Achtereenvolgens komen aan de orde: ‘Wat is ADHD’, ‘Verschijnselen van ADHD’, ‘Verschillende vormen van ADHD’, Overeenkomsten en verschillen tussen ADHD en PDD-NOS’.
Ik wil wel tussen de lijntjes schrijven,
maar soms wil mijn hand niet…
Ik wil wel rustig naar buiten lopen,
maar als ze tegen me aan botsen word ik opeens kwaad…
Ik wil wel aan die rekentaak beginnen,
maar er vliegt zo’n mooie vlinder buiten…
Ik wil er wel aan beginnen,
maar er staat zo’n eng beestje bij getekend…
Ik wil wel stilzitten,
maar ik heb zo’n kriebel van binnen en mijn voeten gaan vanzelf bewegen…
Ik wil wel opletten,
maar ik hoor de moeders op de gang praten,
en een vreemde meneer…
Van de hak op de tak.
Rondrennen, de aandacht ergens niet bij kunnen houden, niet luisteren: het hoort bij kinderen. Ook volwassenen kunnen zich soms moeilijk concentreren, maken slordigheidsfouten of zitten onrustig te schuiven tijdens een vergadering. Maar bij sommige kinderen en volwassenen overheerst het gebrek aan concentratie en rust. Ze hebben moeite het dagelijks leven te organiseren en te plannen. Schoolprestaties en werk lijden hier ernstig onder. Ze hebben ook problemen in contacten met leeftijdsgenoten en zijn thuis moeilijk hanteerbaar. Zulke kinderen en volwassenen lijden aan een aandachtstekortstoornis met hyperactviteit, vaak afgekort tot ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder, Vrij vertaald: aandachts-regulatie probleem. (in de volksmond genoemd: Alle Dagen Heel Druk). Vroeger werd dit ook wel (maar onterecht) Minimal Brain Damage (MBD) genoemd (minimale hersenbeschadiging).
DSM
De DSM is het handboek van psychiatrische ziekten en is de afkorting van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (Diagnostisch en Statistisch Handboek voor geestesziekten) van de American Psychiatric Association (APA Amerikaanse Psychiatrische Vereniging). Het beschrijft ADHD als een combinatie van slechte concentratie, overbeweeglijkheid, rusteloosheid en impulsiviteit.
In de vierde editie (DSM-IV) staat voor ADHD dat individuen met deze stoornis moeite kunnen hebben met hun aandacht voor details of onzorgvuldige fouten kunnen maken in huiswerk of andere taken (criterium A1a). Onder criterium A1b staat vervolgens: Het werk is vaak slordig, nonchalant uitgevoerd zonder er veel over nagedacht te hebben. Zij (de leerlingen) lijken vaak met hun gedachten ver weg te zijn alsof ze niet luisteren of niet horen wat er zojuist is gezegd (criterium A1c). 1) De rest van de criteria zijn varianten hier op.
Verschijnselen van ADHD
Een kind of volwassene kan ADHD hebben wanneer meerdere van onderstaande verschijnselen aanhoudend sterk aanwezig zijn, zowel thuis als op school of in sociale contacten.
Aandachts- en concentratieproblemen.
Kinderen en volwassenen met ADHD zijn snel afgeleid. Elke prikkel, de telefoon, een kat in de tuin of een klasgenoot die zit te giechelen, maar ook de eigen fantasie en gedachtegang laat hun aandacht afdwalen, waardoor ze vergeten waar ze mee bezig waren. Daardoor maken ze dingen niet af, beginnen om de haverklap aan iets anders en maken veel fouten. Verder kunnen kinderen en volwassenen met ADHD moeilijk luisteren en dingen onthouden, waardoor andere mensen het gevoel hebben nauwelijks contact met hen te krijgen. Ze vergeten afspraken en verjaardagen en raken spullen kwijt.
Hyperactiviteit of overbeweeglijkheid.
Kinderen met ADHD wiebelen, draaien of friemelen voortdurend of ze tikken bijvoorbeeld steeds met hun voet op de grond. Ze praten veel en druk en kunnen erg doordraven. Bij volwassenen met ADHD lijkt de hyperactiviteit op het oog vaak afgenomen. Van binnen voelen ze zich echter nog even onrustig als vroeger. Ze hebben geleerd de neiging tot bewegen te onderdrukken. Mensen met ADHD kunnen zich moeilijk ontspannen.
Impulsiviteit.
Kinderen en volwassenen met ADHD handelen voor ze denken. Ze doen onbezonnen dingen. Ze vallen mensen in de rede, flappen dingen eruit, geven antwoord voordat de vraag helemaal is gesteld en dringen voor zonder dit in de gaten te hebben.
Overige verschijnselen.
– Heftige en onvoorspelbare emotionele uitbarstingen, bijvoorbeeld driftbuien en huilbuien. Dit komt ten dele voort uit frustratie doordat veel dingen niet lukken.
– Moeite onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken.
– Moeite sociale signalen op te vangen.
– Weinig gevoel voor tijd hebben en moeilijk kunnen plannen. Dit uit zich bijvoorbeeld in te laat komen op afspraken en opdrachten niet op tijd afkrijgen.
– Onhandigheid, houterigheid: vaak vallen en knoeien.
Bijkomende klachten of problemen
ADHD gaat bij meer dan de helft van de kinderen en volwassenen gepaard met andere klachten, zoals depressie en angst- en dwangproblematiek. Bij kinderen komt de combinatie met leerproblemen, zoals dyslexie, en agressief gedrag nogal eens voor. ADHD kan verder samengaan met eet-, gok-, drugs- of alcoholverslaving.
