is op grond daarvan een evolutietheorie opgesteld. Er is echter een groeiend aantal geleerden dat vraagtekens plaatst bij die theorie. We gaan, zoals in de inleiding vermeld wordt, schoolboeken kritisch bekijken.
2. ONJUISTHEDEN IN DE SCHOOLBOEKEN
2.1 De ontwikkeling van het embryo zou herhaling van de evolutie aantonen.
In een schoolboek kan men bijvoorbeeld lezen:“In de afbeelding zijn steeds drie stadia uit de embryonale ontwikkeling van vijf gewervelde dieren en de mens getekend. Door de overeenkomst in de eerste stadia van de embryonale ontwikkeling wordt het aannemelijk dat deze gewervelde dieren een gemeenschappelijke voorouder hebben.”
De werkelijkheid ziet er echter heel anders uit, zode als te zien is op de foto van de rij embryo’s in het beginstadium:
Duidelijk is te zien dat de figuur uit het schoolboek niet is gebaseerd op de werkelijkheid maar op tekeningen van Haeckel uit de 19e eeuw. Deze tekeningen van Haeckel zijn bedrog, zoals onlangs nog eens weer vermeld is in het toonaangevende blad “Science” (zie voetnoot). De gekleurde weergave in het schoolboek versterkt het idee van echtheid en werkt daardoor de misleiding in de hand. De embryo’s lijken in het geheel niet op elkaar en kunnen dus ook niet wijzen op een gemeenschappelijke voorouder.
Literatuur: Elizabeth Pennisi, ‘Haeckel’s Embryos: Fraud Rediscovered’, Science 277(5331):1435, September 5, 1997.
‘Embryonic fraud lives on’, New Scientist 155(2098):23, September 6, 1997.
2.2 Rivierdalen zouden gevormd zijn gedurende miljoenen jaren
Een schoolboek vermeldt bijvoorbeeld als vaststaand feit:“De rivier de Colorado begon zich pas 65 miljoen jaar geleden in te snijden in de gesteenten. Dat kwam, doordat het gebied langzaam omhoog werd gestuwd. De stroomsnelheid nam toe en de erosie werd sterker. Zo werd de Grand Canyon uit de oudere gesteenten geschuurd.”
Wat niet vermeld wordt:
De bewering in het schoolboek is gebaseerd op het in de 19e eeuw geformuleerde ‘uniformiteitsprincipe’, dat stelt dat de snelheid van geologische processen in verleden en heden altijd hetzelfde zijn geweest. De dikke lagen gesteenten zouden in de loop van miljoenen jaren afgezet zijn en vervolgens zou de Grand Canyon daarin uitgeslepen zijn.
Het probleem is, dat water niet gelijktijdig kan meanderen (slingeren) en vast materiaal doorsnijden. Immers, een rivier meandert, doordat het zachte materiaal wijkt voor de druk van het water, iets wat ook waar te nemen is aan de stromingspatronen van regenwater op een zandheuvel. De Grand Canyon is niet alleen diep, maar meandert ook. Dit wijst erop dat deze canyon gevormd werd toen de lagen nog betrekkelijk zacht waren en dat de Grand Canyon onder bv. catastrofale omstandigheden, waarbij de erosie enorm versneld is, in hoog tempo gevormd is.
Dat is niet in overeenstemming met wat in het schoolboek staat over miljoenen jaren.
(zie http://www.creationism.org/topbar/grandcanyon.)
2.3 Gesteentelagen zouden wijzen op honderden miljoenen jaren
In een schoolboek lezen we bijvoorbeeld:
“De sedimentlagen zijn zeer geleidelijk afgezet gedurende vele miljoenen jaren.”
Er zijn aanwijzingen van het tegengestelde: namelijk dat lagen in korte tijd afgezet werden.
De afgebeelde fossiele (versteende) bomen lopen door meerdere gesteentelagen heen, die van elkaar verschillen. Sommige bomen steken zelfs ondersteboven of in vallende toestand door de lagen heen. Dit is moeilijk te verklaren volgens het gangbare evolutiemodel dat veronderstelt dat de sedimentlagen na elkaar gedurende miljoenen jaren gevormd zijn.
Dergelijke fossielen zijn echter eenvoudig te verklaren, door aan te nemen dat de bomen tegelijk met de overige materialen (zand, kalk, modder of klei) aangespoeld zijn tijdens een enorme natuurramp en vervolgens samen met de sedimenten versteend zijn. (Een bijbelgelovige ziet hierin een duidelijke aanwijzing voor de zondvloed).
