Als mens worden wij allen biologisch verwekt en geboren. Uitzondering op deze regel is het eerste mensenpaar Adam en Eva. God schiep de eerste mens, Adam, naar Zijn beeld en gelijkenis. Diens lichaam formeerde God uit de aarde. God “bouwde” Eva uit Adam. De mens noemde zijn vrouw “Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden” (Gen. 3:20).
Alle mensen – kinderen van God?
God heeft uit één (mens) het hele menselijke geslacht gemaakt (aorist: een afgesloten handeling; Hand. 17:26). De mens stamt af van de mens, van Adam – niet van dieren, dus niet bijvoorbeeld van apen. In de door God geschapen Adam, het hoofd van de mensheid, zijn wel alle mensen als zodanig schepselen van God. Een biologisch kind wordt men echter door verwekking en geboorte. Zo wordt men ook in geestelijk opzicht pas een kind van God door geestelijke verwekking en geestelijke geboorte ( “wedergeboorte”) in Christus Jezus. Daarom zijn niet alle mensen kinderen van God.
Alle mensen – zondaren voor God
Door Adam is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde (de ongehoorzaamheid van die ene mens tegenover zijn Schepper) de dood (Rom. 5:12,19). Daardoor is ook de hele schepping, waarover Adam aangesteld was, aan de vergankelijkheid onderworpen (Rom. 8:20-21). De dood bestond dus niet vóór die ene daad van overtreding van de eerste mens, Adam. Daarom kunnen er geen mensen (‘oermensen’) of dieren (bv. dinosaurussen) geleefd hebben en gestorven zijn, vóórdat Adam tegen zijn Schepper gezondigd had. Hoewel menselijke fossielen op de bovenste laag gevonden worden, moet Adam al geleefd en tegen God gezondigd hebben tijdens de onderste fossielenlaag. Vóór de zondeval van de mens was er geen dood en kunnen er dus ook geen fossielen zijn. Fossielen zijn altijd een teken van fysieke dood.
Alle mensen moeten sterven (Hebr. 9:27)
“De prikkel van de dood” is de zonde van de mens tegenover zijn Schepper (1Kor. 15:56). De dood is “het loon van de zonde” tegenover God, is Gods gericht over de overtreding van Zijn Woord door de eerste mens, de stamvader van de mensheid, Adam. (Rom. 6:23). Tot Golgota “heerste de zonde in de dood” (Rom. 5:21). Zonder zonde geen dood!
In de evolutietheorie daarentegen is de dood een onmisbaar instrument van ontwikkeling en vooruitgang. Zonder dood géén evolutie. Ook daarom is een zogenaamde ‘theïstische evolutie’, waarbij God “in den beginne” een evolutieproces aangezwengeld of gebruikt zou hebben, uitgesloten. God gaf en geeft immers leven. Hij heeft geen welgevallen aan de dood van goddelozen (Ezech. 18:23). Daarom zond God juist Zijn Zoon naar onze aarde vol zondaren om plaatsvervangend Zijn straf voor hun zonde te dragen. Daardoor heeft Jezus Christus juist “de dood van zijn kracht beroofd” en door Zijn dood de duivel die de macht had over de dood, onttroond (2Tim. 1:10; Hebr. 2:14). God gebruikte niet de plaatsvervangende dood van Zijn Zoon voor de voortgang van een of andere ‘evolutie’ – in tegendeel, om de dood te overwinnen. De dood is de laatste vijand die onttroond wordt (1Kor. 15:26) – is dus nooit Gods instrument van ‘evolutie’ (geweest). Jezus’ dood en opstanding logenstraffen iedere (macro)evolutieleer.
Alle mensen: kinderen der ongehoorzaamheid
Gen. 5:1-2 herhaalt het mooie dat ten dage dat God Adam schiep, Hij hem naar Zijn beeld en gelijkenis maakte. Maar Gen. 5:3 bericht daarna het ontstellende dat – na de zondeval – “Adam een zoon verwekte naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set”.
Alle mensen zijn via Set zodoende beelddragers van de in zonde gevallen stamvader Adam. Allen zijn wij in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren (Ps. 51:7; Rom. 5:12-18). Men noemt dit feit ‘erfzonde’: ieder mens erft de zondige natuur (de oude mens) en geeft deze weer door aan het nageslacht.
Als afstammelingen van de ongehoorzame Adam noemt de Bijbel ons mensen “kinderen der ongehoorzaamheid” (Ef. 2:2; 5:6). Terugziende op zijn opstelling tegenover Jezus Messias vóór zijn bekering schrijft de apostel Paulus: “Vroeger waren ook wij (joden) verdwaasd, ongehoorzaam” (Titus 3:3; Ef. 2:3: “trouwens ook wij allen ..”). En hij herinnert de gelovigen uit de heidenen er aan dat zij “eertijds aan God ongehoorzaam” waren (Rom. 11:30).
God ziet de mens “in Adam” na diens zondeval aan. De Bijbel noemt ons mensen daarom “kinderen van de toorn van God” (Ef. 2:3) die alleen opgeheven is voor allen die niet meer “in Adam”, maar “in Christus” zijn. Op anderen blijft Gods toorn (Joh. 3:36). De diagnose van Gods Woord is dat wij allen van nature zondaren zijn, verloren, geestelijk dood, Gode vijandig gezind. Deze ons aller aangeboren positie “in Adam” tegenover God de Schepper heeft met het psychologische begrip ‘identiteit’ uiteraard niets te maken.
Niemand kan aan deze positie tegenover God van hemzelf of van een ander ook maar iets veranderen.
“Een Kind is ons geboren, een Zoon ons gegeven”
Deze profetie aangaande de Here Jezus in Jes. 9:5 wordt door de engel Gabriël bij zijn bezoek aan Maria nader ingevuld: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal het Heilige dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden” (Luk. 1:35). Deze profetie is vervuld in de Here Jezus Christus: “U is heden de Heiland geboren … welke is Christus, de Here” (Luk. 2:11).
Als “Zoon des mensen” is Jezus geboren uit een vrouw (Gal. 4:4; Mat. 1:18; 2:1). Jezus werd dus niet ‘geschapen’ zoals de koran beweert.
Als “Zoon van God” is de Heiland door Gods kracht door de Heilige Geest verwekt – dus bovennatuurlijk en niet op natuurlijke wijze door een (zondig) mens. De Here Jezus is de enige op deze aarde die niet “in zonde ontvangen” is.
Het ernstige misverstand onder moslims als zouden christenen geloven dat God omgang met Maria had gehad, wordt hardnekkig in stand gehouden, maar op grond van Gods Woord talloze malen duidelijk weerlegd. Daar ten tijde van Mohammed de Bijbel nog niet in het Arabisch vertaald en hij bovendien analfabeet was, kon hij eventuele dwaalleringen moeilijk aan de feiten in Luk. 1 toetsen. Het Griekse werkwoord episkiazoo (‘overschaduwen’; vgl. Mat. 17:8) wordt bovendien nooit voor geslachtelijk verkeer gebruikt, evenmin eperchomai (‘over iemand komen’; vgl. Hand. 1:8).
Aspekten van het Zoonschap van Jezus Christus
Vanuit de eeuwigheid bezien is Christus de Zoon van God vóórdat Hij een menselijk lichaam ontving. Men noemt dat de pre-existentie van de Zoon van God. God zond Zijn Zoon (Joh. 3:16; Gal. 4:4).
Op grond van de incarnatie, de bovennatuurlijke menswording (geestelijke verwekking) is Jezus Christus “het Woord dat vlees (mens) werd” (Joh. 1:14). Iedere geest, die niet belijdt dat Gods Zoon in het vlees gekomen (niet waarachtig mens van vlees en bloed geworden) is, is de geest van de antichrist, de geest der dwaling (1Joh. 4:1-3,6; dwaling (Gr.planè) hier in de zin van op een dwaalspoor brengen, bedrog (vgl. Mat. 27:62-64; Ef. 4:14).
In verband met het kruisoffer is Christus de “eigen Zoon”, die “God niet spaarde, maar voor ons allen overgegeven heeft” (Rom. 8:32).
Wat betreft het feit dat God Hem uit de doden opwekte, is Jezus Christus “door de opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn” (Rom. 1:3-4). De opstanding uit de doden is Gods bevestiging dat Zijn Zoon een fysiek lichaam had gekregen, Hij een fysieke dood was gestorven en temidden vanuit de doden fysiek was opgestaan. Op Jezus’ fysieke Hemelvaart zal Zijn fysieke wederkomst op aarde volgen (Hand. 1:9-11) – dus niet ‘geestelijk’ zoals dwaalleraars beweren.
“Een lichaam hebt Gij mij bereid” (Hebr. 10:5)
Jezus Christus kreeg een door God bereid menselijk lichaam óm “in Zijn lichaam onze zonden op het hout te dragen” (1Petr. 2:24). Wat de wet niet kon doen … heeft God door Zijn eigen Zoon in de gestalte van een mens (vlees) te zenden … en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees (Rom. 8:3). Daartoe was “Jezus Christus voorbestemd vóór de grondlegging van de wereld, maar nu voor u geopenbaard in deze laatste tijd” (1Petr. 1:18-20).
God heeft echter Zijn Zoon niet alleen een fysiek lichaam bereid, maar nadat Hij verhoogd en de heilige Geest uitgestort was, ook een geestelijk Lichaam: de Gemeente. Jezus Christus is het Hoofd van Zijn Gemeente, Zijn Lichaam – Gods kinderen zijn er de levende leden van.
Hoe kan een nakomeling van de ongehoorzame Adam een kind van God worden?
Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk gemaakt door het Kruisoffer en de opstanding van de Here Jezus Christus. Daardoor werd de weg gebaand voor de uitstorting van de heilige Geest op aarde.
Zoals fysieke verwekking element van een natuurlijke geboorte uit mensen is, is geestelijke verwekking het element van bovennaturlijke, geestelijke geboorte uit God. Schrift met Schrift vergelijkend zien wij het volgende.
Het Woord Gods is het levende zaad (Luk. 8:11). Gods geschreven Woord, dat gelezen of verkondigd wordt, is het centrale instrument van geboorte uit God. Behartigenswaardig blijft daarom de vermaning van de Here Jezus: “Ziet dan toe, hoe gij hoort” (Luk. 8:18). We kunnen onder een verkondiging fysiek aanwezig zijn en de Bijbel in onze stille tijd of aan tafel al of niet mechanisch lezen zonder dat we er ook innerlijk bij betrokken zijn. Bovendien gaat het er om, de consequenties te trekken uit datgene wat we gehoord of gelezen hebben, het om te zetten in de daad. Anders misleiden wij onszelf (Jak. 1:21-25). Zei niet de Here Jezus: “Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?” (Luk. 6:46).
Overeenkomstig Jak. 1:18 heeft God Zijn kinderen “voortgebracht door het woord der waarheid”. De apostel Paulus schrijft de gelovigen in Korinthe: “ .. gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus door het evangelie verwekt” (1Kor. 4:15).
Waar niet Gods Woord, het Woord der Waarheid over God, Jezus Christus en de heilige Geest, over de verloren, natuurlijke mens enz. gebracht wordt, kan nauwelijks sprake zijn van kinderen Gods. Opmerkelijk is de vermaning van de Here: “Ziet toe, wat gij hoort” (Mat. 4:24)!
In het gesprek van de Here met Nicodémus weten wij dat wedergeboorte (lett. geboorte van Boven) of geboorte “uit water en Geest”, voorwaarde is om het koninkrijk van God binnen te gaan. Hier wordt Gods Woord vergeleken met water (vgl. Ef. 5:26; Joh. 15:3). Ook de geboorte uit God zelf wordt met een waterbad vergeleken: “Hij heeft … ons gered door het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwing door de heilige Geest … “(Titus 3:5).
“Wat uit de Geest geboren is, is geest”, zei de Here Jezus (Joh. 3:6). Wij mogen echter de wedergeboorte door Gods Geest niet uitspelen tegen die uit Gods Woord alsof ze iets anders of zelfs iets meer zou betekenen dan wedergeboorte door middel van Gods Woord. God zelf inspireerde de Bijbel door Zijn Geest. God werkt door middel van de “Geest der waarheid” in en door “het Woord der waarheid” om een mens van zonde en genade te overtuigen en om geestelijk leven in hem te bewerkstelligen. Woord en Geest zijn niet van elkaar te scheiden – ook niet in verband met de wedergeboorte.
“niet uit het vlees”
De uitdrukking “uit de Geest geboren” staat niet op zich zelf, maar als tegenstelling tot “geboren uit het vlees” of “uit bloed”, d.i. op natuurlijke wijze (Joh. 1:13a). Wij erven allerlei eigenschappen van onze ouders – positieve èn negatieve, en helaas altijd de zondige natuur. Het is een voorrecht wanneer men kind van gelovige ouders is en misschien ook biddende grootouders heeft. Maar geestelijke zaken zoals bijvoorbeeld wedergeboorte, kindschap Gods, eeuwig leven, gerechtigheid Gods, vergeving van zonden zijn nooit erfelijk.
“Timotheüs, mijn waar kind in het geloof”
Timotheüs had een moeder en grootmoeder met “ongeveinsd geloof”. Zij onderrichtten hem van kindsbeen af in de heilige Schriften (2Tim. 1:5; 3:15). Hun geloofswandel, voorbede en bijbelonderricht waren wel een lange voorbereiding op de wedergeboorte van hun (klein)kind, maar ze konden nooit een vervanging zijn voor de persoonlijke bekering en het persoonlijk geloof van Timotheüs zelf. Zeker had Timotheüs in de loop der jaren veel bijbelkennis opgedaan en zal hij bidden geleerd hebben. Tot op zekere hoogte kon hij het geloofsleven van zijn ouderlijk huis wel imiteren, maar het levend geloof door de levende verbinding met de Here Jezus niet erven. Het was de apostel Paulus die Timotheüs tot de persoonlijke, levende relatie met de Here Jezus Christus mocht leiden en zodoende zijn geestelijke vader en Timotheüs zijn geestelijk kind in het (levend) geloof werd (1Tim. 1:2).
Zoals bij de geboorte uit de ouders het geval is, gaat meestal ook aan de geestelijke geboorte uit God een voorbereidingstijd vooraf zoals Gods bemoeienis door Zijn bewaring en leiding, een gebedsverhoring, een verlangen naar en oprecht zoeken van God, een bepaalde omstandigheid of ontmoeting, een woord … Maar alle voorbereidende genade is op zich nog geen geestelijke of wedergeboorte en geen persoonlijke bekering – zoals ook de natuurlijke zwangerschap op zich nog geen (natuurlijke) geboorte is. Daar waar wedergeboorte en persoonlijke bekering ontbreken bestaat het gevaar van menselijke vroomheid, van een pseudo-christendom dat op den duur geen stand houdt tegen secularisatie, dwaalleringen of crisis en zorgen van het leven. Wat uit vlees – ook uit ‘vroom vlees’ – geboren is, is èn blijft vlees.
”niet uit de wil van het vlees”
De gevallen, natuurlijke mens (hier: “het vlees”) is met zijn verstand, wil en gevoel tot veel in staat. Maar bijvoorbeeld opleiding, bijbelkennis, kerkelijke of theologische prestaties betekenen nog geen leven uit God met een vernieuwd denken. Ook morele en sociale prestaties zijn geen weg tot of bewijs van bijbelse bekering en wedergeboorte. “Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk, door mij volbracht … “
Evenmin zijn religieuze prestaties, goede werken, riten en ceremoniën, al of niet mystieke ervaringen, een droom of visioen, vasten en wenen e.d een levende deur tot de levende God. Dat is Jezus Christus alleen: “niet het offer dat ik breng, niet de tranen, die ik pleng, schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, Gij alleen” (Gezang 174)! Er is geen vervanging voor de persoonlijke, levende verbinding met de levende Here door geestelijke geboorte uit God en persoonlijke bekering. Als er iemand was, die wist hoe “op vlees vertrouwen” er uit kan zien en tot eigenroem leidt, is het wel de apostel Paulus. Maar dat alles achtte hij na zijn bekering tot de Here Jezus “tot schade”. Ja, hij gaf zelfs alles prijs “om Christus te mogen winnen” (Fil. 3:4b-14).
“niet uit de wil van een man”
God is soeverein. God heeft het exclusieve recht om ons te zeggen hoe Hij wil dat zondaars Zijn kinderen kunnen worden: door Zijn (geschreven) Woord en Geest, door christocentrische verkondiging, waarbij het kruis centraal staat. Alleen daarop kan Zijn zegen rusten. Toch menen veel christenen dat dat ‘nu niet meer werkt’ of althans ‘niet genoeg’ is ‘in deze tijd’. ’Naar de wil van christenmensen’ moet men nu gebruik maken van management- en verkoopmethoden, van psychologische technieken en vooral van moderne muziek naast film, drama, theater, pantomime. Ook moeten genezings- en bevrijdingsdiensten georganiseerd worden. Naar ‘de wil van christenmensen’ moet de verkondiging op behoeften van de mèns (antropocentrisch) georiënteerd, ‘klantvriendelijk’ en ‘laagdrempelig’ zijn … God voorschrijven hoe Hij geestelijke kinderen moet voortbrengen? Ook door suggestie of dwang kan niemand wedergeboren worden.