Verschillende vormen van ADHD
Sommige kinderen en volwassenen met ADHD hebben wel grote problemen hun aandacht ergens bij te houden, maar zijn niet hyperactief. Ze zijn juist opvallend stil, dromerig en passief. Deze vorm van ADHD wordt ook wel ADD genoemd, Attention Deficit Disorder (aandachts tekort stoornis). ADHD kan zich ook uiten in grote impulsiviteit en hyperactiviteit zonder aandachtsproblemen.
Een veel voorkomend gedragsprobleem
Op basis van voornamelijk buitenlands onderzoek wordt aangenomen dat 3% tot 5% van de kinderen onder de 16 jaar ADHD heeft. Van alle 2 miljoen kinderen van 5 tot 14 jaar in Nederland zouden dus 60.000 tot 100.000 voldoen aan de diagnose ADHD. Zeker 3 op de 100 kinderen in Nederland heeft last van ADHD, waarvan 1 ernstig. De klachten nemen bij ongeveer eenderde in de loop van de jaren wel af. Ongeveer 30-60% van hen houdt klachten als volwassene.
De diagnose ADHD wordt vier keer zo vaak gesteld bij jongens als bij meisjes. Mogelijk wordt de stoornis bij meisjes minder snel herkend dan bij jongens, omdat ze vaker ADD hebben; ze zijn minder agressief en hyperactief en komen daardoor minder snel in de problemen.
Niet afwachten
Kinderen met ADHD zijn vaak eenzaam of worden gepest, omdat ze spelletjes verstoren of te wild zijn. Ook hebben ze vaak conflicten thuis en met leerkrachten op school. Veel mensen met ADHD lukt het niet een opleiding af te ronden. Ze hebben vaak moeilijkheden met het houden van werk of relaties. Ze komen bij anderen over als onattent en egocentrisch, omdat ze ongepaste opmerkingen maken of afspraken niet nakomen. Velen hebben het gevoel “het niet goed te doen” en “het niet voor elkaar te krijgen”, terwijl ze weten dat ze het kunnen. Ook hebben ze grotere kans op verslavingen, verkeersongelukken en lopen ze meer risico in aanraking te komen met criminaliteit.
Bron:
Drs. H.Swaab-Barneveld is neuropsycholoog in het Academisch Ziekenhuis, Utrecht. Zij is verbonden aan het ADHD team,
Dr. R. J. yan der Gaag is kinder- en jeugd psychiater, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Utrecht en aan polikliniek De Piethorst van Psychiatrisch Ziekenhuis, Veldwijk (Ermelo/Lelystad).
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4th edition. APA – Washington,
DC. 1994
Trimbos-instituut , Utrecht
OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN TUSSEN ADHD EN PDD-NOS
Een kind met PDD-NOS neemt dikwijls iets te letterlijk. Zo is er een verhaal van een jongen van elf die niet begon aan de opgaven van het verkeersexamen. Wat was nou het geval? Op de foto’s van verkeerssituaties stond een kind op een mountainbike. Bij elke foto werd gevraagd: “Wat zou jij doen?” Het jongetje had geen mountainbike, maar een gewone fiets. Hij kon de vragen dus niet beantwoorden…
Een leerkracht moet weten dat hij alleen maar brokken veroorzaakt als hij de druk bij het kind opvoert. Te grote druk kan leiden tot agressief gedrag, wat een uiting van paniek kan zijn.
ADHD en PDD-NOS
Als we sociaal gedrag nu eens vergelijken met fietsen…
Een kind met ADHD heeft, bij wijze van spreken, een fiets met een wiebelig stuur. Dat kind zet je wat langer dan andere kinderen bij jezelf achterop in het fietsstoeltje. Hij is immers een ramp voor zijn mede-weggebruikers. Later laat je hem naast je fietsen. Je staat doodsangsten uit en raakt uitgeput van dat gewiebel naast je. Je stuurt dikwijls bij, je raakt wel eens in de knoop, maar je komt wel vooruit. Als hij uiteindelijk voelt hoe los zijn stuur zit, dan kan hij zijn best gaan doen om de rechte weg te volgen. Eerst zal hij nog wel moeten fietsen met steunwieltjes (gedragstherapie en misschien medicatie), maar het zal hem steeds beter lukken zijn stuur in de hand te houden. Hij zal wel gebaat zijn bij paaltjes langs de weg die hem helpen herinneren: “Oh, ja, ik zit te dicht bij de kant. Hup, weer even naar het midden.” Daarbij is het fijn als de mede-weggebruikers niet steeds roepen: “Kijk toch uit sufferd hou je stuur recht.” Het is prettig als ze hem bijvoorbeeld even op zijn stuur wijzen, of op de paaltjes langs de weg. Dan komt hij er wel (tenminste – als er niet méér aan de fiets mankeert).
Speciaal bij ADHD:
Hanna Swaab: “Dingen die andere kinderen makkelijk afgaan, kosten een kind met ADHD “bergen energie”: je concentreren, je niet laten afleiden, snel doorwerken, meteen onthouden wat de juf zegt, niet wiebelen in je bank, netjes werken. Als het al lukt houden ze zo’n inspanning niet lang achter elkaar vol. Ik vergelijk het wel eens met de situatie waarin je zelf erg moe bent. Je hebt dan moeite om je aandacht erbij te houden, maar met veel wilskracht en inzet lukt het je nog wel eventjes te om je concentreren. Daarna ben je dan ook helemaal opgebrand. Als je dan als kind met ADHD van de juf te horen krijgt: “Zit nou eens stil, ik had je toch gezegd dat je moest doorwerken, het lijkt wel of je je best niet doet.”