Dergelijke fossielen noemt men polystrate fossielen (meerdere-lagen fossielen).
(zie http://www.apologeticspress.org/rr/rr2000/r&r0012b.html)
http://www.icr.org/pubs/imp/imp-316.
2.4. Fossielen zouden evolutie aantonen
In een schoolboek staat bijvoorbeeld: “veel aanwijzingen over de evolutie van het leven op aarde heeft men verkregen door fossielen te bestuderen. Fossielen zijn overblijfselen of resten van planten en dieren die geconserveerd zijn in steenafzettingen”.
Volgens de evolutieleer is er een ontwikkeling van minder complexe levensvormen naar meer complexe. Daarop baseert men de veronderstelling dat lagen met minder complexe levensvormen ouder zijn dan lagen met meer complexe levensvormen. Van speciaal belang daarbij zijn de gidsfossielen. Dat zijn fossielen van planten of dieren waarvan wordt verondersteld dat ze slechts gedurende een bepaalde periode geleefd hebben en dus kenmerkend zijn voor de laag waarin ze voorkomen en daardoor (relatieve) datering van de afzetting mogelijk maken.
Enkele feiten
De meeste fossielen zien er uit als schepsels die tegenwoordig nog leven: mosselen, slakken, zeesterren, enz.
Af en toe ontdekt men echter ‘levende gidsfossielen’: planten of dieren die voorheen alleen als gidsfossiel bekend waren en waarvan plotseling levende exemplaren opduiken. Deze gidsfossielen worden daarmee onbruikbaar voor de datering van gesteenten. Tot 1938 werd bijvoorbeeld een laag waarin een fossiele Coelacanthus gedateerd op 70 tot 220 miljoen jaar oud was, omdat deze vis uitsluitend in die periode werd geacht voor te komen…..totdat men in 1938 en ook daarna levende exemplaren van deze soort aantrof in de buurt van Madagascar! Dergelijke vondsten doen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de datering van gesteenten door middel van gidsfossielen.
Er is ook een heel andere verklaring mogelijk voor de opeenvolging van fossielen in de gesteentelagen door uit te gaan van de wereldwijde catastrofe die in de Bijbel beschreven staat als de zondvloed, die grote modderstromen tengevolge gehad zal hebben. Eerst worden de zwakke weekdieren bedolven. Landdieren zullen het stijgende water zo lang mogelijk ontvluchten door hoger te klimmen en de mens, als intelligent wezen, zal middelen gebruiken om zo lang mogelijk boven water te blijven.
Boeken met een twee-modellen benadering:
Twee modellen; R.B.Bliss. distributie Novapres ISBN 9063960018
Oorsprong van het leven; R.B.Bliss, G.A.Parker. distributie Novapres ISBN 907004823X
Fossielen, sleutels tot het heden R.B.Bliss, G.E.Parker, D.T.Gish . Distr.Novapres ISBN 9063960026
2.5. Feilloze ouderdomsbepalingen.
Behalve de relatieve datering van een gesteente met behulp van gidsfossielen, heeft men ook de beschikking over radioactieve dateringsmethoden. Bij deze dateringsmethode maakt men gebruik van het verschijnsel dat radioactieve stoffen (bv. uranium) in de loop der tijd spontaan uiteenvallen. Hoe minder van de oorspronkelijke stof over is, des te langer heeft het vervalproces geduurd. Uit de overgebleven hoeveelheid radioactiviteit berekent men dan een zogenoemde absolute ouderdom. Schoolboeken gaan er van uit dat ouderdomsbepalingen via radioactiviteitmetingen een absoluut juiste datering geven.
Er wordt iets vergeten:
Er wordt vergeten de randvoorwaarden er bij te vermelden. We nemen als voorbeeld de radioactieve datering volgens de kalium/argon-methode, die gebruikt wordt voor datering van stollingsgesteente. Radioactief kalium (het “moederelement”) gaat langzaam over in radioactieve “dochterelementen”, o.a. het gas argon. Hoe ouder het gesteente is, des te minder radioactief kalium en des te meer radioactief argon er zal zijn. De verhouding tussen de hoeveelheden radioactief kalium en argon kan men meten. Vervolgens trekt men deze waarde door naar het tijdstip waarop alleen radioactief kalium aanwezig was. Op deze wijze dateert men stukjes lava (een stollingsgesteente) die in een sedimentgesteente gevonden worden en vervolgens stelt men daarop de ouderdom van de laag vast.