“doch uit God geboren zijn”
“Gijlieden”, zei de Here Jezus tot Nicodémus, een ‘kind van Abraham’, “moet van Boven (wederom) geboren worden” (Joh. 3:7). De afstamming van Abraham was en is dus onvoldoende. Ook wat uit joods, protestants of rooms katholiek ‘vlees’ geboren is, is en blijft immer ‘vlees’!
“Uit God geboren worden” laat het voor de mens passieve, goddelijke aspect zien. In Joh. 1:12 zien wij de menselijke verantwoordelijkheid in de werkwoorden “Hem (de Here Jezus Christus) aannemen” en “in Hem geloven”, d.w.z. het vertrouwen alleen op Christus en Zijn werk stellen en in geloof het hele leven aan Hem uitleveren, opdat Hij voortaan de algehele regie heeft.
In Joh. 3:16 laat de Here Jezus Zelf beide aspecten zien: God heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven. God is altijd de Eerste, de Initiatiefnemer. Maar: “opdat ieder, die in Hem gelooft … eeuwig leven hebbe”. God heeft Zijn Zoon gegeven. Het menselijke antwoord op Gods Geschenk betekent “allen, die Hem (Christus)aangenomen hebben, heeft Hij (God) volmacht (Gr. exousia) gegeven om kinderen Gods te worden” (Joh. 1:12).
Het persoonlijke, bewuste en in geloof aannemen van de gekruisigde, opgestane, verheerlijkte en wederkomende Here Jezus Christus als Gods onverdiende geschenk is overeenkomstig Joh. 1:12-13 de voorwaarde om Gods kind te worden. Een bijbelse léér over Christus is weliswaar belangrijk. Maar het aannemen van een Christologie maakt iemand niet tot een kind van God. Het gaat om het in geloof aannemen van de Persoon van de Here Jezus Christus Zelf!
Ook de apostel Paulus verbindt de beide aspecten met elkaar: “Want door genade zijt gij behouden door geloof en dat (Gr. touto, onzijdig, slaat op behouden ziin, niet op geloof, Gr. pistis, vrouwelijk) is niet uit uzelf, (maar) het geschenk van God, opdat niemand roeme” (Ef. 2:8).
Oproep tot bekering – een bijbelse zaak?
De Bijbel spreekt niet alleen over Gods grote geschenk: de Persoon van Jezus Christus die wij in geloof moeten aannemen, maar ook over bekering. Het begrip bekering en de oproep daartoe is geen uitvinding van bepaalde christenen, maar van God Zelf. Jezus Christus begon Zijn openbare dienst met de oproep: “Bekeert u” (Mat. 4:17). Daarom riepen ook de apostelen op tot bekering. Op zich is de oproep tot bekering dus een volkomen bijbels legitime zaak.
Adam had zich bij zijn ongehoorzaamheid tegenover Gods Woord van God àfgekeerd. Later riep God Israël tot Zijn uitverkoren volk om Hem toe te behoren en Hem te dienen. Maar hoe vaak keerde het volk God de rug toe. Hoe vaak moest God daarom nota bene Zijn eigen volk – niet heidenen – oproepen zich om te keren, zich te bekeren ván hun eigen weg tót Hem!
“Wij allen” dwalen als schapen en gaan van nature onze eigen weg, de brede weg die ten verderve leidt. Om op “de smalle weg” te komen die Jezus Christus is en ten leven leidt, moet ieder zich omkeren, d.i. zijn eigen weg verlaten, de rug toe keren, en de “smalle weg” betreden.
“De goddeloze verlate zijn (eigen) weg .. en hij bekere zich tot de Here (Jes. 55:6-7).
De apostel Petrus roept al in zijn allereerste prediking op tot bekering, en wel nota bene de vrome joden op het oorspronkelijk joodse pinksterfeest in Jeruzalem, centrum van religieus jodendom (Hand. 2:38; vgl. 3:19: 5:31). Waarom? Petrus herinnerde zich de opdracht van de Here Jezus aan Zijn discipelen vlak voor Zijn Hemelvaart dat zij alle volken bekering en vergeving van zonden in Zijn naam moeten verkondigen, te beginnen in Jeruzalem (Luk. 24:47).
“Alle mensen overal”
Ook de apostel Paulus riep Joden en heidenen (Grieken) op om zich te bekeren (Hand. 14:15; 20:20-21). Waarom deed hij dat?
In de eerste plaats, omdat bekering Gods wil is met het oog op het laatste oordeel: “God dan verkondigt … heden alle mensen overal dat zij zich moeten bekeren, omdat Hij een dag bepaald heeft, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig oordeelt” en wel door Jezus Christus (Hand. 17: 30-31). De Redder is later de Rechter. Persoonlijke, bewuste bekering tot God in Jezus Christus is dus de enige mogelijkheid om aan het eindoordeel te ontkomen. Zo ernstig is de verkondiging van bekering in Gods oog!
Als God zegt “alle mensen overal”, dan bedoelt God ook alle mensen overal – zowel alle mensen buiten de kerk als binnen de kerk, dus ook theologen, predikanten, voorgangers, kerkeraadsleden, diakenen, jeugdleiders en kinderclubleidsters – ook in Nederland. Waarom eigenlijk doen we op dit essentiële punt niet wat God zegt, maar bidden wel in het Onze Vader: “Uw wil geschiede” ?
Bekering – waarvan?
In de tweede plaats is Paulus door de Here Jezus geroepen om bekering te verkondigen. Daarbij gaf de Here als het ware Zijn model van verkondiging en pastoraat in evangelistische zin met als doel dat iemand zich bekeert ván – tót, zich afkeert van en toekeert naar (Hand. 26:18-20).
De belangrijke en zeer verantwoordelijke taak van de apostel Paulus én van iedere gelovige is: de ogen te openen door Gods Woord. Ieder mens is immers geestelijk blind voor Gods heiligheid en gerechtigheid alsook voor zichzelf, zijn positie tegenover God (“in Adam”) en zijn innerlijke toestand (zondaar, niets goeds in hem, verloren, onder Gods toorn enz.). Daardoor kan iemand een boodschap van ‘God heeft je lief’ en ‘Jezus stierf voor je’ wel interessant en aardig vinden. Maar hij beseft niet waarom. Ze treft niet het geweten en leidt niet tot verbrokenheid voor God, niet tot berouw en daarom niet tot bijbelse bekering – met alle gevolgen van dien.
De ogen moeten geopend worden waarvan men zich in concreto in het eigen leven moet afkeren – ook van dwaalleringen, van wereldse, verslavende, perverse en occulte praktijken (bv. in de muziek, op internet, bij computerspelletjes, bij bepaalde methoden van diagnostiek, genezing en geneesmiddelenbereiding).
Bekering – tot wie?
Zich afkeren van bepaalde vormen van duisternis en zondenbelijdenis zijn natuurlijk goed. Maar op zich is het geen bijbelse bekering, als de persoonlijke, bewuste en totale overgave aan God in Jezus Christus, de Here ontbreekt. Een bijbelse bekering is het al evenmin, als men zegt, Jezus als Heiland te hebben aangenomen, maar men zich daarbij niet meteen radicaal van het oude leven met de oude levensstijl heeft áfgekeerd.
Bijbelse bekering moet altijd uit twee aspecten bestaan, namelijk: ván – tót en wel tegelijkertijd. Anders is men niet tot een werkelijke bekering gekomen, maar tot een pseudobekering en bedriegt men zichzelf. Als niet beide kanten van dezelfde medaille verkondigd wordt – ook in het jeugdwerk – wordt de medemens bedrogen.
Wij zagen reeds dat Joh. 1:12 spreekt over het aannemen van “Hem”, dat is de Here Jezus Christus Zelf. Eigenlijk lezen wij niet van een oproep om Jezus als Heiland aan te nemen. Reeds in Luc. 2:11 laat deze eerste evangelistische boodschap duidelijk zien dat de Heiland de Here is.
Daarom schrijft Paulus: ”Wij prediken Christus Jezus als Here” (2Kor. 4:5). Heiland en Here zijn niet van elkaar te scheiden: de Heiland wil de heerschappij hebben over alle facetten van het leven dat Hij redt en wel onmiddellijk bij de bijbelse bekering. Jezus Christus moet Heer zijn vanaf de bekering. Waar Jezus geen Heer is, daar kan Hij ook geen Heiland zijn en is er eigenlijk geen sprake van een bijbelse bekering – een gevaarlijke situatie. Het gaat ook in Joh. 1:12 om de gehele Christus in al Zijn ambten en niet om een selectie daarvan naar gelang het ons uitkomt.
Bekering – vergeving
Christus’ evangelistische opdracht aan Paulus hield dus in om de ogen te openen, opdat de mensen zich zouden bekeren, “opdat zij vergeving van zonden … zouden ontvangen”. Blijkbaar hangen bijbelse bekering en vergeving nauw samen zoals bekering ván – tót niet van elkaar te scheiden zijn. Of wij ons realiseren dat vergeving niet ‘los verkrijgbaar’ is, niet zonder voorafgaan – de bijbelse bekering ván het eigenmachtige oude ik – leven tót God in Jezus Christus?
Als wij denken en zeggen: ‘Hoofdzaak vergeving van zonden’ misleiden wij ons zelf en anderen. God heeft Zijn Zoon gegeven, opdat wij in Hem eeuwig leven ontvangen en niet verloren gaan. Hoofdzaak is dus Jezus Christus Zelf en niet één van de geestelijke zegeningen die God in Hem gegeven heeft (Ef. 1:3). “Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet (aangenomen) heeft, heeft het leven niet “ (1Joh. 5:11-12). Wie zich op bijbelse wijze bekeerd en dus de Here Jezus Christus aangenomen heeft, heeft alles in Hem, o.a. Gods vergeving, als wij onze zonden die ons bewust zijn, belijden (1Joh. 1:9).
Christenen – kinderen van Jezus?
De Bijbel spreekt uitsluitend van “kinderen van God” (o.a. 1Joh. 3:1-2) door de geestelijke geboorte uit God –niet door geboorte uit Jezus Christus. Nooit heeft de Here Jezus Zijn discipelen aangesproken met ‘Mijn kinderen’. Integendeel. Hij leerde hun in het “Onze Vader” tot God te bidden – niet tot Zichzelf.
Lezen of horen we van een ‘boodschap van Jezus’ die zegt: ‘Mijn zoon’, ‘mijn dochter’ of ‘mijn kinderen’, dan is het duidelijk dat daar, waar geen bedrog van mensen, “een andere Jezus”, een “valse christus” in het spel is.
In het kinderwerk moeten onze uitdrukkingen bijbels zijn en blijven. Daarom moeten wij niet vragen: “Wil je een kindje van de Here Jezus worden?” of zeggen: “Dank de Here Jezus dat je Zijn kind bent”. Dat zijn ze niet en kunen het ook niet worden.
Alle ongelovigen – kinderen van de duivel?
In de strijdgesprekken van de Here met Farizeeën en andere geestelijke leiders springen twee dingen in het oog: Zij hebben moordplannen, willen Hem grijpen en doden (Joh. 7:19,23,30, 32; 5:18) en ze liegen, zeggende: “Hij heeft een demon” (Joh. 8:48,52; 10:52; NBG onjuist: Hij is bezeten). Dáárin was déstijds dé moordenaar en leugenaar (Joh. 8:44), de duivel, van déze joods-geestelijke leiders de vader. Dat te generaliseren en op grond daarvan ‘bevrijdingspastoraat’ toe te passen, ‘opdat’ de ongelovigen zich kunnen bekeren, is volslagen onbijbels en niet ongevaarlijk. De Zoon van God werd Zoon des mensen, opdat mensen kinderen Gods kinderen kunnen worden!
You never walk alone in the identity zone
In het begin van de negentiende eeuw was de school voor een belangrijk deel een verlengstuk van de opvoeding. Openbare scholen waren scholen met de Bijbel en Nederland was grotendeels een christelijke natie. Daarna veranderden de maatschappelijke opvattingen over onderwijs en opvoeding langzamerhand met als gevolg een jarenlange strijd om de positie en de doelen van het onderwijs. De algemeen christelijke openbare school maakte plaats voor de bijzondere christelijke school. Ouders moesten er grote financiële offers voor brengen, want het duurde tot 1920 voordat het openbaar en bijzonder onderwijs door de overheid werden gelijkgesteld.
Met het ontstaan van bijzondere scholen nam ook de mogelijkheid van verzuiling toe. Openbaar onderwijs zou neutraal moeten zijn en bijzonder onderwijs zou zich gaan richten op de wensen van ouders en kerk. Op deze wijze kon de bijzondere school de opvoeding van gezin en kerk voortzetten. In onze tijd, anno 2000, lijkt de schoolstrijd opnieuw op te laaien. Het christelijk onderwijs lijkt haar taak lang niet overal even serieus te nemen. Christelijke scholen verkleuren. Steeds meer ouders vragen zich af of het christelijk onderwijs nog wel een veilige koers vaart. Aan de hand van stellingen wil ik de mensen die werkzaam zijn op de werkvloer van het christelijk onderwijs een hart onder de riem te steken.
Stelling 1: Wees proactief en laat je niet drukken in de hoek waar je niet wilt zitten.
Het is heel makkelijk om op paars I en II te katten en bij het haardvuur te mijmeren over alle ellende van doemscenario’s die je zouden kunnen treffen. De situatie van in het nauw gedreven worden, doet zich voor als je niets doet en dus niet naar buiten treedt. Daarom het advies: neem het initiatief. Als je zelf het initiatief neemt, bepaal jij de agenda van de discussie en bepaal jij de inhoud van het gesprek. Als je dat niet doet, loop je de kans dat je wordt verrast door vragen die je niet verwachtte of dat je tegen je wil een discussie of ontwikkeling wordt binnengesleept.
Als christenen hebben we te lang in de positie gezeten van reactief in plaats van proactief. Reactief redeneren gaat ervan uit dat het schip niet meer te keren valt: “Ik kan er niets aan doen, zo is het nu eenmaal.” Proactief redeneren gaat ervan uit dat het ook anders aangepakt kan worden: laat ik eens kijken of er geen alternatieven zijn; ik bepaal zelf de agenda; ik kan kiezen.
Voor je het weet, zit je antwoord te geven op een vraag die een ander aan jou stelt en niet op de vraag die je aan jezelf kunt stellen, namelijk: “Doen we ook echt wat we aan ouders beloven ?” Je hoeft niet in de verdediging, maar stel je zelfbewust op als aanbieder van onderwijs. Weet per school voor wie je er bent en wat je te bieden hebt Sta open voor verbetering als gevolg van discussie, toetsing, sta open voor feedback van ouders, enz.
Stelling 2: Als “meten is weten” elders in de samenleving waar is, waarom dan niet ook in het onderwijs?
Dit is een gewaagde stelling die makkelijk verkeerde associaties oproept. Je kunt zeggen dat je het als school goed doet, dat je kwaliteit levert, dat je professionaliteit onweersproken is. Maar waar het om gaat, is dat je die uitspraak leert onderbouwen. Niet de bewering is interessant, waar het op aankomt is de onderbouwing van de bewering. Het gaat niet om het gelijk, maar om het bewijs van het gelijk. Die onderbouwing wint aan kracht als je die expliciet kunt maken en vaak is dat door een getal, een score. Elders in de samenleving is dit gemeengoed. Omgaan met getallen wil niet zeggen dat je kwaliteit reduceert tot een getal, maar het betekent het omgekeerde, je gebruikt een getal om een indicatie van kwaliteit te krijgen. Want als de getallen niet deugen, dan mag je terecht twijfelen aan de kwaliteit van de dienstverlening.
Stelling 3 (komt voort uit 2): Identiteit en kwaliteit zijn niet los te denken.
In het RD van 26 februari 2002 stond een interview met inspecteur-generaal van het onderwijs, dr. F.J.H. Mertens. Daarin komt nog eens nadrukkelijk naar voren dat de bevoegdheden van de onderwijsinspectie worden verruimd. Die bevoegdheden staan in de nota ‘Variëteit en waarborg’. Het komt erop neer dat strikter gelet gaat worden op de kwaliteit van het onderwijs aan de hand van nieuw te formuleren kwaliteitseisen. Mertens benadrukt dat geen enkele school, van welke levensbeschouwelijke richting ook, bang hoeft te zijn dat de inspectie gaat knabbelen aan artikel 23 van de Grondwet. De identiteit van een school is volgens Mertens nooit onderwerp van onderzoek voor de inspectie geweest en zal dat ook niet worden.