“Toch is het voor een kind met ADHD natuurlijk ook belangrijk om een gevoel te ontwikkelen “de zaken onder controle te hebben”. Het is belangrijk te leren ervaren dat je ergens goed in bent, zodat je tevreden over jezelf kunt zijn. Ook voor het kind met ADHD is het prettig als hij kan overzien hoe hij een taak moet aanpakken en als hij greep heeft op de zaken waar hij mee bezig is. Alleen is een kind met ADHD zwak in het organiseren en plannen. Het lukt hem dus niet om zelf een goede taakhouding te ontwikkelen. Hij moet daarbij hulp hebben en het letterlijk “voorgeschreven” krijgen. Daarbij moet een kind met ADHD er steeds weer aan worden herinnerd wat er van hem wordt verwacht. Zo’n kind heeft blijvend behoefte aan ordening en structuur, aangeboden door zijn omgeving.”
Vrije situatie
“Heel belangrijk is de begeleiding in “vrije situaties” als er wat minder vaste regels zijn. Bijvoorbeeld bij het naar binnen of naar buiten lopen in de pauzes. In die situaties heeft een kind met ADHD extra begeleiding nodig, om te voorkomen dat hij door z’n impulsiviteit op een verkeerde manier op anderen reageert. Het is vaak plezieriger te voorkomen dat er dingen misgaan, dan het achteraf met een kind te moeten doornemen.”
Speciaal bij PDD-NOS
Rutger Jan van der Gaag: “Een kind met PDD-NOS heeft een heel ander probleem. Zo’n kind begrijpt heel weinig van de wereld om zich heen en van zichzelf in relatie met andere mensen.”
Het kind zit te vast in zijn eigen belevingswereld. Het kan informatie “van buiten” niet voldoende laten meesturen in zijn gedrag naar anderen. Het stemt zich onvoldoende af op wat een ander (de ouder of de leerkracht) van hem verwacht. Voor een buitenstaander is het moeilijk de gedachtensprongen van het kind te volgen. Daardoor kunnen de reacties heel onvoorspelbaar zijn. Dat geeft problemen in de relatie met de ouder/leerkracht.
Je kunt bij een kind met PDD-NOS niet blijven hameren op het aanvoelen van sociale situaties als dat juist zijn probleem is. Dat maakt het kind alleen maar onzekerder. In de omgang met een kind met PDD-NOS moet je andere wegen zoeken. Bijvoorbeeld de “cognitieve omweg”. De “cognitieve omweg” betekent: aanleren wat het kind niet automatisch aanvoelt of waarneemt. Je leert het kind bijvoorbeeld dat het niet bij de leerkracht op schoot moet gaan zitten. Het kind voelt niet uit zichzelf aan dat je zoiets niet doet. Het snapt niet dat leerkrachten andere mensen zijn dan ouders, en dat je daar dus op een andere manier mee omgaat.
Dan moet je als leerkracht dus zicht hebben op de problemen van kinderen met PDD-NOS. Je moet weten dat er bij hen sprake is van een zwakte in het “sociale snapvermogen”. Je moet weten wat dat betekent.
Koppigheid… of starheid:
De leerkracht moet dan wel kunnen inschatten dat “koppigheid” misschien wel onvermogen is, een uiting van starheid of rigiditeit. Je kunt het vergelijken met treinen. Die lopen in een vaste baan en kunnen alleen een andere kant op als er een wissel wordt verzet. Werkt de wissel niet, dan ontspoort de trein en geeft dat een hoop ellende.
Een kind met PDD-NOS heeft een ander probleem. Hem hebben we ook lang bij ons zelf achterop gehad, omdat hij vaak zo bang was op de weg. Wordt hij voor het eerst op z’n eigen fiets gezet, dan weet hij niet wat hij doen moet. Het zweet breekt hem uit: “Wat willen ze van me? Wat moet ik met dit ding?” Hem zullen we moeten vertellen: “Je pakt het stuur, zet je voet op de trapper, gaat op het zadel zitten, zet je voet op de andere trapper en beweegt om de beurt de trappers naar beneden.” Met heel veel geduld en uitleg zul je hem uiteindelijk wel op de fiets krijgen. Maar het zal meer en meer blijken dat het voor hem erg moeilijk is. Het is ook de vraag of het ooit automatisch zal gaan.
Bij elke nieuwe weg zal hij erg onzeker zijn. We zullen hem moeten leren steeds op de borden te letten. Soms lijkt het of ook hij zo’n wiebelig stuur heeft, net als het kind met ADHD. Maar bij hem heeft dat wiebelen toch een andere oorzaak: op elke nieuwe weg vergeet hij weer hoe hij moet fietsen, en dan gaat hij ongemerkt slingeren. Maar op een bekende weg die hij graag fietst, heeft hij geen problemen met z’n stuur. Het kan dus best zo zijn dat hij leert fietsen. Maar op nieuwe wegen zal er in veel gevallen iemand naast hem moeten gaan. Of hij zal mee moeten op de tandem. Later kan hij dan misschien voorop de tandem plaatsnemen, waarbij de persoon achterop blijft meedenken en af en toe aan de rem trekt.
Bron:
Drs. H.Swaab-Barneveld is neuropsycholoog in het Academisch Ziekenhuis, Utrecht. Zij is verbonden aan het ADHD team,
Dr. R. J. yan der Gaag is kinder- en jeugd psychiater, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Utrecht en aan polikliniek De Piethorst van Psychiatrisch Ziekenhuis, Veldwijk (Ermelo/Lelystad).
ADHD.
Toen Jan ongeveer 6 jaar was, ging het niet meer op de ‘gewone’ basisschool. Met de diagnose ADHD ging hij naar het speciaal onderwijs. “Concentratie was het grootste probleem,” vertelt ‘ie, “steeds vaker werd het zo druk in m’n hoofd dat er iets ‘knapte. Als dat gebeurde, ging alles mis: praten en roepen door de klas, van m’n plaats lopen, het was allemaal heel vervelend, ook voor de andere kinderen… en voor de meester.”