Aan deze methode kleven minstens drie bezwaren:
1. Men weet niet hoeveel argon-40 inde lava aanwezig was, toen het gevormd werd (toen het stolde). Deze hoeveelheid wordt berekend uit de aanwezige hoeveelheid argon-36. Bij die berekening gaat men er van uit dat de verhouding argon-36 tot argon-40 bij het stollen van de lava gelijk was aan die in de atmosfeer destijds en dat die verhouding in de atmosfeer nu nog hetzelfde is.
2. Aangenomen wordt dat de vervalsnelheid van kalium-40 al die miljoenen jaren gelijk gebleven is.
3. Een derde veronderstelling, waarvan uitgegaan wordt bij radiometrische datering is dat het systeem “gesloten” geweest is, sinds het gesteente gevormd werd. Dat wil zeggen er kwam niets bij en er verdween ook niets uit het gesteente (door bijvoorbeeld regenwater).
Illustratie van de dateringsmethode met radioactieve stoffen.
Je kunt alleen berekenen hoe lang de kraan heeft gestroomd. (1) als je weet hoeveel water er aan het begin in de bak zat, (2) als de kraan altijd even snel heeft gestroomd, en (3) als het systeem altijd ‘gesloten’ is geweest, dwz. als er geen water in of uit is gelekt.
Figuur naar: Hobrink; Evolutie, een ei zonder kip. Uitg.Gideon ISBN 9060673387
2.6. Homologe (overeenkomstige) organen zouden wijzen op evolutie.
In een schoolboek kunnen we lezen: “Behalve fossielen zijn er nog andere argumenten voor de evolutietheorie. Er bestaan veel overeenkomsten tussen verschillende soorten organismen. Je ziet in de .guur dat de beenderen in het skelet grote overeenkomst in bouw vertonen. Deze dieren hebben dan ook waarschijnlijk een gemeenschappelijke voorouder gehad”.
De jeugd wordt op een dwaalspoor gezet!
Een dergelijke overeenkomst hoeft niet te beteken dat er een afstammingsrelatie bestaat tussen deze dieren en de mens. Het kan even goed wijzen op een ontwerper die voor elk schepsel hetzelfde basisbouwplan heeft gebruikt., Een auto-ontwerper kan ook steeds van eenzelfde basisontwerp uitgaan: elke auto heeft (4) wielen, en een aandrijvingsysteem.
Beoordeling van de evolutieleer in de schoolboeken
De schoolboeken brengen de evolutieleer als vaststaand feit en presenteren dit met onvolledige en zelfs onjuiste gegevens uit het verleden en onlogische redeneringen. Wat moeten de leerlingen nu geloven?
EEN NIEUWE SCHAEFFER?
Francis A. Schaeffer (1912-1984) was een Amerikaanse theoloog en filosoof, die na de Tweede Wereldoorlog in Zwitserland met zijn vrouw Edith het l’Abri-werk startte, dat al geruime tijd ook in Nederland aanwezig was. Schaeffer begon als agnost, maar vond in de Bijbel de antwoorden op de grote levensvragen. Al lezend kwam hij tot bekering en volgde een studie theologie. Hij werd predikant in de Presbyteriaanse kerk, maar liep daar al snel tegen het moderne relativiteitsdenken op, dat hij met alles wat in hem was bestreed. Deze harde strijd vervreemdde mensen van elkaar, wat hem grote persoonlijke problemen opleverde. Hij verhuisde naar Europa, waar hij een taak zag in het verscheurde en ontredderde werelddeel. Schaeffer had ervaren dat alleen de Schrift, het evangelie, de antwoorden heeft op de bangste vragen. De Amerikaanse kerkstrijd bracht Schaeffer tot de erkenning dat Gods waarheid alleen tegelijk met zijn liefde moet worden gepraktiseerd en dat die combinatie alleen in de kracht van de Heilige Geest stand kan houden. Deze ervaring en dit inzicht begon hij in woord en geschrift uit te dragen, wat hem in de ogen van de strijdende kerkelijke partijen tot een verrader maakte. Hij werd ontslagen, zijn salaris werd ingehouden. Vanaf dat moment besloten hij en zijn vrouw, zich alleen op God te verlaten en uit Zijn hand te leven, omdat God de Levende is. Zo ontstond l’Abri, waar ieder welkom is die vragen of problemen heeft met betrekking tot het christelijk geloof en zijn consequenties in de breedste zin.