Als je je eigen doelstellingen als school als uitgangspunt neemt, zul je zien dat daar onderwijskundige, pedagogische en levensbeschouwelijke componenten inzitten. Aandacht voor het goed doen van die alle drie is hetzelfde als werken aan kwaliteit en identiteit. Die mag je dan op elkaar plakken. Het is niet goed als kwaliteit iets is van een optimale didactiek en uniforme leeropbrengsten, terwijl identiteit wordt versmald tot godsdienstige vorming. We willen niet toe naar een situatie waarin alle scholen eenzelfde type kwaliteit bieden terwijl een deel van die scholen bovendien iets doet aan godsdienstles.
Stelling 4: Durf als christelijke school risicovol te ondernemen.
In een tijd dat onderwijs vergeleken wordt met het bedrijfsleven (ik verzorg nota bene een onderwijsmodule ‘schoolmarketing en public relations’ aan de pc-opleiding schoolleider primair onderwijs), beschouwen we het christelijk onderwijs als een vorm van maatschappelijk ondernemerschap. De school biedt diensten aan de samenleving: je hebt wat te bieden. Niet als een service-instituut dat werkt op de formule van “u vraagt en wij draaien”, maar vanuit uw eigen ROEPING en opdracht. Met dit soort praktische zaken bezig zijn betekent concreet: je eigen visie op onderwijs ontwikkelen en daarbij zorgvuldig reageren op wat je in je directe omgeving waarneemt. Vervolgens aan die visie doelen koppelen, middelen erbij zoeken en evalueren. Centraal hierbij geldt: wacht niet af, gedraag je niet als filiaalhouder, maar handel als zelfstandig ondernemer. Je bent niet strikt gebonden aan een bepaalde formule waar je niet van af mag wijken. Er zijn weliswaar onderwijswetten in verband met de subsidie, maar je mag ook heel veel zelf. Soms leidt dit tot risicovol ondernemen, zeker als het gaat om je nek uit te steken in het pal staan voor christelijke waarden en normen die op de Bijbel zijn gegrond.
Als voorbeeld wil ik hier noemen het waarschuwen voor het verschijnsel ‘nieuwetijdskinderen’. Kinderen die spiritueel begaafd zijn zouden moeten worden begeleid om het spirituele verder in hen te doen ontwikkelen. Je kunt als school stellingen innemen om dit verschijnsel bespreekbaar te maken en vanuit de Bijbel handvatten aanreiken hoe hiertegen te vechten.
Stelling 5: Wees kritisch en leer te kijken naar jezelf.
Hoe krijgen we bevestiging van ons gevoel dat we inderdaad doen wat we beloven te doen en ook denken te doen. Laat ook anderen naar je identiteit en kwaliteit kijken. Collegiale consultatie, intervisie, bij elkaar lessen bijwonen, feedback geven en elkaar daartoe ook tevoren uitnodigen, open staan voor ideeën van anderen. Durf elkaar te bevragen op identitaire zaken. Vraag om geloofsbelevingen van collega’s en hoe zij omgaan met gevoelige onderwerpen in en buiten de klas. Onlangs zei iemand in een nascholingscursus die ging over identiteit: “We weten toch van elkaar hoe we denken, we gaan bijna allemaal naar dezelfde kerk.” Die uitspraak is tekenend. We vragen het maar niet omdat we het wel weten. Onderwijs is een gesloten provincie en soms lijkt het erop dat men het graag zo houdt. Soms gebeurt dat uit oprechte zorg voor goed onderwijs, soms lijkt daar angst achter te zitten. En angst is een slechte raadgever. Bovendien past die afschermende houding niet bij onze tijd. Die vraagt om openheid, transparantie, responsivitiet.
Stelling 6: Verschiet niet van kleur, maar werk nauw samen met gelijkgezindten en let op overeenkomsten.
In de toekomst staan we als christenen samen sterk door de kracht van Gods Geest. Laat dat onze drijfveer zijn om zoveel mogelijk samenwerking te zoeken met collega-schoolverenigingen en -besturen die God willen dienen en Zijn Woord als leidraad beschouwen voor leer en leven. Het letten op uiterlijke verschillen voert af van waar het nou werkelijk om gaat.
Stelling 7: Je hoeft het, Gode zij dank, niet alleen te doen.
Per definitie is het lopen in de zone van identiteit geen eenzame bezigheid. Als dat wel zo is, is het motief misschien onjuist. Het geeft te allen tijde een “we-feeling”- gevoel waarbij de vraag om openheid, transparantie en responsivitiet uitgangspunt is. Als je ergens voor staat, wordt dat vandaag nog sterk gewaardeerd. Als je de boodschap maar niet belerend communiceert. Pure transparantie geeft je echtheid of authenticiteit. Dat heb je als je in afhankelijkheid van God bezig bent. De Heilige Geest bezielt ons om dit mooie werk te kunnen doen. Zo wil Hij ons helpen om in ons onderwijs kinderen direct of indirect bij Jezus te brengen. Dat geeft ons werk kwaliteit. In dat opzicht is kwaliteit identiteit. Het effect ervan is dat Jezus tot Zijn eer komt. Daar doen we het dan ook voor. Alleszins de moeite waard !
drs. J.J. Bakker, Christelijke Hogeschool Ede
yu-gi-oh
Terugkeer van de verdoemden uit de hel
Bovenstaande tekst staat op een kaart van het nieuwe spel yu-gi-oh.
Een nieuwe rage!!
Moeders kopen voor hun kinderen speciaal chips van het merk Lays om dopjes te sparen voor dit spel.
De geest van yu-gi-oh
De kaarten dragen titels zoals “Uitwisseling van de Ziel”, “Ultiem Offer”, “Opgeroepen Schedel” en “Tovenaar van de ten dode gedoemde”. De laatstgenoemde kaart geeft deze sinistere waarschuwing: “Een slaaf van de duistere kunsten, deze tovenaar is een meester van dodelijke toverformules.” Aan de teksten merk je uit welke hoek de wind waait. Wat een beïnvloeding van de kinderen van de basisschool!
Op de website van dit spel staat over de laatste versie:
“Duel Monsters is een kaart-vecht-spel waarin de spelers verschillende mysterieuze schepselen tegen elkaar laten vechten in wilde, magische duels? Geladen met ontzagwekkende monsters en machtige toverkaarten, zijn Yugi en zijn vrienden totaal geobsedeerd door het spel.”
“Maar,” verzekert de yu-gi-oh website ons, “daar zit meer achter deze kaart dan het oog ziet!” Dat zit er inderdaad. Het mythisch heelal introduceert bij de kinderen een alternatief wereldbeeld, dat spoedig zo vertrouwd kan worden voor de jonge fans, dat het Gods waarheid verduistert en belangrijke feiten over de slechte wereld verdoezelt.
Evenals de mythe van Harry Potter, wordt de mythische wereld van Yugi versterkt met zijn eigen geschiedenis. De kinderen leren dat het hedendaagse populaire duelleerspel vijfduizend jaar geleden begon in Egypte, toen de Farao’ s een spel speelden met magische rituelen, waarzeggerij en de gecombineerde macht van monsters en magie. Maar, zoals men zou kunnen verwachten, al die “magische toverformules en woeste schepselen …..dreigden de hele wereld te vernietigen!” Maar een machtige Farao bracht een eind aan de crisis door “zeven machtige totems.” Zoals in heidense godsdiensten had een machtige shaman de kwade toverspreuken bestreden door nog machtiger geesten aan te roepen. Een ouderpaar heeft leerkrachten van de basisschool van hun kinderen gewezen op de gevaren van dit spel. Deze ouders mailden verder nog: Een occulte betovering die twee decennia geleden ondenkbaar leek, heeft zich als een razend vuur door de westelijke naties en over de wereld uitgespreid. De tijden zijn inderdaad veranderd en de goden en de geesten achter oude Keltische Samhain (de wortels van Halloween) zullen in een juichende stemming zijn.
WIENS KIND
Als mens worden wij allen biologisch verwekt en geboren. Uitzondering op deze regel is het eerste mensenpaar Adam en Eva. God schiep de eerste mens, Adam, naar Zijn beeld en gelijkenis. Diens lichaam formeerde God uit de aarde. God “bouwde” Eva uit Adam. De mens noemde zijn vrouw “Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden” (Gen. 3:20).
Alle mensen – kinderen van God?
God heeft uit één (mens) het hele menselijke geslacht gemaakt (aorist: een afgesloten handeling; Hand. 17:26). De mens stamt af van de mens, van Adam – niet van dieren, dus niet bijvoorbeeld van apen. In de door God geschapen Adam, het hoofd van de mensheid, zijn wel alle mensen als zodanig schepselen van God. Een biologisch kind wordt men echter door verwekking en geboorte. Zo wordt men ook in geestelijk opzicht pas een kind van God door geestelijke verwekking en geestelijke geboorte ( “wedergeboorte”) in Christus Jezus. Daarom zijn niet alle mensen kinderen van God.
Alle mensen – zondaren voor God
Door Adam is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde (de ongehoorzaamheid van die ene mens tegenover zijn Schepper) de dood (Rom. 5:12,19). Daardoor is ook de hele schepping, waarover Adam aangesteld was, aan de vergankelijkheid onderworpen (Rom. 8:20-21). De dood bestond dus niet vóór die ene daad van overtreding van de eerste mens, Adam. Daarom kunnen er geen mensen (‘oermensen’) of dieren (bv. dinosaurussen) geleefd hebben en gestorven zijn, vóórdat Adam tegen zijn Schepper gezondigd had. Hoewel menselijke fossielen op de bovenste laag gevonden worden, moet Adam al geleefd en tegen God gezondigd hebben tijdens de onderste fossielenlaag. Vóór de zondeval van de mens was er geen dood en kunnen er dus ook geen fossielen zijn. Fossielen zijn altijd een teken van fysieke dood.
Alle mensen moeten sterven (Hebr. 9:27)
“De prikkel van de dood” is de zonde van de mens tegenover zijn Schepper (1Kor. 15:56). De dood is “het loon van de zonde” tegenover God, is Gods gericht over de overtreding van Zijn Woord door de eerste mens, de stamvader van de mensheid, Adam. (Rom. 6:23). Tot Golgota “heerste de zonde in de dood” (Rom. 5:21). Zonder zonde geen dood!
In de evolutietheorie daarentegen is de dood een onmisbaar instrument van ontwikkeling en vooruitgang. Zonder dood géén evolutie. Ook daarom is een zogenaamde ‘theïstische evolutie’, waarbij God “in den beginne” een evolutieproces aangezwengeld of gebruikt zou hebben, uitgesloten. God gaf en geeft immers leven. Hij heeft geen welgevallen aan de dood van goddelozen (Ezech. 18:23). Daarom zond God juist Zijn Zoon naar onze aarde vol zondaren om plaatsvervangend Zijn straf voor hun zonde te dragen. Daardoor heeft Jezus Christus juist “de dood van zijn kracht beroofd” en door Zijn dood de duivel die de macht had over de dood, onttroond (2Tim. 1:10; Hebr. 2:14). God gebruikte niet de plaatsvervangende dood van Zijn Zoon voor de voortgang van een of andere ‘evolutie’ – in tegendeel, om de dood te overwinnen. De dood is de laatste vijand die onttroond wordt (1Kor. 15:26) – is dus nooit Gods instrument van ‘evolutie’ (geweest). Jezus’ dood en opstanding logenstraffen iedere (macro)evolutieleer.
Alle mensen: kinderen der ongehoorzaamheid
Gen. 5:1-2 herhaalt het mooie dat ten dage dat God Adam schiep, Hij hem naar Zijn beeld en gelijkenis maakte. Maar Gen. 5:3 bericht daarna het ontstellende dat – na de zondeval – “Adam een zoon verwekte naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set”.
Alle mensen zijn via Set zodoende beelddragers van de in zonde gevallen stamvader Adam. Allen zijn wij in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren (Ps. 51:7; Rom. 5:12-18). Men noemt dit feit ‘erfzonde’: ieder mens erft de zondige natuur (de oude mens) en geeft deze weer door aan het nageslacht.
Als afstammelingen van de ongehoorzame Adam noemt de Bijbel ons mensen “kinderen der ongehoorzaamheid” (Ef. 2:2; 5:6). Terugziende op zijn opstelling tegenover Jezus Messias vóór zijn bekering schrijft de apostel Paulus: “Vroeger waren ook wij (joden) verdwaasd, ongehoorzaam” (Titus 3:3; Ef. 2:3: “trouwens ook wij allen ..”). En hij herinnert de gelovigen uit de heidenen er aan dat zij “eertijds aan God ongehoorzaam” waren (Rom. 11:30).
God ziet de mens “in Adam” na diens zondeval aan. De Bijbel noemt ons mensen daarom “kinderen van de toorn van God” (Ef. 2:3) die alleen opgeheven is voor allen die niet meer “in Adam”, maar “in Christus” zijn. Op anderen blijft Gods toorn (Joh. 3:36). De diagnose van Gods Woord is dat wij allen van nature zondaren zijn, verloren, geestelijk dood, Gode vijandig gezind. Deze ons aller aangeboren positie “in Adam” tegenover God de Schepper heeft met het psychologische begrip ‘identiteit’ uiteraard niets te maken.
Niemand kan aan deze positie tegenover God van hemzelf of van een ander ook maar iets veranderen.
“Een Kind is ons geboren, een Zoon ons gegeven”
Deze profetie aangaande de Here Jezus in Jes. 9:5 wordt door de engel Gabriël bij zijn bezoek aan Maria nader ingevuld: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal het Heilige dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden” (Luk. 1:35). Deze profetie is vervuld in de Here Jezus Christus: “U is heden de Heiland geboren … welke is Christus, de Here” (Luk. 2:11).
Als “Zoon des mensen” is Jezus geboren uit een vrouw (Gal. 4:4; Mat. 1:18; 2:1). Jezus werd dus niet ‘geschapen’ zoals de koran beweert.
Als “Zoon van God” is de Heiland door Gods kracht door de Heilige Geest verwekt – dus bovennatuurlijk en niet op natuurlijke wijze door een (zondig) mens. De Here Jezus is de enige op deze aarde die niet “in zonde ontvangen” is.
Het ernstige misverstand onder moslims als zouden christenen geloven dat God omgang met Maria had gehad, wordt hardnekkig in stand gehouden, maar op grond van Gods Woord talloze malen duidelijk weerlegd. Daar ten tijde van Mohammed de Bijbel nog niet in het Arabisch vertaald en hij bovendien analfabeet was, kon hij eventuele dwaalleringen moeilijk aan de feiten in Luk. 1 toetsen. Het Griekse werkwoord episkiazoo (‘overschaduwen’; vgl. Mat. 17:8) wordt bovendien nooit voor geslachtelijk verkeer gebruikt, evenmin eperchomai (‘over iemand komen’; vgl. Hand. 1:8).
Aspekten van het Zoonschap van Jezus Christus
Vanuit de eeuwigheid bezien is Christus de Zoon van God vóórdat Hij een menselijk lichaam ontving. Men noemt dat de pre-existentie van de Zoon van God. God zond Zijn Zoon (Joh. 3:16; Gal. 4:4).
Op grond van de incarnatie, de bovennatuurlijke menswording (geestelijke verwekking) is Jezus Christus “het Woord dat vlees (mens) werd” (Joh. 1:14). Iedere geest, die niet belijdt dat Gods Zoon in het vlees gekomen (niet waarachtig mens van vlees en bloed geworden) is, is de geest van de antichrist, de geest der dwaling (1Joh. 4:1-3,6; dwaling (Gr.planè) hier in de zin van op een dwaalspoor brengen, bedrog (vgl. Mat. 27:62-64; Ef. 4:14).
In verband met het kruisoffer is Christus de “eigen Zoon”, die “God niet spaarde, maar voor ons allen overgegeven heeft” (Rom. 8:32).
Wat betreft het feit dat God Hem uit de doden opwekte, is Jezus Christus “door de opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn” (Rom. 1:3-4). De opstanding uit de doden is Gods bevestiging dat Zijn Zoon een fysiek lichaam had gekregen, Hij een fysieke dood was gestorven en temidden vanuit de doden fysiek was opgestaan. Op Jezus’ fysieke Hemelvaart zal Zijn fysieke wederkomst op aarde volgen (Hand. 1:9-11) – dus niet ‘geestelijk’ zoals dwaalleraars beweren.
“Een lichaam hebt Gij mij bereid” (Hebr. 10:5)
Jezus Christus kreeg een door God bereid menselijk lichaam óm “in Zijn lichaam onze zonden op het hout te dragen” (1Petr. 2:24). Wat de wet niet kon doen … heeft God door Zijn eigen Zoon in de gestalte van een mens (vlees) te zenden … en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees (Rom. 8:3). Daartoe was “Jezus Christus voorbestemd vóór de grondlegging van de wereld, maar nu voor u geopenbaard in deze laatste tijd” (1Petr. 1:18-20).
God heeft echter Zijn Zoon niet alleen een fysiek lichaam bereid, maar nadat Hij verhoogd en de heilige Geest uitgestort was, ook een geestelijk Lichaam: de Gemeente. Jezus Christus is het Hoofd van Zijn Gemeente, Zijn Lichaam – Gods kinderen zijn er de levende leden van.