Jan is nu 17 en we blikken samen terug op die tijd.
“Ik vond het helemaal niet leuk om naar die speciale school in de stad te gaan; maar gelukkig mocht ik één keer in de maand een dagje in m’n oude klas zitten en ik werd ook nog wel uitgenodigd op de verjaardagsfeestjes.” “Als kind was ik al vrij druk,” vertelt Jan, “ toen ik in groep drie zat, ben ik met m’n ouders naar het AZG (Academisch Ziekenhuis Groningen, nu AMCG) gegaan. Daar zijn onderzoeken geweest en hebben ze vastgesteld dat ik ADHD heb.”
Jan vertelt, dat hij toen ook medicijnen kreeg. Eerst iets wat hij niet meer weet, maar dat ook niet hielp en later Ritalin, dat wel hielp. “Ik werd rustiger in m’n hoofd, ik kon me langer concentreren, maar ik was ook eerder vermoeid.” Van z’n 6e tot z’n 16e heeft Jan Ritalin gebruikt.
Bij Saskia die in het laatste jaar van het VMBO zit, was dat anders.
Saskia heeft ook ADHD, maar kon aan geen enkel medicijn wennen. “Ik heb er wel zes verschillende gehad, maar ik voelde me er gewoon niet goed bij en het hielp ook niet.” Zij gaat nu naar de LWOO-afdeling van haar school (Leer-Weg Ondersteunend Onderwijs); dat is een klas met maximaal 16 leerlingen, met meer mogelijkheden voor individuele begeleiding. Als het even niet meer gaat, vraagt ze een ‘time-out’ of gaat ze naar de leerlingenbegeleider voor een gesprek. Ze heeft zichzelf aangeleerd om, door wat ze noemt ‘een bepaalde manier van denken,’ met haar moeiten om te gaan.
ADHD.
ADHD is een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. De afkorting komt van Attention Deficit Hyperactivity Disorder (in de volksmond: Alle Dagen Heel Druk). (Soms wordt de diagnose ADD gesteld, zonder de hyperactieve component dus.) ADHD is een combinatie van slechte concentratie, overbeweeglijkheid, rusteloosheid en impulsiviteit en staat beschreven in het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM ‘Diagnostisch en Statistisch Handboek van Geestesziekten’) van de American Psychiatric Association (APA Amerikaanse Psychiatrische Vereniging).
De DSM is hèt handboek in de wereld van de psychiatrische ziekten.
In de vierde editie (DSM-IV) staat voor ADHD dat individuen met deze stoornis moeite kunnen hebben met hun aandacht voor details of onzorgvuldige fouten kunnen maken in huiswerk of andere taken (criterium A1a). Onder criterium A1b staat vervolgens: Het werk is vaak slordig, nonchalant uitgevoerd zonder er veel over nagedacht te hebben. Zij (de leerlingen) lijken vaak met hun gedachten ver weg te zijn, alsof ze niet luisteren of niet horen wat er zojuist is gezegd (criterium A1c). 1) De overige criteria zijn varianten hier op.
Toename ADHD en Ritalingebruik.
ADHD groeide in de VS van 150.000 kinderen in 1970 tot een half miljoen in 1980, een miljoen in 1990 en momenteel zijn er zo’n 7 à 8 miljoen kinderen met de diagnose ADHD. In Groot-Brittannië steeg het aantal Ritalin recepten de afgelopen acht jaar van 2000 naar 160.000. 2) In het veel kleinere Nederland gingen er in 1999 eveneens 160.000 Ritalinrecepten over de toonbank van de apotheek. 3) Volgens het rapport van de Gezondheidsraad is het aantal voorgeschreven tabletten Ritalin sinds 1995 van 2,2 miljoen gestegen naar 22 miljoen in 1999. Een vertienvoudiging dus. 4)
Ritalin.
Ritalin (methylfenidaat hydrochloride) is het belangrijkste medicijn waarmee ADHD wordt bestreden. De Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA ‘Drug Handhavings Bureau’) heeft Ritalin gekwalificeerd als een ‘klasse 2 drug’ wat ook door andere landen wordt onderschreven. Dat is dezelfde categorie als bijvoorbeeld cocaïne en amfetaminen (‘speed’ in de Amerikaanse volksmond). Het zijn drugs met een allerhoogst gevaar voor verslaving en misbruik. De Wereldgezondheidsorganisatie kwam dertig jaar geleden al tot dezelfde conclusie. Ritalin heeft sterke chemische overeenkomsten met amfetaminen en cocaïne en heeft ook dezelfde bijwerkingen.
In de VS staat Ritalin hoog op de lijst van gestolen drugs. Op straat wordt het verhandeld onder namen als ‘vitamin R’ en ‘R-Ball.’ Het wordt vermalen tot poeder om het op te snuiven of op te lossen in water. In een onderzoek onder ruim 44000 studenten in Indiana geeft 7 procent toe het tenminste één maal geprobeerd te hebben en 2,5 procent gebruikt het maandelijks of vaker. 5)
Bijwerkingen.
De bijwerkingen van Ritalin staan beschreven in de Physician’s Desk Reference 1999 (‘Dokters Bureau Referentie’) en zijn onder andere: zenuwachtigheid, slapeloosheid, overgevoeligheid (inclusief huiduitslag), koorts, anorexia, misselijkheid, duizeligheid en hartkloppingen. In het handboek van de huisarts staat vervolgens te lezen dat voldoende informatie over de veiligheid en de efficiëntie bij het gebruik van Ritalin op lange termijn niet bekend zijn.