Schaeffers uitgangspunt was dat de westerse cultuur God heeft afgezworen en om die reden ook de hoop heeft opgegeven om tot eenheid van kennis te komen. Wie dit opgeeft, komt “onder de lijn van de wanhoop” en moet leven in tegenstrijdigheden. Schaeffer heeft velen ervan doordrongen, dat de Bijbel waarheid spreekt over alle terreinen van het leven: schepping, mens, kosmos en geschiedenis, over de hele realiteit en dat het loslaten van die waarheid de grote bron is van de verscheurdheid, het relativisme en de wanhoop van de “moderne mens”. Elke keer was het voor hem een vreugde als in gesprek en (soms) debat bleek dat de Bijbel volledig rechtop blijft in de confrontatie met alle denksystemen ter wereld. Schaeffer voorzag, dat het verder loslaten van de Bijbel zou leiden tot het vervagen van het onderscheid tussen werkelijkheid en fantasie. Onze tijd vertoont daarvan alle tekenen. De laatste maanden van zijn leven heeft de doodzieke Schaeffer nog verscheidene Amerikaanse universiteiten bezocht met zijn boodschap van de dreigende “Evangelical Disaster” (de evangelikale ramp), nl. het loslaten van de volledige grammaticale, letterlijke lezing van de Bijbel als de onwankelbare bron voor geloof, leven en kennis.
De situatie op Harvard en andere universiteiten
De Harvard universiteit is in 1636 opgericht met als devies: “Voor de glorie van Christus”. Daar leek de laatste tijd niet veel meer van over te zijn. Godloochenaars en christenhaters, als wijlen prof. Stephen J. Gould, zetten de toon. Op vrijwel alle Amerikaanse universiteiten bepaalt een kleine atheïstische elite toon, sfeer en inhoud van het onderwijs. Onder meer door hun werk werd “wetenschap” gelijk aan evolutionisme, werd Bijbelse chronologie tot miljarden jaren, werd zin en doel vervangen door libertinisme (= doen waar je zin in hebt).
Toch bestonden er op Harvard en vele andere universiteiten actieve groepen christenstudenten en wetenschappelijke medewerkers, die door bijbelstudie en onderling pastoraat een tegenwicht vormden. Maar ze bereikten niet de niet-christenen en de wetenschappelijke staf, waardoor hun invloed op de inhoud van het wetenschappelijk onderwijs vrijwel nihil was. Voor velen was deze situatie een doorn in het oog.
Kelly Monroe en de hooploosheid
Een jonge vrouw, Kelly Monroe, werd de grote inspirator en katalysator van een heilzaam veranderingsproces. Na enkele andere studies volgde zij een opleiding aan de theologische faculteit van Harvard en werd daar getroffen door de geestelijke leegte in die wereld. De totale hoop-loosheid, het grote aantal zelfmoorden, de algemene desinteresse in de studies, juist in een instituut dat de opvoeders van de volgende generaties opleidt, troffen haar zo diep dat zij, om haar geloof te bewaren, afhaakte en naar huis ging, maar zij kwam op verzoek van vrienden terug als ‘chaplain’ aan die faculteit. Via gesprekken met velen over hun zoektocht naar een leven vol hoop, zin en doel moedigde zij studenten, afgestudeerden en professoren aan om op te schrijven, hoe hun levensverhaal hen had geleid om de waarheid te vinden in de persoon van Jezus Christus. Niet de waarheid van religie of wat ook, maar de waarheid van het Leven, met alle aspecten, ook het wetenschappelijke aspect. Het uiteindelijke streven is, om ook het onderwijs aan de universiteiten weer onder het beslag van Christus te brengen. De crisis in onze cultuur kan niet worden gekeerd of we moeten de toekomstige opvoeders opvoeden in Christus. En de universiteit is hiervan het brandpunt.
Veritas
Deze groep christenen daagde hun eigen wetenschappelijke gemeenschap uit om hun plek aan de rand te verlaten en naar voren te komen om de moeilijkste vragen over leven en waarheid onder ogen te zien. De vorm van een ‘forum’ werd geschikt gevonden om dat te doen. Vanaf 1992 bestaat zo het “Veritas Forum” (= forum van de waarheid). Samen met anderen schreef Kelly een boek (‘God vinden op Harvard’) waarin ze hun persoonlijke vragen, lijden, zoektochten en ontdekkingen deelden met de Harvard-gemeenschap. Onlangs verscheen een vervolg (‘God vinden buiten Harvard’), waarin de geschiedenis van deze beweging door Kelly Monroe wordt geschreven. Op de meeste Amerikaanse universiteiten bestaat nu zo’n Veritas Forum.