Hoe kan een nakomeling van de ongehoorzame Adam een kind van God worden?
Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk gemaakt door het Kruisoffer en de opstanding van de Here Jezus Christus. Daardoor werd de weg gebaand voor de uitstorting van de heilige Geest op aarde.
Zoals fysieke verwekking element van een natuurlijke geboorte uit mensen is, is geestelijke verwekking het element van bovennaturlijke, geestelijke geboorte uit God. Schrift met Schrift vergelijkend zien wij het volgende.
Het Woord Gods is het levende zaad (Luk. 8:11). Gods geschreven Woord, dat gelezen of verkondigd wordt, is het centrale instrument van geboorte uit God. Behartigenswaardig blijft daarom de vermaning van de Here Jezus: “Ziet dan toe, hoe gij hoort” (Luk. 8:18). We kunnen onder een verkondiging fysiek aanwezig zijn en de Bijbel in onze stille tijd of aan tafel al of niet mechanisch lezen zonder dat we er ook innerlijk bij betrokken zijn. Bovendien gaat het er om, de consequenties te trekken uit datgene wat we gehoord of gelezen hebben, het om te zetten in de daad. Anders misleiden wij onszelf (Jak. 1:21-25). Zei niet de Here Jezus: “Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?” (Luk. 6:46).
Overeenkomstig Jak. 1:18 heeft God Zijn kinderen “voortgebracht door het woord der waarheid”. De apostel Paulus schrijft de gelovigen in Korinthe: “ .. gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus door het evangelie verwekt” (1Kor. 4:15).
Waar niet Gods Woord, het Woord der Waarheid over God, Jezus Christus en de heilige Geest, over de verloren, natuurlijke mens enz. gebracht wordt, kan nauwelijks sprake zijn van kinderen Gods. Opmerkelijk is de vermaning van de Here: “Ziet toe, wat gij hoort” (Mat. 4:24)!
In het gesprek van de Here met Nicodémus weten wij dat wedergeboorte (lett. geboorte van Boven) of geboorte “uit water en Geest”, voorwaarde is om het koninkrijk van God binnen te gaan. Hier wordt Gods Woord vergeleken met water (vgl. Ef. 5:26; Joh. 15:3). Ook de geboorte uit God zelf wordt met een waterbad vergeleken: “Hij heeft … ons gered door het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwing door de heilige Geest … “(Titus 3:5).
“Wat uit de Geest geboren is, is geest”, zei de Here Jezus (Joh. 3:6). Wij mogen echter de wedergeboorte door Gods Geest niet uitspelen tegen die uit Gods Woord alsof ze iets anders of zelfs iets meer zou betekenen dan wedergeboorte door middel van Gods Woord. God zelf inspireerde de Bijbel door Zijn Geest. God werkt door middel van de “Geest der waarheid” in en door “het Woord der waarheid” om een mens van zonde en genade te overtuigen en om geestelijk leven in hem te bewerkstelligen. Woord en Geest zijn niet van elkaar te scheiden – ook niet in verband met de wedergeboorte.
“niet uit het vlees”
De uitdrukking “uit de Geest geboren” staat niet op zich zelf, maar als tegenstelling tot “geboren uit het vlees” of “uit bloed”, d.i. op natuurlijke wijze (Joh. 1:13a). Wij erven allerlei eigenschappen van onze ouders – positieve èn negatieve, en helaas altijd de zondige natuur. Het is een voorrecht wanneer men kind van gelovige ouders is en misschien ook biddende grootouders heeft. Maar geestelijke zaken zoals bijvoorbeeld wedergeboorte, kindschap Gods, eeuwig leven, gerechtigheid Gods, vergeving van zonden zijn nooit erfelijk.
“Timotheüs, mijn waar kind in het geloof”
Timotheüs had een moeder en grootmoeder met “ongeveinsd geloof”. Zij onderrichtten hem van kindsbeen af in de heilige Schriften (2Tim. 1:5; 3:15). Hun geloofswandel, voorbede en bijbelonderricht waren wel een lange voorbereiding op de wedergeboorte van hun (klein)kind, maar ze konden nooit een vervanging zijn voor de persoonlijke bekering en het persoonlijk geloof van Timotheüs zelf. Zeker had Timotheüs in de loop der jaren veel bijbelkennis opgedaan en zal hij bidden geleerd hebben. Tot op zekere hoogte kon hij het geloofsleven van zijn ouderlijk huis wel imiteren, maar het levend geloof door de levende verbinding met de Here Jezus niet erven. Het was de apostel Paulus die Timotheüs tot de persoonlijke, levende relatie met de Here Jezus Christus mocht leiden en zodoende zijn geestelijke vader en Timotheüs zijn geestelijk kind in het (levend) geloof werd (1Tim. 1:2).
Zoals bij de geboorte uit de ouders het geval is, gaat meestal ook aan de geestelijke geboorte uit God een voorbereidingstijd vooraf zoals Gods bemoeienis door Zijn bewaring en leiding, een gebedsverhoring, een verlangen naar en oprecht zoeken van God, een bepaalde omstandigheid of ontmoeting, een woord … Maar alle voorbereidende genade is op zich nog geen geestelijke of wedergeboorte en geen persoonlijke bekering – zoals ook de natuurlijke zwangerschap op zich nog geen (natuurlijke) geboorte is. Daar waar wedergeboorte en persoonlijke bekering ontbreken bestaat het gevaar van menselijke vroomheid, van een pseudo-christendom dat op den duur geen stand houdt tegen secularisatie, dwaalleringen of crisis en zorgen van het leven. Wat uit vlees – ook uit ‘vroom vlees’ – geboren is, is èn blijft vlees.
”niet uit de wil van het vlees”
De gevallen, natuurlijke mens (hier: “het vlees”) is met zijn verstand, wil en gevoel tot veel in staat. Maar bijvoorbeeld opleiding, bijbelkennis, kerkelijke of theologische prestaties betekenen nog geen leven uit God met een vernieuwd denken. Ook morele en sociale prestaties zijn geen weg tot of bewijs van bijbelse bekering en wedergeboorte. “Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk, door mij volbracht … “
Evenmin zijn religieuze prestaties, goede werken, riten en ceremoniën, al of niet mystieke ervaringen, een droom of visioen, vasten en wenen e.d een levende deur tot de levende God. Dat is Jezus Christus alleen: “niet het offer dat ik breng, niet de tranen, die ik pleng, schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, Gij alleen” (Gezang 174)! Er is geen vervanging voor de persoonlijke, levende verbinding met de levende Here door geestelijke geboorte uit God en persoonlijke bekering. Als er iemand was, die wist hoe “op vlees vertrouwen” er uit kan zien en tot eigenroem leidt, is het wel de apostel Paulus. Maar dat alles achtte hij na zijn bekering tot de Here Jezus “tot schade”. Ja, hij gaf zelfs alles prijs “om Christus te mogen winnen” (Fil. 3:4b-14).
“niet uit de wil van een man”
God is soeverein. God heeft het exclusieve recht om ons te zeggen hoe Hij wil dat zondaars Zijn kinderen kunnen worden: door Zijn (geschreven) Woord en Geest, door christocentrische verkondiging, waarbij het kruis centraal staat. Alleen daarop kan Zijn zegen rusten. Toch menen veel christenen dat dat ‘nu niet meer werkt’ of althans ‘niet genoeg’ is ‘in deze tijd’. ’Naar de wil van christenmensen’ moet men nu gebruik maken van management- en verkoopmethoden, van psychologische technieken en vooral van moderne muziek naast film, drama, theater, pantomime. Ook moeten genezings- en bevrijdingsdiensten georganiseerd worden. Naar ‘de wil van christenmensen’ moet de verkondiging op behoeften van de mèns (antropocentrisch) georiënteerd, ‘klantvriendelijk’ en ‘laagdrempelig’ zijn … God voorschrijven hoe Hij geestelijke kinderen moet voortbrengen? Ook door suggestie of dwang kan niemand wedergeboren worden.
“doch uit God geboren zijn”
“Gijlieden”, zei de Here Jezus tot Nicodémus, een ‘kind van Abraham’, “moet van Boven (wederom) geboren worden” (Joh. 3:7). De afstamming van Abraham was en is dus onvoldoende. Ook wat uit joods, protestants of rooms katholiek ‘vlees’ geboren is, is en blijft immer ‘vlees’!
“Uit God geboren worden” laat het voor de mens passieve, goddelijke aspect zien. In Joh. 1:12 zien wij de menselijke verantwoordelijkheid in de werkwoorden “Hem (de Here Jezus Christus) aannemen” en “in Hem geloven”, d.w.z. het vertrouwen alleen op Christus en Zijn werk stellen en in geloof het hele leven aan Hem uitleveren, opdat Hij voortaan de algehele regie heeft.
In Joh. 3:16 laat de Here Jezus Zelf beide aspecten zien: God heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven. God is altijd de Eerste, de Initiatiefnemer. Maar: “opdat ieder, die in Hem gelooft … eeuwig leven hebbe”. God heeft Zijn Zoon gegeven. Het menselijke antwoord op Gods Geschenk betekent “allen, die Hem (Christus)aangenomen hebben, heeft Hij (God) volmacht (Gr. exousia) gegeven om kinderen Gods te worden” (Joh. 1:12).
Het persoonlijke, bewuste en in geloof aannemen van de gekruisigde, opgestane, verheerlijkte en wederkomende Here Jezus Christus als Gods onverdiende geschenk is overeenkomstig Joh. 1:12-13 de voorwaarde om Gods kind te worden. Een bijbelse léér over Christus is weliswaar belangrijk. Maar het aannemen van een Christologie maakt iemand niet tot een kind van God. Het gaat om het in geloof aannemen van de Persoon van de Here Jezus Christus Zelf!
Ook de apostel Paulus verbindt de beide aspecten met elkaar: “Want door genade zijt gij behouden door geloof en dat (Gr. touto, onzijdig, slaat op behouden ziin, niet op geloof, Gr. pistis, vrouwelijk) is niet uit uzelf, (maar) het geschenk van God, opdat niemand roeme” (Ef. 2:8).
Oproep tot bekering – een bijbelse zaak?
De Bijbel spreekt niet alleen over Gods grote geschenk: de Persoon van Jezus Christus die wij in geloof moeten aannemen, maar ook over bekering. Het begrip bekering en de oproep daartoe is geen uitvinding van bepaalde christenen, maar van God Zelf. Jezus Christus begon Zijn openbare dienst met de oproep: “Bekeert u” (Mat. 4:17). Daarom riepen ook de apostelen op tot bekering. Op zich is de oproep tot bekering dus een volkomen bijbels legitime zaak.
Adam had zich bij zijn ongehoorzaamheid tegenover Gods Woord van God àfgekeerd. Later riep God Israël tot Zijn uitverkoren volk om Hem toe te behoren en Hem te dienen. Maar hoe vaak keerde het volk God de rug toe. Hoe vaak moest God daarom nota bene Zijn eigen volk – niet heidenen – oproepen zich om te keren, zich te bekeren ván hun eigen weg tót Hem!
“Wij allen” dwalen als schapen en gaan van nature onze eigen weg, de brede weg die ten verderve leidt. Om op “de smalle weg” te komen die Jezus Christus is en ten leven leidt, moet ieder zich omkeren, d.i. zijn eigen weg verlaten, de rug toe keren, en de “smalle weg” betreden.
“De goddeloze verlate zijn (eigen) weg .. en hij bekere zich tot de Here (Jes. 55:6-7).
De apostel Petrus roept al in zijn allereerste prediking op tot bekering, en wel nota bene de vrome joden op het oorspronkelijk joodse pinksterfeest in Jeruzalem, centrum van religieus jodendom (Hand. 2:38; vgl. 3:19: 5:31). Waarom? Petrus herinnerde zich de opdracht van de Here Jezus aan Zijn discipelen vlak voor Zijn Hemelvaart dat zij alle volken bekering en vergeving van zonden in Zijn naam moeten verkondigen, te beginnen in Jeruzalem (Luk. 24:47).
“Alle mensen overal”
Ook de apostel Paulus riep Joden en heidenen (Grieken) op om zich te bekeren (Hand. 14:15; 20:20-21). Waarom deed hij dat?
In de eerste plaats, omdat bekering Gods wil is met het oog op het laatste oordeel: “God dan verkondigt … heden alle mensen overal dat zij zich moeten bekeren, omdat Hij een dag bepaald heeft, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig oordeelt” en wel door Jezus Christus (Hand. 17: 30-31). De Redder is later de Rechter. Persoonlijke, bewuste bekering tot God in Jezus Christus is dus de enige mogelijkheid om aan het eindoordeel te ontkomen. Zo ernstig is de verkondiging van bekering in Gods oog!
Als God zegt “alle mensen overal”, dan bedoelt God ook alle mensen overal – zowel alle mensen buiten de kerk als binnen de kerk, dus ook theologen, predikanten, voorgangers, kerkeraadsleden, diakenen, jeugdleiders en kinderclubleidsters – ook in Nederland. Waarom eigenlijk doen we op dit essentiële punt niet wat God zegt, maar bidden wel in het Onze Vader: “Uw wil geschiede” ?
Bekering – waarvan?
In de tweede plaats is Paulus door de Here Jezus geroepen om bekering te verkondigen. Daarbij gaf de Here als het ware Zijn model van verkondiging en pastoraat in evangelistische zin met als doel dat iemand zich bekeert ván – tót, zich afkeert van en toekeert naar (Hand. 26:18-20).
De belangrijke en zeer verantwoordelijke taak van de apostel Paulus én van iedere gelovige is: de ogen te openen door Gods Woord. Ieder mens is immers geestelijk blind voor Gods heiligheid en gerechtigheid alsook voor zichzelf, zijn positie tegenover God (“in Adam”) en zijn innerlijke toestand (zondaar, niets goeds in hem, verloren, onder Gods toorn enz.). Daardoor kan iemand een boodschap van ‘God heeft je lief’ en ‘Jezus stierf voor je’ wel interessant en aardig vinden. Maar hij beseft niet waarom. Ze treft niet het geweten en leidt niet tot verbrokenheid voor God, niet tot berouw en daarom niet tot bijbelse bekering – met alle gevolgen van dien.
De ogen moeten geopend worden waarvan men zich in concreto in het eigen leven moet afkeren – ook van dwaalleringen, van wereldse, verslavende, perverse en occulte praktijken (bv. in de muziek, op internet, bij computerspelletjes, bij bepaalde methoden van diagnostiek, genezing en geneesmiddelenbereiding).
Bekering – tot wie?
Zich afkeren van bepaalde vormen van duisternis en zondenbelijdenis zijn natuurlijk goed. Maar op zich is het geen bijbelse bekering, als de persoonlijke, bewuste en totale overgave aan God in Jezus Christus, de Here ontbreekt. Een bijbelse bekering is het al evenmin, als men zegt, Jezus als Heiland te hebben aangenomen, maar men zich daarbij niet meteen radicaal van het oude leven met de oude levensstijl heeft áfgekeerd.
Bijbelse bekering moet altijd uit twee aspecten bestaan, namelijk: ván – tót en wel tegelijkertijd. Anders is men niet tot een werkelijke bekering gekomen, maar tot een pseudobekering en bedriegt men zichzelf. Als niet beide kanten van dezelfde medaille verkondigd wordt – ook in het jeugdwerk – wordt de medemens bedrogen.
Wij zagen reeds dat Joh. 1:12 spreekt over het aannemen van “Hem”, dat is de Here Jezus Christus Zelf. Eigenlijk lezen wij niet van een oproep om Jezus als Heiland aan te nemen. Reeds in Luc. 2:11 laat deze eerste evangelistische boodschap duidelijk zien dat de Heiland de Here is.
Daarom schrijft Paulus: ”Wij prediken Christus Jezus als Here” (2Kor. 4:5). Heiland en Here zijn niet van elkaar te scheiden: de Heiland wil de heerschappij hebben over alle facetten van het leven dat Hij redt en wel onmiddellijk bij de bijbelse bekering. Jezus Christus moet Heer zijn vanaf de bekering. Waar Jezus geen Heer is, daar kan Hij ook geen Heiland zijn en is er eigenlijk geen sprake van een bijbelse bekering – een gevaarlijke situatie. Het gaat ook in Joh. 1:12 om de gehele Christus in al Zijn ambten en niet om een selectie daarvan naar gelang het ons uitkomt.
Bekering – vergeving
Christus’ evangelistische opdracht aan Paulus hield dus in om de ogen te openen, opdat de mensen zich zouden bekeren, “opdat zij vergeving van zonden … zouden ontvangen”. Blijkbaar hangen bijbelse bekering en vergeving nauw samen zoals bekering ván – tót niet van elkaar te scheiden zijn. Of wij ons realiseren dat vergeving niet ‘los verkrijgbaar’ is, niet zonder voorafgaan – de bijbelse bekering ván het eigenmachtige oude ik – leven tót God in Jezus Christus?