Een document op de website van de Amerikaanse FDA (Food and Drug Administration) kondigt aan dat er vraagtekens zijn omtrent de veiligheid van middelen met de grondstof methylfenidaat. Onder andere Ritalin en Concerta (een ander medicijn tegen ADHD) blijken zeer negatieve psychiatrische effecten te veroorzaken. Het betreft: visuele hallucinaties, zelfmoordgedachten, psychotisch gedrag, agressie en gewelddadig gedrag. 6)
De FDA overweegt om de etiketten te laten wijzigen en stelt ook een onderzoek in naar andere stimulerende middelen die zijn goedgekeurd voor de behandeling van ADHD (28 juni 2005).
Volgens de Amerikaanse psychiater Peter Breggin, directeur van het Internationale Centrum voor de Studie van Psychiatrie en Psychologie, zijn afwijkingen in de hersenen vrijwel zeker te wijten aan een eerdere blootstelling aan een psychiatrische medicatie. 7) Ook meent hij dat ontwenningsverschijnselen bij stopzetting van Ritalin vaak leiden tot depressie, vermoeidheid en zelfmoordneigingen wat weer kan leiden tot nieuwe medicatie. Hij legt ook een verband tussen de toenemende agressiviteit en geweld op scholen en het gebruik van psychiatrische medicijnen. 8)
Farmaceutische industrie.
Volgens Dr. Pelsser van het ADHD Centrum in Eindhoven brengt een dieet bij meer dan de helft van de kinderen een behoorlijke vermindering van de klachten. In het interview met Radio Nederland Wereldomroep merkt Dr. Pelsser ook op dat het nadeel van medicijnen is dat er zo veel geld mee te verdienen valt. 9) Richard Scruggs heeft in de VS een landelijke rechtszaak aangespannen tegen de makers van Ritalin: Ciba Geneva Pharmaceuticals, ook bekend onder de naam Ciba-Geigy (opgekocht door Novartis AG, die is gefuseerd met Sandoz) in oktober 2000.
Hij beschuldigt hen ervan dat ze samen met de APA en de Amerikaanse belangenvereniging CHADD (Children And Adults With ADHD) in het geheim een frauduleuze samenwerking zijn aangegaan. Scruggs die eerder deel uitmaakte van het team advocaten dat de machtige tabaksindustrie op zijn knieën kreeg, beweert dat de definitie van ADHD teveel is gesterkt, zodat men meer Ritalin kon verkopen. 10)
Ook in Groot-Brittannië worden rechtszaken aangespannen tegen verscheidene gezondheidsdiensten inzake de verstrekking van Ritalin. 11)
Controversieel.
Het lijkt er op dat je over het onderwerp ADHD bijna alles kunt zeggen, zo ongeveer van: “Het bestaat niet en het is geen ziekte, want het valt met geen enkele test aan te tonen en de medicatie is ronduit gevaarlijk” tot “maar goed dat men tegenwoordig de deskundigheid heeft om deze ziekte/stoornis op te sporen en dat er zo’n geweldig medicijn voor is.” Het moet trouwens ook gezegd worden dat er niet weinig artsen/psychiaters/wetenschappers zijn die de eerste mening zijn toegedaan.* Feit is echter ook, dat er, zoals men ze vroeger noemde, hyperactieve kinderen zijn die door hun hyperactiviteit veel moeite hebben om in ons (reguliere) onderwijssysteem goed te kunnen functioneren.
De klassieke vraag laat zich stellen: is het middel erger dan de kwaal?
Maar dan: hoe erg is de ‘kwaal,’ of wordt, wat vroeger ‘vervelend gedrag’ genoemd werd en heel veel oorzaken kan hebben, nu als ziekte/stoornis bestempeld? In hoeverre speelt de inrichting van ons onderwijssysteem hierin een rol? Kernwoord voor het omgaan met ADHD is ‘struktuur.’ Hoe is het gesteld met de struktuur, het dagritme in onze gezinnen?
Diagnose.
De APA concludeerde in de DSM-III dat 8 van de 14 symptomen voldoende zijn om bij een kind ADHD vast te stellen. In 1994 werd die lijst uitgebreid tot 18 en onderverdeeld in 2 groepen. Nog maar 6 symptomen van 9 uit een groep voldoen aan een ADHD-diagnose. “Een diagnose waar geen specifieke test voor bestaat en die geen wetenschappelijke oorzaak kent. ADHD is geen hersenstoornis, omdat daar geen enkel bewijs voor te vinden is.”
Tot die conclusies kwamen zowel de National Institutes of Health Concensus Development Conference 1998 over ADHD, als de Amerikaanse Academie voor Kindergeneeskunde (2000). Tussen 1952 en 1994 vond de APA meer ongepast gedrag en groeide zijn DSM van 112 stoornissen en ziekten tot163 in1968,224 in1980,253 in1987 en374 inde 1994 editie. Een handboek dat zijn oorsprong vond tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar het was ontwikkeld om ‘afwijkend’ gedrag te groeperen. Bij het doornemen van de vele stoornissen kunt u trouwens ook Criterium 315.2 tegenkomen. Het is een ‘Opstelstoornis,’ waarbij een kind laag scoort met het schrijven van opstellen.
Kinderpsychiater Prof. Buitelaar, die zeker niet bekend staat als tegenstander van het gebruik van Ritalin, zegt in ‘Ublad Online’ dat het verschil tussen ziek en gezond zijn bij ADHD een glijdende schaal is en ook dat de afgrenzing arbitrair is. Hij pleit dan ook voor een aantal maatregelen, waaronder meer scholing van artsen, maar stelt ook dat de explosieve stijging voor een deel kan komen door de onderhandelingscultuur die is ontstaan bij artsen. “Als ouders zelf al de diagnose ADHD hebben gesteld, dan is het voor de arts vaak moeilijk om die mensen daar vanaf te praten.” 12)
Stappen.