Schepping – Bijbel – Christus
Een grote persoonlijke teleurstelling stelde Kelly voor het dilemma of ze iemand wilde vergeven die haar groot leed berokkend had. Door dat te doen, ervaarde ze de vrijheid die Jezus Christus geeft en ook acute genezing van een slopende ‘ziekte van Lyme’. In de loop van de tijd werden drie woorden belangrijk voor dit werk: Schepping – Bijbel – Christus. In deze volgorde. Zij ontdekte dat intellectuele en zelfs dieprakende gesprekken en discussies altijd ‘iets’ misten, iets dat wezenlijk is en dat ontbrak, iets dat richting geeft aan gesprekken en deze inkadert en dat vrijwel altijd verhinderde dat er werd doorgestoken naar echte achterliggende vragen. Door haar eigen liefde voor de schepping, als gave van God, kende ze de grenzeloze dankbaarheid en vreugde van alleen en met anderen in die schepping bezig te mogen zijn, in wandelen en trekken, skieën, bergtochten, het banjeren langs het strand en door schorren en slikken, het zitten kijken naar zich ontwikkelend onweer, een ondergaande zon en het verschijnen van de sterren. Ze merkte hoe juist deze ervaring als een vreugdevolle ruimte om je heen staat. Juist daarbinnen komen dan de echte vragen in het goede kader te staan. Zo onmiskenbaar is Gods ontzagwekkende intelligentie, zijn onmetelijke kracht, dat je alleen maar diep onder de indruk kunt zijn van deze grootsheid en schoonheid en op je plaats wordt gezet ten opzichte van deze Schepper.
Dan komen de vragen over de Bijbel als bericht van God aan ons ook in het juiste perspectief te staan. Zou die God die dit alles bedacht, ontwierp, tot werkelijkheid deed worden en het van moment tot moment onderhoudt, niet in staat zijn om ons in gesproken en beschreven taal mee te delen wat Hij aan ons kwijt wil? Die vraag is dan al beantwoord. Het is vanaf dat ogenblik geen interessante religieuze vraag meer, maar iets dat ons in ons diepste wezen raakt. We moeten er iets mee. Je kunt dit boek alle vragen stellen, het is open daarvoor. Kelly Monroe zegt daarover: “Eén boek komt dan als geen ander naar voren als het om waarheid gaat. De Bijbel beschrijft met snijdende precisie mijn menselijk hart, mijn angst en de grootspraak van de mens zonder God. De Bijbel maalt niet om vage spiritualiteit, menselijke mythologie, maar biedt kracht voor een werkelijk en overvloedig leven.” Zij zegt dit vanuit eigen overvloedige ervaring. Zij zegt ook: “Het is ook het enige boek dat de wereldgeschiedenis omspant vanaf het prille begin tot het grandioze einde!”
Het derde woord is: Christus. In Hem komen al de genoemde dingen samen. In Hem wordt met explosieve kracht Gods Waarheid duidelijk. Zoals de Bijbel zegt (Efez. 1:10), dat alles onder één hoofd, onder Christus, zal worden bijeengebracht. Eén van de regels van Harvard luidt: “…laat iedere student overwegen dat het hoofddoel van zijn leven en studie is om God te kennen, Jezus Christus, Die het eeuwige leven is…”. Dat was in de wetenschappelijke praktijk totaal uit zicht geraakt.
Schaeffers onderwijs keert terug
In dit Veritas werk komen Schaeffers inzichten, maar dan toegespitst op de wanhoop van onze tijd, opnieuw aan de orde: het moderne denken vervreemdt niet alleen van God, maar daarmee ook van de realiteit, ook van de echte rede (Schaeffer: Escape from reason). Het is dan ook niet vreemd dat verschillende mensen uit Schaeffers omgeving ook hier weer opduiken, o.a. Os Guinness1.
Ook in Nederland?
Binnen deze context wordt het wetenschappelijke debat op een heel ander niveau gevoerd. Schepping, Bijbel en Christus zijn nu uitgangspunten in plaats van op timide manier te verdedigen zaken. Natuurlijk gaat dat niet zonder slag of stoot. Satan geeft zijn zo mooi gewonnen prooi zo maar niet uit handen, maar Jezus heeft hem overwonnen en dat is te merken!!! Veritas Forums worden in toenemende mate ook op buitenlandse universiteiten gestart en ook in Nederland broedt er al het een en ander. Op 20 april 2007 werd in de EO-kapel in Hilversum een bijeenkomst georganiseerd om te zien of Veritas ook in Nederland vruchtbaar kan zijn. We hopen daarover meer te horen.
Rinus Kiel
1 Eén van zijn boeken heet: ‘Tijd voor de waarheid’ met als ondertitel: ‘Onafhankelijk leven in een wereld van leugens, hypes en rumoer’.