Als wij denken en zeggen: ‘Hoofdzaak vergeving van zonden’ misleiden wij ons zelf en anderen. God heeft Zijn Zoon gegeven, opdat wij in Hem eeuwig leven ontvangen en niet verloren gaan. Hoofdzaak is dus Jezus Christus Zelf en niet één van de geestelijke zegeningen die God in Hem gegeven heeft (Ef. 1:3). “Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet (aangenomen) heeft, heeft het leven niet “ (1Joh. 5:11-12). Wie zich op bijbelse wijze bekeerd en dus de Here Jezus Christus aangenomen heeft, heeft alles in Hem, o.a. Gods vergeving, als wij onze zonden die ons bewust zijn, belijden (1Joh. 1:9).
Christenen – kinderen van Jezus?
De Bijbel spreekt uitsluitend van “kinderen van God” (o.a. 1Joh. 3:1-2) door de geestelijke geboorte uit God –niet door geboorte uit Jezus Christus. Nooit heeft de Here Jezus Zijn discipelen aangesproken met ‘Mijn kinderen’. Integendeel. Hij leerde hun in het “Onze Vader” tot God te bidden – niet tot Zichzelf.
Lezen of horen we van een ‘boodschap van Jezus’ die zegt: ‘Mijn zoon’, ‘mijn dochter’ of ‘mijn kinderen’, dan is het duidelijk dat daar, waar geen bedrog van mensen, “een andere Jezus”, een “valse christus” in het spel is.
In het kinderwerk moeten onze uitdrukkingen bijbels zijn en blijven. Daarom moeten wij niet vragen: “Wil je een kindje van de Here Jezus worden?” of zeggen: “Dank de Here Jezus dat je Zijn kind bent”. Dat zijn ze niet en kunen het ook niet worden.
Alle ongelovigen – kinderen van de duivel?
In de strijdgesprekken van de Here met Farizeeën en andere geestelijke leiders springen twee dingen in het oog: Zij hebben moordplannen, willen Hem grijpen en doden (Joh. 7:19,23,30, 32; 5:18) en ze liegen, zeggende: “Hij heeft een demon” (Joh. 8:48,52; 10:52; NBG onjuist: Hij is bezeten). Dáárin was déstijds dé moordenaar en leugenaar (Joh. 8:44), de duivel, van déze joods-geestelijke leiders de vader. Dat te generaliseren en op grond daarvan ‘bevrijdingspastoraat’ toe te passen, ‘opdat’ de ongelovigen zich kunnen bekeren, is volslagen onbijbels en niet ongevaarlijk. De Zoon van God werd Zoon des mensen, opdat mensen kinderen Gods kinderen kunnen worden!
Wie wijsheid vindt, vindt het leven
Levenslessen uit het boek Spreuken: Geef leiding aan een jong mens. Algehele toewijding van het leven aan God.
B&O magazine, december 2001, door ds. E.J. van de Linde, Almelo
Opvoedingsdoel
Het is tegenwoordig ‘in’ om overal doelen voor te formuleren. Ook in de opvoeding kom je dat tegen. Vandaag is een belangrijk opvoedingsdoel: opvoeden tot weerbare, zelfstandige persoonlijkheden. Hoe belangrijk dit ook is, het bijbelse handboek voor opvoeding wijst als hoofddoel aan: ‘Opvoeden in de vreze des Heren’ (Spr. 1:7). Wat houdt dat in?
Dat, in grove trekken, houdt dit begrip ‘opvoeden in de vreze des Heren’ in.
Opvoedingsweg
De grote vraag voor ouders is: Hoe zal ik dat bijbrengen? Spr. 22:6 zegt dan: “Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg, ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken.” Hier belooft de Meesteropvoeder ons nogal wat. Een gegarandeerd goede opvoeding! Hoe moet dat? Hier wordt duidelijk dat je de jonge jaren goed moet gebruiken om de Here centraal te stellen. In de jeugd moeten de basics bijgebracht worden, goed voor de algemene ontwikkeling, maar vooral goed voor de geloofsopvoeding.
Daartoe klinkt de oproep: “Oefen de knaap”, of zoals de titel zegt: “geef leiding aan een jong mens.” Daarin moeten/mogen we als ouders, als gemeente, tijd investeren, zoals we als ouders hardop en als gemeente zwijgend beloofden bij de doop (of het opdragen) van het kind. Leer de kinderen de Bijbel te waarderen, leer hen hun noden en vreugden in het gebed bij God te brengen, leer hen hoe met God te rekenen en niet te spotten, geef je kinderen indrukken weer van je eigen beleving van Gods grote liefde, van je worstelingen en je uitzichten in het volgen van Jezus Christus.
De eis van zijn weg
Daarbij hebben wij hetzelfde probleem als onze kinderen: van nature denken we in een klein kringetje om onszelf alleen. Daarom is de kennis van de Bijbel zo verlossend. De Here klaagt: “Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis.” (Hosea 4:6). Een onderdeel van de zonde is een stuk onbuigzaamheid, je hardnekkig vasthouden aan je eigen eindje. Op tijd en met liefde mag het hart van een kind richting God en Gods weg gebogen worden.
Dat zit in het tweede deel van Spreuken 22:6, waar staat dat we leiding hebben te geven aan een jong mens “volgens de eis van zijn weg.” In ‘zijn weg’ zit het meeliften met de ontwikkeling van het kind. Met een klein kind ga je anders om, ook in de geloofsopvoeding, dan met een ouder kind. Bij het leiding geven aan het kind hebben we rekening te houden met zijn begrip en bevattings- en invoelingsvermogen. Je gaat een kind van 3 toch niet de tafel van 5 leren? Zo praat je met een kind van 5 ook nog niet over het waarom van het lijden. Een goede regel is: blijf in de pas met je kind. Het geeft met zijn vragen wel aan waar het zit.
Belangrijk is ook de houding waarmee we ‘oefenen’ of ‘opleiden’, zoals je het ook kunt vertalen. Wie met zijn kinderen zonder liefde omgaat en hen wettisch afscheept met wat geloofsslogans, zegt daarmee eigenlijk: ik heb geen tijd voor een echt gesprek over het geloof in God, of ik vind dat te moeilijk, te persoonlijk.
Waarom zou je je eigen moeiten niet delen met je kinderen ( als ze ouder worden)? Jongeren zijn gevoelig voor een teer en bewogen hart. Vragen van je kinderen kunnen je als opvoeder gigantisch aan het denken zetten. Daarom: leer samen teksten uit de Bijbel, zing met elkaar na de maaltijd en praat samen over geloofsvragen.
De roede?
En als een kind nu niet wil luisteren? Hem of haar de ruimte geven om zichzelf te zijn (en te blijven. We weten allen dat de Spreukendichter niet gecharmeerd is van een vrije opvoeding. Koppen uit de krant, zoals “Vrije opvoeding bevordert criminaliteit” zijn kort door de bocht, maar bevestigen deze lijn. Spreuken 13:24 zegt: “Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg.” Duidelijk staat hier het liefhebben van je kind centraal. . . Zelf zal ik nooit vergeten dat mijn vader – als we echt iets hadden uitgehaald – eerst met ons bad en dan een stevige tik uitdeelde. Dat was liefde, zie je achteraf. In de opvoeding hoeven we dus niet altijd leuk en aardig te zijn (soms uit schuldgevoel omdat we zo weinig tijd vrijmaken voor onze kinderen).
Doet God trouwens ook niet zo: “Wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here,” (Hebr. 12:6). Dat heeft alles te maken met ons onbuigzame hart. We willen soms niet zien dat we op een verkeerde weg zitten. Uit liefde neemt God dan wel harde maatregelen. Als opvoeders mogen we ons spiegelen aan deze goddelijke handelwijze. Om ons kind te behouden!
Dat is geen vrijbrief om onze kinderen murw te maken (‘te verbitteren’, Ef. 6:4). Wel om een streep te zetten onder het vijfde gebod, opdat ze de belofte die aan dit gebod verbonden is, met eigen ogen mogen beleven.
Laten we bij de opvoeding vooral niet vergeten: het is de toon van het huwelijk die de muziek van de opvoeding maakt. Als ouders geïrriteerd met elkaar omgaan, kun je niet verwachten dat kinderen spontaan en vriendelijk met elkaar spelen . . .
Discussievragen
Aan het artikel zijn de volgende discussievragen toegevoegd:
Wie voeden onze kinderen op?
Wie hebben de meeste invloed op de kinderen/jongeren: de formele opvoeders (gezin/kerk/school) of de informele opvoeders (leeftijdsgenoten en massamedia)? Enkele statistieken met verrassende conclusies en uitdagingen.
B&O magazine, dec. 2003, door drs. R.H. Matzken
Om te beginnen is daar het onderscheid tussen de formele opvoeders: gezin/kerk/school en de informele opvoeders: de peergroep (leeftijdsgenoten) en de media. Wanneer de puberteit begint, zijn beide groepen al minstens even groot, soms al veel eerder.
Er zijn gelukkig nog plaatsen waar gezin, school en kerk nog op elkaar afgestemd. Maar dikwijls is dat niet meer zo en wordt het standpunt van het gezin door de andere formele opvoeders: de kerk en de school niet bevestigd, soms zelfs tegengesproken,
Veel belangrijker is de vorming die kinderen al op jonge leeftijd krijgen van hun vriendjes en klasgenoten, wat we vanuit het Engels aanduiden als ‘de peergroep’. En niet te vergeten, de media, van Harry Potter tot het Internet.
Een voorbeeld. Een moeder belt ons op: “Mijn zoontje van vier zit de hele dag achter de computer, spelletjes doen. Wat vindt u daarvan?” Ons antwoord luidt: “Om te beginnen nogal eenzijdig. Een jongen moet ook buiten spelen, vriendjes hebben, om zich te ontwikkelen. Maar vertelt u eens: wat voor spelletjes doet hij met de computer?” Waarop het antwoord komt: “Dieren doden met de computer.” Als het bloed over het scherm loopt, krijgt de speler krachtpunten waarmee hij ingewikkelder opdrachten kan uitvoeren. U moest eens weten wat een jongen van vijf dan al in zijn mars heeft, de hele occulte catechismus die hij ook kan toepassen! Dus antwoorden wij: “Als hij zeven jaar is, doet hij het zonder computer. En als hij een tiener wordt, zijn dieren niet meer voldoende.” Daar keek zij dan wel even van op, en terecht! Meer hierover leest u in het Occult zakwoordenboek, zojuist in derde druk verschenen.
Hieronder volgt de impressie van de moeders (aantal ingevulde formulieren 42)
Formele opvoeders
0 – 3
4 – 6
7 – 9
10 – 12
13 – 15
16 – 18
Gezin
100%Geborgenheid
70%Geborgen
Voorbeeld
40%Weerbaar
Voorbeeld
30%Weerbaar
Voorbeeld
22½% Weerbaar
Voorbeeld
17½%
Voorbeeld
Kerkelijke gemeente
5%
Regels
Kennis
7½%Regels
Kennis
7½%Kennis
Regels
7½%
Kennis
Regels
School/beroep
10%Sociale
Contacten
20%
Kennis
Vorming
20%Kennis
Vorming
20%Kennis
Vorming
20%Kennis
Vorming
Totaal formeel
100%
80%
65%
57½%
50%
45%
Informele opvoeders
0 – 3
4 – 6
7 – 9
10 – 12
13 – 15
16 – 18
Peergroep
(leeftijdsgenoten,
de straat)
10%Sociale
Vorming
20%Sociale
Vorming
25%Sociale
Vorming
30%Sociale
Vorming
32½%Sociale
Vorming
Massamedia(waaronder Internet)
10%Wereld
Oriëntatie
15%Wereld
Oriëntatie
17½%
Wereld
Oriëntatie
20%Wereld
Oriëntatie
22½%Wereld
Oriëntatie
Totaal informeel
20%
35%
42½%
50%
55%
Vaak kijken de ouders hiervan op, maar in veel gevallen hebben de informele opvoeders al aan ’t begin van de puberteit tweemaal zo veel invloed als de formele opvoeders bij elkaar.
Gewetensvormers en gewetensschenders
Vanaf het zesde jaar loopt het aandeel van het gezin al sterk terug. Daarom moet de opvoeding thuis gericht zijn op bijbelse waarden en normen, om kinderen weerbaar te maken tegen invloeden van buitenaf. Zodra kinderen onder invloed van anderen komen, wordt opvoeding een strijd, een ‘battle for the mind and for the heart’. In Amerika wordt die strijd alleen al door de evolutietheorie voor driekwart van de jeugd gewonnen! En de neigingen van het hart worden voor het merendeels al gericht (= ontwricht) door de porno-industrie en andere uitingen van hedendaags hedonisme (genot is het hoogste levensdoel).
Van jongs af aan staan onze kinderen dan ook tussen ‘gewetensvormers’ en ‘gewetensschenders’. Soms hebben ouders daarbij de steun van hun school, vaak ook niet. Soms kan de christelijke gemeente hen erin bijstaan, maar dikwijls heeft het onderwijs daar geen hoge prioriteit. Niet zelden voelen ouders zich daarin helemaal alleen staan. Wat zouden wij onze kinderen graag die strijd besparen tot zij bijvoorbeeld 12 jaar zijn! Maar helaas, zo is de wereld niet (meer). Wij staan nu eenmaal in de strijd en die gaat ook aan onze (jonge) kinderen niet voorbij. Hiervoor verwijzen wij naar enkele van de EDUkaternen van Bijbel & Onderwijs:
* Opvoeden tot weerbaarheid vanuit het Evangelie
* Geloofsopvoeding in de 21e eeuw.
Geloofsopvoeding in de 21e eeuw
Mijn leraar pedagogiek in Amerika schreef het boek: ‘How should we then Educate?’ In die titel zullen veel ouders zich herkennen, die vaak zelf geen een bijbelse geloofsopvoeding hebben gehad. “U zegt wel dat wij het Evangelie aan onze kinderen moeten doorgeven, maar wat doen wij nu als wij dat zelf niet persoonlijk kennen?” Geloofsopvoeding begint dus met de ouders zelf. Alleen dan bent u geloofwaardig en relevant, zodat uw kinderen – en later uw tieners – het van u willen aannemen en gemotiveerd zijn het zich persoonlijk eigen te maken.
De woorden van Paulus in 2 Timotheüs 3:15-17 zijn van toepassing op allen die vanuit de Bijbel hun kinderen/leerlingen willen onderwijzen in de navolging van Christus. Om te beginnen om hen de weg der verlossing te leren kennen, door het geloof in Jezus Christus (vs 15). Sinds ruim tien jaar gebruiken enkele tientallen scholen de godsdienstmethode ‘De Bijbel in de Basis’ (TORAH, EVANGELIE, PROFETEN en APOSTELEN), met de drievoudige doelstelling:
* de Bijbel leren kennen
* vertrouwd raken met bijbelse waarden en normen
* vormen van een bijbels wereldbeeld en een christelijke levensstijl.
In vs 16 noemt Paulus nog meer punten op waarvoor de Bijbel ‘nuttig’ is. Hiermee raken we aan de kern van de geloofsopvoeding in de 21e eeuw, namelijk om vanuit een openheid jegens de leefwereld van de kinderen weerstand op te bouwen vanuit Gods Woord. Daarmee kunnen we om te beginnen de invloed van de ‘informele opvoeders’ verminderen, maar onze kinderen worden ook toegerust om voor hun geloof ‘uit te komen’ in een wereld die niet zozeer vijandig als volslagen onwetend is!
Waar is onze opvoeding op gericht?
Daarom zetten wij de doelstellingen van de christelijke opvoeding nog eens op een rijtje. Voor gezin, kerk en school, en vaak als alternatief voor de peergroep of de media:
* ontplooien van de talenten die God ons gegeven heeft
* goede relaties met het andere geslacht en zo mogelijk met de peergroep
* weerbaar tegen de sekten, het occulte en New Age
* bestand tegen de bekoring van alcohol, nicotine, drugs, gokken enz.
* in staat om voor zichzelf te zorgen en waar mogelijk anderen te helpen
* betrokken bij het behoud van natuur en milieu
* een goed en kritisch staatsburger zijn
* voorbereid op de toekomst en de ontmoeting met God
* altijd bereid tot verantwoording van de hoop die in ons is.
Waarom zou dit onmogelijk zijn? Wij hebben een God die zich specialiseert in het onmogelijke. Dat moet onze jeugd toch zeker aanspreken. Ga er dan voor!!
VRAGEN OVER HARRY POTTER
Om te kunnen bepalen of de boeken van Harry Potter wel of niet de principes van hekserij weergeven, moeten we eerst vaststellen wat hekserij is. De Encyclopedia of Witches & Witchcraft zegt: “Hekserij is geen verenigd of samenhangend geheel. Het kent geen centraal gezag of centrale liturgie. De verschillende stromingen hebben alle hun eigen rituelen, filosofie en overtuiging… Het komt steeds vaker voor dat mensen zichzelf in ‘de Kunst’ (the Craft) inwijden en deze zelfstandig uitoefenen in plaats van als lid van een ‘coven’,als lid van een groep heksen…”
Sommige moderne heksen geloven helaas dat er krachten binnenin jezelf liggen die je kunt aanboren; anderen geloven dat je krachten kunt aftappen van natuurkrachten. Weer anderen dat je kunt putten uit krachten die door geesten of door een godin worden gegeven. De hekserij van nu is erg eclectisch (= het is beste uitkiezend). Maar het tragische is dat al deze verschillende opvattingen in meer of mindere mate in de boeken van Harry Potter worden beschreven.