Intussen heeft Saskia een aantal stappen ondernomen om beter met haar ADHD om te kunnen gaan: in de les, tijdens het werken aan opdrachten, mag ze haar MP3 speler aan hebben. Daardoor wordt ze minder gauw afgeleid. Ze heeft drie keer per week een coach die haar begeleid met het maken van haar huiswerk. Deze coach wordt betaald uit haar PGB (Persoons-Gebonden Budget). Verder probeert ze, als het te druk wordt in haar hoofd, door een stuk zelfdiscipline, zichzelf te dwingen aan één ding tegelijk te denken.
Lichtpuntjes.
Voor Jan bleek de diagnose en de daarop volgende stappen: medicatie, het speciaal onderwijs en de coach die hij kreeg toegewezen, een uitkomst. Jan is nu ongeveer een jaar van de Ritalin af. “Ik ben wat volwassener en ook wat rustiger geworden,” zegt hij. Hij ziet dankbaar terug op de tijd dat hij, omdat het thuis niet meer ging, enkele maanden bij zijn opa en oma kon wonen.
Op de vraag hoe het nu gaat zonder medicatie, antwoordt Jan: “Toen ik er mee stopte, was het alsof er een waas wegviel; het klinkt raar, maar vroeger kon ik, zeg maar, een paar honderd meter kijken en nu wel kilometers! Het was, alsof ik uit een soort tunnel kwam. Het helpt dat wij in ons gezin een dagritme hebben; we eten en bidden, bijvoorbeeld, ook samen. Als het druk wordt in m’n hoofd, kan ik ook met God praten, dat geeft me een rustig gevoel. Op een slechte dag vraag ik me wel ‘es af: waarom ging het zo slecht vandaag, waarom is mijn leven zo moeilijk? Maar ik kan altijd bij God terecht, ook met mijn emoties; Hij geeft lichtpuntjes als het donker is.”
Ref.:
1) Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4th edition. APA – Washington,
DC. 1994
2) Ritalin Ban Urged For UK Children Under Five – Liz Smith
http://www.wsws.org/articles/
3) Trouw, 8 februari 2001 – Werking ADHD-pil raakt omstreden – Edwin Kreulen
4) http://www.gr.nl/pdf.php?ID=178
5) Recreational Ritalin – Kids Now Using It for ‘Fun’ – Nicole Ziegler
http://www.rense.com/general/ritd.htm
6) http://www.fda.gov/
7) Toxic Psychiatrie, Peter R. Breggin MD,St. Martin’s Press (1994)
8) Talking Back to Ritalin – Peter R. Breggin, M.D – Common Courage Press 1998
9) http://www9.sbs.com.au/radio/language.php?news=science&language=Dutch
10) Reuters 16 september 2000 – zie ook: www.ritalinfraud.com
11) Stimulants Are Not The Answer (Santa) www.santa.inuk.com
12) http://www.ublad.uu.nl/WebObjects/UOL.woa/3/wa/Ublad/archief?id=1015732
Dennis Rodie http://www.dennisrodie.com/page14b.html
* zie o.a. http://www.newstarget.com/020227.html
ADHD (feitelijke informatie)
Achtereenvolgens komen aan de orde: ‘Wat is ADHD’, ‘Verschijnselen van ADHD’, ‘Verschillende vormen van ADHD’, Overeenkomsten en verschillen tussen ADHD en PDD-NOS’.
Ik wil wel tussen de lijntjes schrijven,
maar soms wil mijn hand niet…
Ik wil wel rustig naar buiten lopen,
maar als ze tegen me aan botsen word ik opeens kwaad…
Ik wil wel aan die rekentaak beginnen,
maar er vliegt zo’n mooie vlinder buiten…
Ik wil er wel aan beginnen,
maar er staat zo’n eng beestje bij getekend…
Ik wil wel stilzitten,
maar ik heb zo’n kriebel van binnen en mijn voeten gaan vanzelf bewegen…
Ik wil wel opletten,
maar ik hoor de moeders op de gang praten,
en een vreemde meneer…
Van de hak op de tak.
Rondrennen, de aandacht ergens niet bij kunnen houden, niet luisteren: het hoort bij kinderen. Ook volwassenen kunnen zich soms moeilijk concentreren, maken slordigheidsfouten of zitten onrustig te schuiven tijdens een vergadering. Maar bij sommige kinderen en volwassenen overheerst het gebrek aan concentratie en rust. Ze hebben moeite het dagelijks leven te organiseren en te plannen. Schoolprestaties en werk lijden hier ernstig onder. Ze hebben ook problemen in contacten met leeftijdsgenoten en zijn thuis moeilijk hanteerbaar. Zulke kinderen en volwassenen lijden aan een aandachtstekortstoornis met hyperactviteit, vaak afgekort tot ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder, Vrij vertaald: aandachts-regulatie probleem. (in de volksmond genoemd: Alle Dagen Heel Druk). Vroeger werd dit ook wel (maar onterecht) Minimal Brain Damage (MBD) genoemd (minimale hersenbeschadiging).
DSM
De DSM is het handboek van psychiatrische ziekten en is de afkorting van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (Diagnostisch en Statistisch Handboek voor geestesziekten) van de American Psychiatric Association (APA Amerikaanse Psychiatrische Vereniging). Het beschrijft ADHD als een combinatie van slechte concentratie, overbeweeglijkheid, rusteloosheid en impulsiviteit.
In de vierde editie (DSM-IV) staat voor ADHD dat individuen met deze stoornis moeite kunnen hebben met hun aandacht voor details of onzorgvuldige fouten kunnen maken in huiswerk of andere taken (criterium A1a). Onder criterium A1b staat vervolgens: Het werk is vaak slordig, nonchalant uitgevoerd zonder er veel over nagedacht te hebben. Zij (de leerlingen) lijken vaak met hun gedachten ver weg te zijn alsof ze niet luisteren of niet horen wat er zojuist is gezegd (criterium A1c). 1) De rest van de criteria zijn varianten hier op.