De vraag is dus, hoe we vat kunnen krijgen op de betekenis en inhoud van hekserij? Als eerste kunnen we kijken naar wat heksen doen. In de boeken zien we hoe Harry Potter krachten beïnvloedt, toverspreuken uitspreekt, toverdranken mengt en met geesten praat om zijn zin te krijgen. Ook hedendaagse heksen oefenen macht uit op krachten en doen veel van dezelfde dingen die Harry Potter doet, hoewel zij dit mogelijk anders zullen benoemen.
In de Encyclopedia of Witches & Witchcraft staat bijvoorbeeld: “Voor heksen en heidenen is toverij een deel van hun dagelijks leven. De wereld zelf is magisch … Niet alle heidenen en heksen bedrijven dezelfde vorm van magie. Waar de één de voorkeur geeft aan ceremoniële magie, heeft de ander een voorkeur voor volksmagie en weer anderen hebben een voorkeur voor ecologische magie, die gebaseerd is op natuurlijke aard-energieën en geesten die bij het land horen…” Maar een feit is dat alle heksen geloven in en gebruikmaken van de macht van magie.
Tot in hoeverre komen de praktijken in de boeken van Harry Potter overeen met die van de hedendaagse heksen? De Encyclopedia of Wicca & Witchcraft zegt: “Tegenwoordig worden ook kruidkunde, waarzeggerij, toverij, ceremoniële rituelen, healing, toverdranken en contact met gedienstige geesten (geesten van dieren) of met elementaire geesten (geesten van aarde, lucht, vuur of water) gerekend tot de vaardigheden binnen hekserij.”
Als deze twee encyclopedieën een accurate omschrijving geven van wat heksen geloven en praktiseren, dan zijn Harry Potter en zijn vrienden een rolmodel voor de soorten hekserij die door de hedendaagse èchte heksen worden uitgeoefend.
we ons niet met toverij mogen inlaten en dat we mensen die aan toverij doen, die toverspreuken uitspreken, waarzeggen, in contact staan met geesten of met de doden spreken, niet mogen imiteren?
Ja, dat is zo. God waarschuwt ons voor deze zaken. In Deuteronomium 18 vinden we een hele lijst met occulte zaken waarvan God zegt: “Gij zult niet leren doen naar de gruwelen van die volken” (Deut. 18:9). Het Hebreeuwse woord ‘leren’ betekent: bestuderen, gewoon raken te doen, instrueren of opleiden tot. Ik geloof dat kinderen die de boeken van Harry Potter lezen onbewust toverij aanleren of geconditioneerd worden deze te aanvaarden.
God zegt: “Gij zult niet leren doen naar de gruwelen van die volken.” De New American Standard Version, de New International Version en de Revised Standard Version van de Bijbel vertalen het Hebreeuwse woord ‘asah’ allemaal als ‘imiteren’. Dit betekent dat we niet op dezelfde manier mogen handelen als mensen die zich met occulte praktijken bezighouden. In het Nieuwe Testament lezen we wie en wat we wèl moeten imiteren: “Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede (3 Joh. 11).” Hier is het Griekse woord ‘mimeomai’ vertaald als ‘imiteren’, in de zin van een mimespeler of acteur die het gedrag van iemand anders nadoet.
Dit woord gebruikt Paulus in zijn brieven, wanneer hij schrijft: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg (I Korinthiërs 11:1).” In Efeze 5:1 zegt Paulus: “Weest dan navolgers Gods… en wandelt in de liefde, zoals ook Christus…”
Zoals we als christenen geleerd hebben om Christus met ons doen en laten te imiteren, zo waarschuwt God ons in Deuteronomium 18:9-11 waar Hij spreekt over wat we niet horen te imiteren. Hij geeft in deze verzen een lijst van negen occulte praktijken die niet door zijn volk geïmiteerd, nagevolgd, mogen worden.
Als eerste zegt Hij: “Onder u zal niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de HERE een gruwel.”
God geeft ons deze aanwijzingen, omdat Hij van ons houdt en wil dat we bij Hem komen. We vertrouwen dat Hij ons beschermt en leiding geeft aan ons leven. Hij wil niet dat we ons tot andere machten of geestelijke wezens wenden.
Ik denk dat van de negen zaken die hier door God worden verboden, ik van acht – en zo niet van alle negen – kan hardmaken dat ze worden beschreven in de boeken van Harry Potter.
De eerste waarschuwing betreft de afschuwelijke praktijk van kinderoffers ter voldoening van een of andere heidense god om geheime krachten of kennis van de toekomst te verkrijgen.
In The Bible Background Commentary of The Old Testament van InterVarsity Press staat te lezen: “…De polytheïstische religies van het oude Nabije Oosten… geloofden in een onpersoonlijk oerrijk dat de bron zou zijn van alle kennis en krachten… Ze probeerden contact te krijgen met die wereld om daar kennis en macht uit te verkrijgen.” Ze probeerden die kracht als het ware ‘af te tappen’.
Met andere woorden: de heidenen in het Nabije Oosten geloofden dat ze contact konden maken met en gebruik konden maken van de geheime krachten van het universum door het offeren van een mensenleven, hetzij een kind of een volwassene.
Maar is dit niet wat J.K. Rowling beschrijft in die schokkende scène in het vierde deel van de boekenserie? In deze scène wordt Harry’s vriend Cedric vermoord, opdat een kwaadaardige ceremonie kan plaatsvinden waarin een deel van het gebeente van Voldemorts vader uit het graf wordt genomen, de arm van een knecht wordt afgehakt en bij Harry bloed wordt afgenomen, zodat de boosaardige heer Voldemort de magische kracht zal hebben om een nieuw opgewekt lichaam te vormen. Voldemort kan hier, dankzij de bloedige ceremonie, uit de geheime krachten van het universum putten. (Boek 4, pag. 636 – 643, Engelse uitgave (e.u)).
Het tweede gebruik dat door God in Deuteronomium 18 wordt verboden is waarzeggerij. Hierbij wordt in objecten als kristallen bollen, spiegels, theebladeren of dierlijke ingewanden gekeken om inzicht te krijgen in toekomstige gebeurtenissen. Op Zweinstein leert Harry waarzeggerij, met inbegrip van het kijken in kristallen bollen en het gebruik van een magische spiegel. Waarzeggen kan ook door contact met de geestenwereld, zodat je inzicht krijgt in de toekomst. Dit gebeurt in het derde Harry Potter-boek, wanneer Madame Trelawney bezeten is door een geest die door haar spreekt en gebeurtenissen voorspelt die uitkomen tijdens Harry’s leven. (Boek 3, pag. 29, e.u.). Dit is waarzeggerij door contact met geesten.
Het derde gebruik dat God verbiedt, is wichelarij (toverij). Volgens de omschrijving kon een tovenaar geesten of geestverschijningen bezweren, toverdranken bereiden, werken met kleine beeldjes en vloeken uitspreken waarmee hij dood, ziekte, geluk of ongeluk over iemand zou kunnen brengen. Is er sprake van het gebruik van banvloeken in de boeken van Harry Potter? Het antwoord is: ‘Ja.’ Herinner je je dat Harry de CruciatusVloek leerde in zijn les over ‘verweer tegen de duistere machten’? Hij sprak deze vloek uit over een spin, die het uitschreeuwde en over de grond rolde van de pijn. (Boek 4, pag. 214, Engelse uitgave). Deze vloek wordt door Voldemort op Harry gelegd. (Boek 4, pag 66, e.u.) Voor zijn tante gebruikt Harry een mildere vloek. (Boek 3, pag. 29, e.u.)
Het uitleggen van voortekenen is het vierde gebruik dat God in Deuteronomium 18 veroordeelt. Bij deze praktijk tracht men verborgen kennis te verkrijgen. Dat kan zijn door het lezen van theebladeren of de ingewanden van een dier. Er bestonden veel voortekenen die ‘gelezen’ konden worden.
Soms kwamen voortekenen van mensen die aan hekserij deden. Hekserij is de vijfde toepassing die in Deuteronomium 18 wordt veroordeeld. Hekserij heeft te maken met toverij of het uitspreken van betoveringen. Dit werd gedaan om de krachten van de natuur of van andere goden of geesten te manipuleren. Het Hebreeuwse woord betekent letterlijk “iemand bindt iemand anders” door het gebruik van magische woorden. Dit is de betekenis van een betovering. Zien we Harry Potter betoveringen uitspreken en voortekenen verklaren? Het antwoord is: ‘Ja.’ In al de vier boeken worden ze door Harry en zijn vrienden geleerd en gebruikt.
De volgende drie waarschuwingen van God in Deuteronomium 18 zijn: wees geen medium, wees geen spiritist en wees niet iemand die de doden om raad vraagt. Een medium beoogt macht of informatie te verkrijgen van geesten; een spiritist praat met en consulteert geestelijke wezens; en iemand die de doden om raad vraagt, probeert contact te leggen met en informatie te krijgen van overleden mensen. Al deze drie zaken worden door God verboden en toch vinden we ze alle drie vele malen beschreven in de boeken van Harry Potter.
Het is mijn overtuiging dat als we God willen gehoorzamen, we onze kinderen geen boeken moeten geven die hen informeren over deze occulte praktijken waardoor kinderen worden geconditioneerd om ze na te doen.3. Sommige christenenbeweren dat het fictieve gedrag van een paar verzonnen kinderen in een duidelijk onrealistische omgeving geen echte toverij is; het is maar een vorm van fictieve, stereotype magie
De boeken van Harry potter zijn zeker een avonturensprookje. Maar een beoordeling en overweging van alle bewijsmateriaal, toont naar mijn vaste overtuiging aan dat deze boeken onze kinderen op een subtiele manier leren wat de principes van hekserij, het occulte en de toverij zijn. Er zijn echter enkele gerespecteerde christelijke leiders en schrijvers die het hier niet mee eens zijn. Ik zou de redenen waarom zij zeggen vóór de Harry Potter boeken te zijn, eens nader willen bekijken.
Ten eerste weten we dat God in Deuteronomium 18 het onderwijzen en het bedrijven van zaken als hekserij, betoveringen uitspreken, waarzeggerij en contact met geesten, veroordeelt. Alle christenen zijn het ermee eens dat God deze dingen veroordeelt. Maar sommigen gaan verder door te beweren: “We gaan er niet vanuit dat het fictieve gedrag van een paar verzonnen kinderen in een duidelijk onrealistische omgeving, toverij is. Het is maar een vorm van fictieve, stereotype magie die gebruikt wordt in de boeken en geen serieuze, levensechte toverij of occultisme. Echte toverij en het occultisme komen van bovennatuurlijke krachten of van geesten. Maar in de boeken van Harry Potter gaat het over het ontwikkelen van krachten waar iemand mee geboren is. En dus leren deze boeken de kinderen geen hekserij of tovenarij.”
Maar ik zeg ook niet dat alleen het lezen van de boeken van Harry Potter tovenarij is. Wel geloof ik dat het kinderen kan brengen tot het experimenteren met hekserij of toverij. Kinderen die deze dingen lezen zonder waarschuwing dat de verhalen reële ideeën en principes van hekserij bevatten, blijven onbeschermd. Het stelt ze open voor gedachten als: “Wat zou er gebeuren als ik hetzelfde deed als Harry Potter?” Juist door deze ontvankelijkheid voor de wereld van hekserij raken de meeste mensen voor het eerst verwikkeld in de hekserij.
We moeten ons realiseren dat wanneer iemand zich tegenwoordig wil gaan bezighouden met hekserij, er vooral voor kinderen veel manieren zijn waarop ze dit kunnen doen. Veel heksen raken bijvoorbeeld betrokken bij de hekserij, omdat ze een beroep doen op magische krachten, die volgens hen natuurlijke krachten zijn of krachten die binnenin henzelf liggen. Andere heksen kwamen in de hekserij terecht, omdat ze krachten gebruikten die volgens hen door geesten of door goden worden gegeven. Anderen gaan ervan uit dat objecten of wezens krachten bezitten waaruit getapt kan worden.
De Encyclopedia of Witches & Witchcraft legt uit hoe eenvoudig het is om aan toverij te doen: “In zijn meest eenvoudige vorm is toverij het magisch beïnvloeden van natuurlijke krachten en machten om te verkrijgen wat men verlangt.” Dit is precies wat Harry Potter en zijn vrienden doen. Ze beïnvloeden, naar zij geloven, natuurlijke krachten en machten, om hun eigen doelen te bereiken.
De Encyclopedia of Witches & Witchcraft geeft nog meer bewijs dat het fantasieverhaal van Harry Potter de werkelijke gedachten en praktijken van heksen weergeeft, als deze zegt: “Andere heksen geloven ook in het ontwikkelen van psychische krachten die binnenin henzelf liggen opgesloten… Psychische ontwikkeling is een zeer bruikbaar middel. Het helpt om zaken van niet-natuurlijke aard te kunnen onderscheiden. Dit is van belang, omdat wanneer iemand magie bedrijft, hij of zij op een zeker moment niet-natuurlijke wezens zal gaan waarnemen.”
Dus in deze encyclopedie wordt toegegeven dat moderne heksen die zich psychisch gaan ontwikkelen – krachten die alle mensen van nature zouden bezitten – zich moeten realiseren dat dit kan leiden tot het uiteindelijk waarnemen van wezens die van niet-natuurlijke aard zijn. Hiermee worden geesten of spoken bedoeld. En dat is precies wat Harry Potter overkomt, naarmate hij opgroeit en ouder wordt.
De Encyclopedie wijst er verder op dat: “Kennis van verschillende kruiden, betoveringen, tovermiddelen en toverspreuken helpt om het vermogen om energieën te besturen verder te perfectioneren.” Dit principe van hekserij komt telkens terug bij wat Harry in de boeken doet. Wat ik dus wil zeggen is dit: niet alle heksen geloven in goden, godinnen of geesten. Sommigen wel, maar niet allemaal. Niet alle heksen raken op dezelfde manier betrokken bij hekserij. Er zijn verschillende manieren om erbij betrokken te raken en men kan er verschillende overtuigingen op na houden. Maar wanneer een kind wil meedoen met de hedendaagse hekserij, hoeft hij of zij alleen maar te proberen om zijn psychische krachten te ontwikkelen, of kruiden te mengen, of toverspreuken uit te spreken of energieën te beïnvloeden – net zoals Harry. In deze zin zeg ik dat Harry Potter en zijn vrienden voordurend nadoen wat moderne heksen doen – en daarmee onze kinderen leren hetzelfde te doen.
4. Wat zeg je tegen christelijke schrijvers die beweren dat als het fout is om Harry Potter te lezen, je als christen dan ook geen Sneeuwwitje of andere sprookjes waar spoken of heksen in voorkomen mag lezen?
Sommige christenen zeggen dat het vast wel goed is om Harry Potter te lezen, want anders zouden christenen lang geleden ook allang stelling hebben genomen tegen Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen,Doornroosje, C.S. Lewis, Tolkien en andere sprookjes waarin heksen en spoken voorkomen. Maar in Sneeuwwitje wordt de heks ‘De Boze Heks’ genoemd en ze wordt niet in een goed daglicht gezet. Kinderen leren niet uit het verhaal welke toverspreuken ze zei of waar ze haar kracht vandaan haalde. Harry Potter daarentegen is een tovenaar en Hermelien een heks en de hekserij die ze bedrijven, wordt op een positieve manier neergezet.
Waarmee de vraag rijst: “Hoe zit het dan met de zogenaamde ‘goede heksen’ die in verscheidene verhalen optreden? Is het wel in orde om Witte Magie te beoefenen vergeleken met Zwarte Magie?” We moeten ons ervan bewust zijn dat wat God betreft zowel witte, als zwarte magie wordt afgewezen, aangezien in beide gevallen gebruik gemaakt wordt van krachten uit bronnen (boze geesten) waar God ons voor waarschuwt. Iemands bedoelingen (goed, liefdevol enz.) om te genezen, te beschermen of te voorzien in de één of andere nood door middel van zogenaamde ‘witte’ magie, vormen geen geldige reden om machten buiten God aan te spreken of op te roepen. Volgens de Bijbel zijn deze krachten er opuit om ons te vernietigen, ongeacht wat we voor hen doen. De vraag is alleen: geloven we God of niet?
Vroeger werd er over goede of slechte heksen kort en niet gedetailleerd geschreven. Niemand hoeft er iets op tegen te hebben, wanneer in een verhaal een heks genoemd wordt. Pas als kinderen niet meer weten of heksen nou goed of slecht zijn, moeten wij in overeenstemming met de bijbel gaan optreden.
Ook mogen we niet uit het oog verliezen dat de kinderen van vroeger niet omringd werden door een cultuur die ondergedompeld is in televisieprogramma’s en tekenfilms over hekserij en occultisme. Ze hadden in hun klas geen kinderen die betoveringen uitspraken, met geesten spraken of liefdesdrankjes maakten. Maar dat is tegenwoordig allemaal anders.
De boeken van Harry Potter gaan veel verder dan de kinderverhalen van vroeger. In de Potter boeken is de hoofdpersoon, zoals Harry, waar de lezer zich gewoonlijk mee identificeert, tovenaars. Niet alleen stelt J.K. Rowling kinderen gelijk aan heksen, ze geeft ze ook gedetailleerde informatie over hoe deze kinderen denken en hoe hun krachten en hun wereldbeeld zich ontwikkelen. Daarom wil ik ouders aanraden om – ongeacht welk boek kinderen in verwarring brengt over zogenaamde ‘goede heksen’ tegenover ‘boze heksen’ – hekserij altijd aan te wijzen, als iets dat slecht is en door God wordt afgewezen. Nogmaals, het is veelbetekenend dat hekserij op zich in de boeken van Harry Potter nooit iets ‘slechts’ is of als een groot kwaad genoemd wordt. Het is toch verwarrend voor kinderen, wanneer ze leren dat zowel Harry, ‘een goede tovenaar’, als Voldemort, ‘een boze tovenaar’, beiden hun krachten aan de zelfde bron ontlenen. (Boek 4, pag. 697, e.u.)
Ik zou er als christen aan willen toevoegen dat ik niet geloof dat het verkeerd is om onze verbeelding te gebruiken. Het is bijvoorbeeld in orde, als je je een voorstelling maakt van hoe het zou zijn om met een denkbeeldige vriend (-in) te trouwen. Maar God heeft wel bepaalde beperkingen aan onze verbeelding gesteld.
Jezus waarschuwt ons in Mattheüs 5:27 dat we onze verbeelding niet zondig mogen gebruiken, als Hij zegt: “U hebt gehoord dat er gezegd is: gij zult niet echtbreken, maar Ik zeg u: een ieder, die een vrouw aanziet om haar begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.” Er zijn dus beperkingen die God aan onze verbeelding stelt. Uit Psalm 94:11 en Psalm 139:2-23 weten we dat God onze gedachten kent en dat Hij daarover verantwoording van ons vraagt (2 Korinthiërs 10:5).
Dus welke beperking legt God ons op, als we ons heksen en spoken voorstellen in onze gedachten? Het is één ding om ons een voorstelling te maken van hoe ze eruit zien, maar we mogen het onze verbeelding niet toestaan ons zo mee te slepen dat we ernaar gaan verlangen om met spoken te praten of zelf een betovering uit te proberen om te kijken wat er dan zou gebeuren. We mogen niet uitgaan van de gedachte: “Zou ik macht kunnen uitoefenen over dingen of andere mensen?” Het probleem met de boeken van Harry Potter is dat ze niet alleen een levendig beeld scheppen van hoe hekserij in zijn werk gaat, maar ook deze praktijken voorstellen als iets goeds. Dit zal voor sommige kinderen niets uitmaken. Maar veel anderen zullen verleid en gemotiveerd worden om dingen die Harry Potter doet, zelf uit te proberen.
5. Wie geloven nog meer dat de boeken en films van Harry Potter de werkelijke principes van hekserij weergeven?
Warner Brothers!
Een van de woordvoerders van Warner Brothers, de makers van eerste Harry Potter film, zei tijdens een persconferentie: “De film geeft een nauwkeurig beeld van zaken die in de hekserij gebeuren.”
6. Wat zeg je tegen christenen die beweren dat de magie in de Harry Potter-boeken puur ‘mechanische magie’ is?
Een christelijke leider heeft eens gezegd dat het geen kwaad kan om de Harry Potter-boeken te lezen, omdat de magie die erin beschreven wordt puur ‘mechanisch’ is. Ik neem aan dat hij met ‘mechanische magie’ zoiets bedoelt als een goochelaar die een konijn uit een hoge hoed tevoorschijn tovert, of iemand die een kaarttruc doet. Ook zei hij: “Harry en zijn vrienden hebben geen contact met de bovennatuurlijke wereld” en dus vindt hij dat kinderen deze boeken wel kunnen lezen.
Maar het lijkt mij dat er op veel plaatsen in de Harry Potterboeken zonder meer sprake is van contact met de bovennatuurlijke wereld, bijvoorbeeld in de scène met de docent Waarzeggerij, professor Trelawney, inHarry Potter en de gevangene van Azkaban. Harry moet een eindexamen Waarzeggerij afleggen. Hij gaat de klas binnen en kijkt in een grote, kristallen bol en hij moet tegen professor Trelawney vertellen wat hij ziet. Hij zal slagen op basis van wat hij ziet. Harry stelt professor Trelawney teleur door net te doen of hij iets ziet. (Maar verderop in het boek komt zijn verzonnen voorspelling wel uit!). Hij wordt weggestuurd. Dan, als hij zijn tas pakt om de klas te verlaten, schildert J.K. Rowling het volgende beeld van wat gebeurt:
Achter hem klonk een harde, schorre stem. “VANNACHT GAAT HET GEBEUREN.” Professor Trelawney zat verstijfd in haar stoel; haar ogen stonden wazig en haar mond hing slap. “W…w-wat zegt u?” zei Harry.
Maar het leek ofprofessor Trelawney hem niet hoorde. Ze begon met haar ogen te rollen. Harry raakte in paniek. Ze zag eruit, alsof ze elk moment een soort beroerte kon krijgen. Hij aarzelde, overwoog om naar de ziekenhuisvleugel te rennen – en toen sprak professor Trelawney weer, met diezelfde harde, schorre stem, die helemaal niet klonk als haar eigen stem.
“ALLEEN EN ZONDER VRIENDEN LIGT DAAR DE DUISTERE HEER, VERLATEN DOOR ZIJN VOLGELINGEN. ZIJN DIENAAR WAS DEZE TWAALF JAAR GEKETEND. VANNACHT, VOOR MIDDERNACHT… ZAL DE DIENAAR EROP UIT GAAN OM ZICH MET ZIJN MEESTER TE HERENIGEN.”
Het hoofd van Professor Trelawney viel voorover op haar borst. Ze maakte een soort grommend geluid. Harry zat erbij en staarde naar haar. Toen, tamelijk onverwachts, kwam het hoofd van professor Trelawney met een klap overeind.
“Het spijt me, beste jongen,” zei ze dromerig, “de warmte, weet je… Ik geloof dat ik even ben weggedoezeld…”
Harry zat erbij en staarde naar haar.
“Is er iets, lieverd?”
“U- u vertelde me net dat de Duistere Heer weer zal opstaan…. Dat zijn dienaar naar hem zal terugkeren…”
Professor Trelawney keek hem totaal verbijsterd aan. (Pagina 324, e.u.)
Hier wordt professor Trelawney in bezit genomen door een of andere geest. Ze raakt in een trance, haar ogen vliegen open, iets neemt bezit van haar en een vreemde stem die Harry niet herkent, spreekt door haar heen. Ze doet als een medium. In de occulte wereld heet dit bezeten zijn door geesten of ‘channeling’.
Een geest profeteert door professor Trelawney van bepaalde gebeurtenissen die ook echt gaan gebeuren. We zien hier dus een duidelijke beschrijving van contact met de geestenwereld in de Harry Potter-boeken. Het is geen ‘mechanische’ magie die door J.K. Rowling gepresenteerd wordt.
7. Harry Potter heeft zo veel kinderen weer aan het lezen gezet; dan kun je toch niet zeggen dat deze boeken slecht zijn?
Dit is dezelfde redenering die John Stossel, een journalist voor ABC News, in een item gebruikte. Daarin zegt hij: “Het is vreemd dat volwassenen zich zo druk maken over een boek dat kinderen meer dan enig ander boek weer aan het lezen gezet heeft.” In een zondagavondspecial van een uur lang op 11 november 2001, stelde Katie Couric van NBC dat Harry Potter de kinderen weer ‘kennis had laten maken met de verloren kunst van het lezen’. Maar ik vind de redenering van John Stossel en Katie Couric vreemd. Iedereen wil graag dat kinderen lezen en gemotiveerd worden om te lezen. Maar niemand zegt: “Het maakt niet uit wat de kinderen lezen, zolang ze maar lezen.”
Dr. John Ankerberg
Vrije of antroposofische scholen
Beknopte kenmerken van antroposofisch onderwijs en of een christen hieraan kan deelnemen.
Van tijd tot tijd bereikt ons het verzoek om informatie over Rudolf Steinerscholen. “Als bijbelgetrouwe christenen weten we dat er veel niet goed is in deze vorm van onderwijs. . . Graag zouden wij wat meer informatie ontvangen, speciaal vanuit het standpunt van christenen.”
Wij staken ons licht op bij een leraar, die al jaren op een Vrije school lesgeeft en bij een christen die zelf de hele Vrije school heeft doorlopen en noteerden enkele wezenlijke kenmerken van het antroposofisch onderwijs.
Iedere dag begint met een spreuk waarin de verbondenheid met de aarde en het goddelijk wezen van de natuur wordt uitgedrukt… “ik schouw diep in de ziel, waar de mens de geest een woning geeft.”
Rudolf Steiner leert je eigen goddelijke natuur te ontplooien en daar uitdrukking aan te geven. Dit gebeurt vooral bij het bewegingsonderwijs (euritmie) en bij het schrijf- en tekenonderwijs (bijvoorbeeld mandala’s en lemniscaten).
De geest wordt ontplooid door allerlei soorten mythologische verhalen, met name uit het boeddhisme en het hindoeïsme. Jammer genoeg leent de Bijbel zich daar niet zo voor, die is niet mystiek genoeg… hoewel de uitgever Christofoor veel bijbelse verhalen tot mystiek heeft bewerkt.
Wij hopen dat u door dit beknopte antwoord inzicht krijgt in de gevaren van de Rudolf Steiner scholen. Zelf constateren wij hoezeer het gedachtegoed van deze scholen zich steeds meer naar andere scholen verbreidt. Zo herkennen wij in de methode Schrijfdans diverse technieken van concentratie voor lichaam en geest. Beslist niet waardevrij dus, maar ‘spirituele uitingen’ van een leer die haaks staat op het christelijk geloof.
Waarden en normen weer in discussie
Iedereen heeft het over (het herstel van) waarden en normen. Dit document laat zien hoe de Bijbel de bron is van waarden en normen in onze samenleving; hoe deze waarden en normen worden opgebouwd en hoe dat in de praktijk wordt toegepast.
Waarden en normen zijn weer bespreekbaar. Desastreuze ontwikkelingen binnen onze maatschappij vereisen een stellingname. Ook de leden van de Tweede Kamer debatteren over deze begrippen. In het maatschappelijke leven zijn duidelijke kentekenen die noodzaken tot ingrijpen in verband met de veiligheid van burgers. Vragen die hierbij oprijzen, zijn: Kunnen Joodse mensen met een keppeltje nog ongestoord op straat lopen? Is fietsen of lopen in bepaalde wijken risicovrij? Moeten winkels in bepaalde wijken inderdaad sluiten i.v.m. de veiligheid van personeel en klanten? Tolereer je, dat leerlingen soms de grofste straattaal richting docenten gebruiken? Je kunt stellen dat waarden en normen de kwaliteit van de samenleving moeten bepalen. De grote vraag is welke waarden en normen je hanteert. Ons land bestaat uit diverse groeperingen en godsdiensten. Zijn er gedragsregels die voor iedereen gelden? B & O is een christelijke organisatie. Wat sta je dan voor?
Waarden en normen vormen de cultuur waarin zowel individu als samenleving als geheel functioneren. Ze vormen een herkenbaar patroon. Eeuwenlang hebben ze hun plaats in de westerse samenleving gehad. Waar ze gaan ontbreken, ontstaat chaos. De politie kan momenteel van de 1,3 miljoen misdrijven per jaar maar een kwart in behandeling nemen. Slechts een klein gedeelte wordt tot een oplossing gebracht. Wie denkt hierbij niet aan zinloos geweld, vernielingen in treinen, stadions en schoolgebouwen?
Overigens moeten we spreken van waarden en normen en niet omgekeerd. Je draagt bij tot onduidelijkheid als je eerst normen noemt. De tijdgeest, het postmodernisme, stelt dat ieder zijn eigen normen hanteert.
Normen worden gedefinieerd als maatstaven, regels, richtsnoeren, modellen. In de opvoeding en het onderwijs zijn normen onderdeel van de opvoeding. Normen staan echter niet op zichzelf, maar zijn afgeleid van waarden. Je krijgt daardoor bij christenen, humanisten, moslims verschillen. De begrippen gerechtigheid, tolerantie, barmhartigheid worden niet hetzelfde ingevuld. We zullen ons dus eerst moeten richten op het begrip waarden.
Een woordenboek zegt dat waarden een neerslag zijn van de zedelijke, geestelijke, religieuze en esthetische betrekkingen tussen mensen.
Wat is echter de bron van die zedelijke, geestelijke, religieuze en esthetische betrekkingen tussen mensen? Of waar komen ze vandaan? Dat is fundamenteel in de discussie die nu gevoerd wordt. Een christen denkt anders over o.a. het begrip tolerantie dan een moslim. Op het ogenblik blijken de grootste verschillen te liggen tussen
o moderne en postmoderne waarden en
o islamitische en westerse waarden.
Lange tijd golden de joods-christelijke waarden in onze samenleving. Sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw is daar langzamerhand verandering in gekomen.
Onze Nederlandse rechtsstaat was gebaseerd op twee bronnen:
o de Bijbel en
o het Grieks-Romeinse denken.
Dit heeft geleid tot een democratische samenleving waarvan de bevolking eeuwen heeft geprofiteerd. Natuurlijk is dit niet gegaan zonder extremen, maar het bleek wel stabiel. Kort samengevat kunnen we stellen dat de Bijbel de grondslag van onze waarden en normen is. Denk maar aan de vele gezegdes en uitdrukkingen in onze taal. Daarnaast is ook de geschiedenis een belangrijke bron. Via de renaissance kregen de oude Griekse en Romeinse cultuur aandacht. Je ziet het o.a. in de kunst terug. Verder kreeg ook de verlichting invloed, bijvoorbeeld in het breken van de absolute staatsmacht en de scheiding van kerk en staat. In de westerse cultuur hebben deze invloeden elkaar redelijk in evenwicht gehouden. Ze hebben ons land behoed voor karikaturen en extremen. Voorbeelden van zulke karikaturen zijn: absoluut gezag, intolerantie en individualisme zonder duurzame relaties. Generaalsregimes en revoluties zijn gelukkig in ons land onbekend. Landen als Frankrijk, Duitsland en staten in Zuid-Amerika weten hier meer van. Anarchie en dictatuur zijn daar geen onbekende verschijnselen.
Het is duidelijk dat christelijke waarden en normen afwijken van humanistische. Zo heeft het Bijbels denken geen evolutionistisch mensbeeld. Nee, de mens is geschapen, is rentmeester van de schepping en eenmaal zal hij God verantwoording daarvoor moeten afleggen. Het humanisme daarentegen gaat uit van de autonome mens d.w.z. hij is zichzelf tot wet en erkent niemand boven zich. De humanisten kwamen in de 19e eeuw tot een maatschappelijke orde. Zij hadden een afkeer van een totalitair systeem. De kerk als religieus instituut en de partij als politiek instituut mochten niet een waardensysteem opleggen aan de burgers. Landen waarin de kerk dat heeft kunnen doen, zijn veel van haar soms ontwikkelde burgers kwijtgeraakt. Denk aan de Hugenoten die moesten vluchten voor de intolerante rooms-katholieken. Het grote voorbeeld van het zich onderwerpen aan de partij was de situatie in de voormalige communistische landen van Oost-Europa. Waarden en normen dwingend opleggen, kunnen we kortweg omschrijven met het woord: fundamentalisme!
Tegen het einde van de 20e eeuw waren wij vertrouwd met een systeem waarbij het humanistisch gedachtegoed is doorgeslagen naar extreem individualisme. De slagzin was “een mens is pas volledig mens, als hij van een geen ander mens afhankelijk is”. Daarbij bepaalt in wezen ieder voor zichzelf wat de waarden en normen zijn. Tegenover elke vorm van leiding (Educare) wordt dan “authentiek levensgevoel en zelfontplooiing” gesteld (Educere). Maatschappelijk wordt dit aangeduid als “postmodernisme”. Deze stroming ontkent het bestaan van vaststaande waarden. De politieke kleur hiervan was “paars”. Met “gedogen” als één van haar belangrijkste kernwoorden werd het ontkennen van waarden en normen als “politiek correct” voorgesteld. Gevolgen hiervan zijn duidelijk merkbaar.