Verschijnselen van ADHD
Een kind of volwassene kan ADHD hebben wanneer meerdere van onderstaande verschijnselen aanhoudend sterk aanwezig zijn, zowel thuis als op school of in sociale contacten.
Aandachts- en concentratieproblemen.
Kinderen en volwassenen met ADHD zijn snel afgeleid. Elke prikkel, de telefoon, een kat in de tuin of een klasgenoot die zit te giechelen, maar ook de eigen fantasie en gedachtegang laat hun aandacht afdwalen, waardoor ze vergeten waar ze mee bezig waren. Daardoor maken ze dingen niet af, beginnen om de haverklap aan iets anders en maken veel fouten. Verder kunnen kinderen en volwassenen met ADHD moeilijk luisteren en dingen onthouden, waardoor andere mensen het gevoel hebben nauwelijks contact met hen te krijgen. Ze vergeten afspraken en verjaardagen en raken spullen kwijt.
Hyperactiviteit of overbeweeglijkheid.
Kinderen met ADHD wiebelen, draaien of friemelen voortdurend of ze tikken bijvoorbeeld steeds met hun voet op de grond. Ze praten veel en druk en kunnen erg doordraven. Bij volwassenen met ADHD lijkt de hyperactiviteit op het oog vaak afgenomen. Van binnen voelen ze zich echter nog even onrustig als vroeger. Ze hebben geleerd de neiging tot bewegen te onderdrukken. Mensen met ADHD kunnen zich moeilijk ontspannen.
Impulsiviteit.
Kinderen en volwassenen met ADHD handelen voor ze denken. Ze doen onbezonnen dingen. Ze vallen mensen in de rede, flappen dingen eruit, geven antwoord voordat de vraag helemaal is gesteld en dringen voor zonder dit in de gaten te hebben.
Overige verschijnselen.
– Heftige en onvoorspelbare emotionele uitbarstingen, bijvoorbeeld driftbuien en huilbuien. Dit komt ten dele voort uit frustratie doordat veel dingen niet lukken.
– Moeite onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken.
– Moeite sociale signalen op te vangen.
– Weinig gevoel voor tijd hebben en moeilijk kunnen plannen. Dit uit zich bijvoorbeeld in te laat komen op afspraken en opdrachten niet op tijd afkrijgen.
– Onhandigheid, houterigheid: vaak vallen en knoeien.
Bijkomende klachten of problemen
ADHD gaat bij meer dan de helft van de kinderen en volwassenen gepaard met andere klachten, zoals depressie en angst- en dwangproblematiek. Bij kinderen komt de combinatie met leerproblemen, zoals dyslexie, en agressief gedrag nogal eens voor. ADHD kan verder samengaan met eet-, gok-, drugs- of alcoholverslaving.
Verschillende vormen van ADHD
Sommige kinderen en volwassenen met ADHD hebben wel grote problemen hun aandacht ergens bij te houden, maar zijn niet hyperactief. Ze zijn juist opvallend stil, dromerig en passief. Deze vorm van ADHD wordt ook wel ADD genoemd, Attention Deficit Disorder (aandachts tekort stoornis). ADHD kan zich ook uiten in grote impulsiviteit en hyperactiviteit zonder aandachtsproblemen.
Een veel voorkomend gedragsprobleem
Op basis van voornamelijk buitenlands onderzoek wordt aangenomen dat 3% tot 5% van de kinderen onder de 16 jaar ADHD heeft. Van alle 2 miljoen kinderen van 5 tot 14 jaar in Nederland zouden dus 60.000 tot 100.000 voldoen aan de diagnose ADHD. Zeker 3 op de 100 kinderen in Nederland heeft last van ADHD, waarvan 1 ernstig. De klachten nemen bij ongeveer eenderde in de loop van de jaren wel af. Ongeveer 30-60% van hen houdt klachten als volwassene.
De diagnose ADHD wordt vier keer zo vaak gesteld bij jongens als bij meisjes. Mogelijk wordt de stoornis bij meisjes minder snel herkend dan bij jongens, omdat ze vaker ADD hebben; ze zijn minder agressief en hyperactief en komen daardoor minder snel in de problemen.
Niet afwachten
Kinderen met ADHD zijn vaak eenzaam of worden gepest, omdat ze spelletjes verstoren of te wild zijn. Ook hebben ze vaak conflicten thuis en met leerkrachten op school. Veel mensen met ADHD lukt het niet een opleiding af te ronden. Ze hebben vaak moeilijkheden met het houden van werk of relaties. Ze komen bij anderen over als onattent en egocentrisch, omdat ze ongepaste opmerkingen maken of afspraken niet nakomen. Velen hebben het gevoel “het niet goed te doen” en “het niet voor elkaar te krijgen”, terwijl ze weten dat ze het kunnen. Ook hebben ze grotere kans op verslavingen, verkeersongelukken en lopen ze meer risico in aanraking te komen met criminaliteit.
Bron:
Drs. H.Swaab-Barneveld is neuropsycholoog in het Academisch Ziekenhuis, Utrecht. Zij is verbonden aan het ADHD team,
Dr. R. J. yan der Gaag is kinder- en jeugd psychiater, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Utrecht en aan polikliniek De Piethorst van Psychiatrisch Ziekenhuis, Veldwijk (Ermelo/Lelystad).