Sinds kort zijn wij geconfronteerd met het zgn. islamisme, dat de waarden en normen van de islam als superieur beschouwt. Volgens hun leiders zal het Westen nooit op eigen kracht het niveau van de islam bereiken. Daarom moet de westerse beschaving worden “getransformeerd” via een externe of culturele invasie van de islam. Als hefboom worden de gematigde moslims gebruikt die zich bevinden in het vacuüm tussen de echte islam en de uitgeholde westerse waarden en normen.
Moet daarom het herstel van waarden en normen in Nederland niet tot stand komen vanuit het eeuwenlang succesvol evenwicht tussen de extremen van individualisme en fundamentalisme? De overheid wil echter geen zedenmeester zijn. Deze houding heeft geleid tot een vergaande ontwaarding van de samenleving waarbij zelfs burgerlijk fatsoen op straat en respect voor het bezit van de ander tot een heel laag niveau zijn gezakt. De overheid start nu een maatschappelijke discussie met het oog op herstel en handhaving van die gedragsregels. Zij moet echter niet vergeten, dat zij door God is aangesteld als Zijn dienares (Romeinen 13). Zij mag niet haar eigen wetgeving en rechtspleging bepalen! We kunnen tot de volgende stelling komen: Fundamentalisme? Nee! Fundamenteel? Ja!
In Exodus 20 staan de tien geboden. In de theocratie van Israël gold deze wet als fundament. God was de hoogste Gezagsdrager. Wie deze wet navolgde, werd gezegend (Deuteronomium 29 en 30). In het Nieuwe Testament staat niet deze wetgeving centraal, maar de Middelaar van een nieuw verbond, Jezus Christus (Hebreeën 12). De nieuwtestamentische gemeente is niet meer onder de wet, maar onder de genade (Romeinen 6). De opgestane Heer bepaalt onze waarden en normen. Zijn Geest overtuigt ons van goed en kwaad.
Velen menen, dat de tien geboden nog gelden. Dat blijkt alleen al hieruit dat deze geboden, samen met het Romeinse recht ten grondslag liggen aan de West-Europese rechtsstelsels. In de door B & O samengestelde godsdienstmethode “De Bijbel in de basis” zijn de Tien Geboden verwoord vanuit het begrip “respect”. Het volgende schema ontstaat.
Het moet u opgevallen zijn dat het woord “respect” tegenwoordig in andere zin wordt gebruikt, namelijk als gedogen van hen die tegen al deze basiswaarden ingaan. Bepaalde politieke partijen, zowel rechtse als linkse, doen regelmatig aanvallen op die waarden. U weet wat de gevolgen zijn.
Gelet op het voorgaande ontwikkelen wij een model van Bijbelse waarden. Zij geven de bouwstenen voor een Bijbels mens- en wereldbeeld. Dit beeld wordt opgebouwd vanuit de drie kenmerken van Gods goedheid:
o Heiligheid,
oLiefde,
oWaarheid.
Deze kenmerken komen overeen met de drie ambten van Jezus Christus:
o Koning,
o Priester,
o Profeet.
Het Bijbelse model:
HEILIGHEID (KONING)
Als je uitgaat van dit kenmerk, noemen we als waarden: gerechtigheid, gezag en zinvolheid.
Afgeleide normen kunnen zijn: rechtvaardigheid, respect, evenwichtigheid.
LIEFDE (PRIESTER)
De waarden bij dit kenmerk kunnen zijn: barmhartigheid, verantwoordelijkheid, vrijheid.
Als normen kun je noemen: begrip voor de ander, tolerantie en herkansing.
WAARHEID (PROFEET)
Tenslotte de waarden bij dit kenmerk: betrouwbaarheid, voorzichtigheid, onderscheiden.
De normen bij de WAARHEID zijn: eerlijkheid, zelfbeheersing, hoop.
We kunnen het geheel in een tabel plaatsen. Als u de pijlen volgt, komen bovenstaande kenmerken duidelijk terug.
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
Al deze bovengenoemde waarden en normen staan niet op zichzelf, maar vormen een samenhangend geheel. Het beklemtonen van één of enkele van deze begrippen (bv. vrijheid of gezag) leidt doorgaans tot extremen (bv. anarchie of dictatuur). Voor het vinden van het juiste evenwicht is behalve kennis ook wijsheid van God nodig. Deze wijsheid leert ons met tegenstellingen om te gaan. Als dit niet gebeurt, belandt men in eenzijdigheden en uitersten, tot schade van de ander, van menselijke relaties en van de samenleving.
In de tabel staat steeds tussen haakjes wat het gevolg is van het verlaten van Bijbelse waarden en normen.
↓
↓
↓
↓
↓
↓
↓
(Corruptie)
↓Normen →Rechtvaardigheid
(Onrechtvaardigheid)Begrip voor de ander
(Onbegrip)Eerlijkheid
(Bedrog)
Waarden →
↓
Gezag
(Anarchie)
↓
Verantwoordelijkheid (Jaloezie)
↓
Voorzichtigheid
(Losbandigheid)
↓Normen →Respect
(Verachting)Tolerantie
(Haat)Zelfbeheersing
(Driften)
Waarden →
↓
Zinvolheid
(IJdelheid)
↓Vrijheid
(Discriminatie)
↓Onderscheiden
(Verblinding)
↓Normen →Evenwichtigheid
(Chaos)Herkansing
(Afschrijven)Hoop
(Wanhoop)
Waarden en onwaarden in het onderwijs
Het begrip waarden is niet meer voor iedereen duidelijk. Wat voor de één waarden zijn, noemt de ander onwaarden, en omgekeerd. B&O geeft aan volgens welke bijbelse criteria waarden kunnen worden opgebouwd.
Dit is een samenvatting van de toespraak die drs. J. J. Bakker op 11 juni 1998 hield voor de ledenvergadering van Bijbel & Onderwijs te Amersfoort.
Inleiding
Veel opvoeders, ouders, schoolbestuurders en leerkrachten verkeren in onzekerheid over de waarden en normen die zij aan hun kinderen moeten meegeven. Die onmacht is vaak richtinggevend voor de opvoeding. In de tijd dat de zuilen afbrokkelden, werden de eerste geluiden gehoord over een gebrek aan vormend vermogen in het onderwijs. Waar het relativisme ingang vond, is de morele ontwikkeling in de hoek terechtgekomen van de persoonlijke opinie, het individuele geweten, kortom van de keuzevrijheid.
Nu zijn waarden en normen niet zomaar uit de lucht komen vallen. Het zijn kristallisaties van het cultureel erfgoed, belangrijk voor mens en maatschappij. Ze beïnvloeden elke dag en elk moment het denken en doen van mensen. Wat mensen denken (hun ideeën, opvattingen, meningen over iets) komen we tegen in het begrip waarden: opvattingen over wat goed, juist en nastrevingswaardig is. Wat mensen doen, komen we tegen in het begrip normen: globaal geformuleerde gedragsvoorschriften.
Het grote probleem hierbij is dat mensen heel verschillend denken over wat goed en nastrevingswaardig is. Wat de één goed noemt, noemt de ander slecht. Wat de één als norm verheft, hoeft niet per definitie voor de ander te gelden. Hiermee zitten we in de kern van ons onderwerp. Wat de één waarde noemt, is voor de ander onwaarde.
Spanningsveld
De profeet Jesaja schetst bovenstaand spanningsveld in hoofdstuk 5, wanneer hij zijn zesvoudige wee uitspreekt. In vers 20 meldt hij: “Wee degenen, die het kwade goed heten en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen en licht tot duisternis; die het bittere tot zoet *stellen en het zoete tot bitterheid!” Wat binnen de christelijke gemeenschap heel lang vanzelfsprekend was, is dat nu niet meer. Wanneer in een conflict over identiteit iemand zich beroept op de Bijbel (zoals dit in de statuten van veel scholen voorkomt), is het antwoord vaak: “Dat is uw inzicht, wij denken daar anders over.” De vroeger vrij algemeen aanvaarde Bijbelse normen vallen weg, want in deze postmoderne tijd mag iedereen zijn eigen authentieke waarden en normen uitvinden. Wanneer het licht verdwijnt, treedt al gauw de schemering en duisternis in. Daarin valt ook de weerstand tegen vreemde invloeden weg en neemt men al gauw zijn toevlucht tot allerlei dwalingen. Daarbij vallen enkele zaken sterk op:
1. De invloed van de media, met name de elektronische media: televisie, computer en internet. Achter de computer surfen op internet en de werkelijkheid beleven als ‘virtual reality’. Dit laatste betekent dat de gebruiker met behulp van de computer zich zijn eigen werkelijkheid schept. Een voorbeeld is de tekening van een huis dat in drie dimensies wordt afgebeeld en waarin de gebruiker kan ‘rondwandelen’ om op die manier zijn nieuwe leefomgeving te beleven. Veel kinderen voeren in hun computerspelletjes allerlei opdrachten uit (zoals ‘dieren doden met de computer’). Iedere geslaagde poging levert punten op die worden omgezet in kennis, wijsheid en energie, waarmee de volgende (moeilijker) opdracht wordt uitgevoerd.
2. In dialoog met de wereldreligies werken aan een nieuwe wereldethiek. Hierbij wordt de bron, de Bijbel, vervangen door het doel, een voor allen leefbare wereld. Veel scholen hebben godsdienstonderwijs vervangen door ‘levensbeschouwelijke vorming’. In een schoolgids van een christelijke school las ik onlangs de volgende passage: “Een kind moet leren betekenis te geven aan de werkelijkheid door het opwekken van een spirituele levenshouding. Vanuit een persoonlijke aandrang op zoek gaan naar Iets of Iemand groter dan jezelf en hiermee zin verlenen aan de eigen ervaringen.” Dat is puur New Age-denken. Bij dezelfde school las ik bij het vak gymnastiek “… dat kinderen via yoga en transcendente meditatie tot zichzelf moeten komen en zo het goddelijke in hen weten te onderkennen en dat in te zetten voor hun dienst aan de medemensen.” Daarmee belanden we bij het volgende punt.
3. Beschikken over ‘kosmische energieën’. Sinds 1990 zijn allerlei zaken uit de psycho-therapie (vooral van het Jung-denken) het onderwijs binnengeslopen. De ingang was vaak de zorgkant van het onderwijs: door middel van remedial teaching om leer- en gedragsproblemen te verhelpen. Dit klemde des te meer bij het grote aantal kinderen waarvoor dit gold, als gevolg van het project ‘Weer Samen naar School’ (WSNS).
Naderhand zijn deze psycho-technieken uitgebreid tot het reguliere onderwijs. Onder de verzamelnaam Neuro-Linguïstisch Programmeren (NLP) maken kinderen, in een staat van trance, een ‘reis naar binnen’ met als doel: in contact te komen met hun eigen ‘spirituele bronnen van wijsheid, kennis en energie’. Tal van kinderboeken (gepropageerd tijdens de Kinderboekenweek) maken de kinderen hiervoor rijp en sommige lees- en schrijfmethoden spelen hierop in door gebruik te maken van spirituele technieken.
Dwarsliggen als missie
Dit klimaat vergt van ons een andere instelling dan zich als team(lid) conformeren aan datgene wat algemeen wordt aangeprezen. Het vergt een kritische instelling die kan leiden tot non-conformisme en dwarsliggen. Dat roept een aantal vragen op, die voor velen nieuw zijn en uiting geven aan onze “Bezwaren tegen de geest der eeuw”, zoals:
Dwarsliggen in dit verband kan gezien worden als een missie. Handen en voeten geven aan de pedagogische opdracht van het onderwijs betekent tegenwoordig veel dingen weren om de kinderen te beschermen tegen verleidingen die in de opleidingen niet behandeld zijn (zie Deut. 32:17b). Ja, in deze tijd moet om een begrip als ‘geborgenheid’ gestreden worden!
Spiritual character
In één van de toespraken tijdens zijn recente verblijf in Nederland riep de Jood Lance Lambert op te ageren op de verleidingen die op ons afkomen. Één van de zaken die hiervoor nodig zijn, is ‘spiritual character’, ook en vooral in de christelijke opvoeding en bij het onderwijs.
In een eerder gehouden verhaal over waarden en normen riep ik op tot verdieping van het beroepsprofiel van de groepsleerkracht bij het basisonderwijs. Naast de leerkracht als pedagoog, didacticus, teamlid en contactpersoon naar buiten, pleit ik voor de leerkracht als counselor. Onder dit laatste moet verstaan worden “hij/zij die beroepshalve of op basis van aanstelling de kinderen belangrijke zaken probeert bij te brengen als het gaat om hun geestelijk, verstandelijk, lichamelijk en maatschappelijk-sociaal welzijn.”
Conclusie
1. Ouders, weest u zich bewust van wat er op school met uw kinderen gebeurt. Luister goed naar wat uw kind vertelt en stelt u zich op de hoogte wat de school hen aanbiedt.
2. Leraren, neem niet voetstoots aan wat als ‘vernieuwing’ wordt aangeboden. Toets alles, niet alleen aan het (vermeende) resultaat, maar vooral aan de Schrift.
Waardenwijzer VO
Een cijfer voor de school? meer dan presteren alleen!
Tegenwoordig ontvangen niet alleen leerlingen een cijfer op school, maar worden ook de scholen becijferd. B&O introduceert een ‘waardenwijzer’ voor de vakken in het voortgezet onderwijs, gericht op het overdragen van waarden en normen.
B&O magazine feb. 1998, door drs. R.H. Matzken
De Vereniging Bijbel & Onderwijs is het eens met de stelling dat naast de prestaties ook de vormende aspecten aandacht verdienen. Zij richt haar activiteiten dan ook in het bijzonder op waarden en normen in het onderwijs.
Nu is het in kaart brengen van zo’n waarden-overdracht heel wat moeilijker dan het meten van kwantitatieve prestaties. Toch is het noodzakelijk dat scholen, ouders en leerlingen inzicht krijgen in datgene wat er nu precies op een christelijke school belangrijker is dan prestaties alleen. Daarom is Bijbel & Onderwijs begonnen met het formuleren van criteria voor een ‘waardenwijzer’ van scholen voor christelijk voortgezet onderwijs. Deze waarden zijn immers van grote invloed op de vorming van de generatie die de 21e eeuw haar gezicht zal geven.
De identiteit van een christelijke school uit zich altijd op drie niveaus:
– de statutaire identiteit
– de geschreven identiteit
– de beleefde identiteit.
In het nu volgende voorstel valt de nadruk op ‘de geschreven identiteit’, dat is de identiteit vanuit het curriculum (leerplan) en de gebruikte methoden en materialen. Typisch onderwerpen die in een gesprek met de leraren aan de orde kunnen komen.
Wij zijn ons bewust van de nauwe relatie tussen identiteit en levensbeschouwing, die mede bepalend is voor het pedagogisch en onderwijskundig handelen. Hoewel er grote verschillen in levensbeschouwing bestaan, stelt B&O zich op het standpunt dat ieder mens oprecht is in zijn levenbeschouwing en deze tracht uit te dragen. Wij hebben ervoor gekozen ons standpunt duidelijk te maken aan de hand van één levensbeschouwing, de orthodox-christelijke met haar eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen.
Bij het maken van zo’n waarden-wijzer leek het ons minder gewenst om de ‘geschreven waarden’ in een cijfer uit te drukken. Wij denken eerder aan een genuanceerde + en – beoordeling zoals ook de Consumentengids die geeft. Ook richten wij ons vooralsnog primair op de basisvorming, dus de eerste drie jaren van een opleiding die zo wezenlijk zijn voor de persoonsvorming. Van de puber
In onderstaande tabel geven wij een eerste aanzet tot een waarden-wijzer voor een aantal vakken, zoals wij menen dat een christelijke school hieraan invulling zou kunnen geven. Wij zijn ons bewust dat anderen dit (ten dele) anders zouden invullen. Daarom horen wij graag hierover uw mening:
a. Spreekt de gedachte u aan en denkt u dat deze kan bijdragen tot een betere profilering van het christelijk onderwijs?
b. Op welke wijze zou u zaken anders formuleren, en waarom?
Voorbeeld van een Waarden-wijzer voor het Voortgezet onderwijs
Onderwijs
Leerlingen leren kritisch-onderscheidend omgaan met het gedachtegoed van anderen, onder goede begeleiding.
Speciale aandacht voor christelijke auteurs en de klassieken.
Op sommige scholen wordt de Bijbel in de moderne talen gelezen.
Onderscheiden van de artistieke ervaring en de boodschap.
Kennismaken met de motieven van christen-artiesten.
Zowel van populaire als van klassieke muziek wordt uitgelegd wanneer die qua tekst of context verwerpelijk is, en waarom.
Andere visies op de natuur worden kritisch behandeld.
Op verantwoorde wijze omgaan met seksualiteit.
Uitgaan van Bijbels rentmeesterschap wat betreft het beheer van de aarde. Milieufactoren zijn geen ‘vrije goederen’ maar onderdeel van de kostprijs.
Verschil tussen tolerantie die de Bijbel leert (jegens personen) en tolerantie volgens het postmodernisme, dat alle eigen meningen een gelijke waarde toekent.