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4th edition. APA – Washington,
DC. 1994
Trimbos-instituut , Utrecht
OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN TUSSEN ADHD EN PDD-NOS
Een kind met PDD-NOS neemt dikwijls iets te letterlijk. Zo is er een verhaal van een jongen van elf die niet begon aan de opgaven van het verkeersexamen. Wat was nou het geval? Op de foto’s van verkeerssituaties stond een kind op een mountainbike. Bij elke foto werd gevraagd: “Wat zou jij doen?” Het jongetje had geen mountainbike, maar een gewone fiets. Hij kon de vragen dus niet beantwoorden…
Een leerkracht moet weten dat hij alleen maar brokken veroorzaakt als hij de druk bij het kind opvoert. Te grote druk kan leiden tot agressief gedrag, wat een uiting van paniek kan zijn.
ADHD en PDD-NOS
Als we sociaal gedrag nu eens vergelijken met fietsen…
Een kind met ADHD heeft, bij wijze van spreken, een fiets met een wiebelig stuur. Dat kind zet je wat langer dan andere kinderen bij jezelf achterop in het fietsstoeltje. Hij is immers een ramp voor zijn mede-weggebruikers. Later laat je hem naast je fietsen. Je staat doodsangsten uit en raakt uitgeput van dat gewiebel naast je. Je stuurt dikwijls bij, je raakt wel eens in de knoop, maar je komt wel vooruit. Als hij uiteindelijk voelt hoe los zijn stuur zit, dan kan hij zijn best gaan doen om de rechte weg te volgen. Eerst zal hij nog wel moeten fietsen met steunwieltjes (gedragstherapie en misschien medicatie), maar het zal hem steeds beter lukken zijn stuur in de hand te houden. Hij zal wel gebaat zijn bij paaltjes langs de weg die hem helpen herinneren: “Oh, ja, ik zit te dicht bij de kant. Hup, weer even naar het midden.” Daarbij is het fijn als de mede-weggebruikers niet steeds roepen: “Kijk toch uit sufferd hou je stuur recht.” Het is prettig als ze hem bijvoorbeeld even op zijn stuur wijzen, of op de paaltjes langs de weg. Dan komt hij er wel (tenminste – als er niet méér aan de fiets mankeert).
Speciaal bij ADHD:
Hanna Swaab: “Dingen die andere kinderen makkelijk afgaan, kosten een kind met ADHD “bergen energie”: je concentreren, je niet laten afleiden, snel doorwerken, meteen onthouden wat de juf zegt, niet wiebelen in je bank, netjes werken. Als het al lukt houden ze zo’n inspanning niet lang achter elkaar vol. Ik vergelijk het wel eens met de situatie waarin je zelf erg moe bent. Je hebt dan moeite om je aandacht erbij te houden, maar met veel wilskracht en inzet lukt het je nog wel eventjes te om je concentreren. Daarna ben je dan ook helemaal opgebrand. Als je dan als kind met ADHD van de juf te horen krijgt: “Zit nou eens stil, ik had je toch gezegd dat je moest doorwerken, het lijkt wel of je je best niet doet.”
“Toch is het voor een kind met ADHD natuurlijk ook belangrijk om een gevoel te ontwikkelen “de zaken onder controle te hebben”. Het is belangrijk te leren ervaren dat je ergens goed in bent, zodat je tevreden over jezelf kunt zijn. Ook voor het kind met ADHD is het prettig als hij kan overzien hoe hij een taak moet aanpakken en als hij greep heeft op de zaken waar hij mee bezig is. Alleen is een kind met ADHD zwak in het organiseren en plannen. Het lukt hem dus niet om zelf een goede taakhouding te ontwikkelen. Hij moet daarbij hulp hebben en het letterlijk “voorgeschreven” krijgen. Daarbij moet een kind met ADHD er steeds weer aan worden herinnerd wat er van hem wordt verwacht. Zo’n kind heeft blijvend behoefte aan ordening en structuur, aangeboden door zijn omgeving.”
Vrije situatie
“Heel belangrijk is de begeleiding in “vrije situaties” als er wat minder vaste regels zijn. Bijvoorbeeld bij het naar binnen of naar buiten lopen in de pauzes. In die situaties heeft een kind met ADHD extra begeleiding nodig, om te voorkomen dat hij door z’n impulsiviteit op een verkeerde manier op anderen reageert. Het is vaak plezieriger te voorkomen dat er dingen misgaan, dan het achteraf met een kind te moeten doornemen.”
Speciaal bij PDD-NOS
Rutger Jan van der Gaag: “Een kind met PDD-NOS heeft een heel ander probleem. Zo’n kind begrijpt heel weinig van de wereld om zich heen en van zichzelf in relatie met andere mensen.”
Het kind zit te vast in zijn eigen belevingswereld. Het kan informatie “van buiten” niet voldoende laten meesturen in zijn gedrag naar anderen. Het stemt zich onvoldoende af op wat een ander (de ouder of de leerkracht) van hem verwacht. Voor een buitenstaander is het moeilijk de gedachtensprongen van het kind te volgen. Daardoor kunnen de reacties heel onvoorspelbaar zijn. Dat geeft problemen in de relatie met de ouder/leerkracht.
Je kunt bij een kind met PDD-NOS niet blijven hameren op het aanvoelen van sociale situaties als dat juist zijn probleem is. Dat maakt het kind alleen maar onzekerder. In de omgang met een kind met PDD-NOS moet je andere wegen zoeken. Bijvoorbeeld de “cognitieve omweg”. De “cognitieve omweg” betekent: aanleren wat het kind niet automatisch aanvoelt of waarneemt. Je leert het kind bijvoorbeeld dat het niet bij de leerkracht op schoot moet gaan zitten. Het kind voelt niet uit zichzelf aan dat je zoiets niet doet. Het snapt niet dat leerkrachten andere mensen zijn dan ouders, en dat je daar dus op een andere manier mee omgaat.
Dan moet je als leerkracht dus zicht hebben op de problemen van kinderen met PDD-NOS. Je moet weten dat er bij hen sprake is van een zwakte in het “sociale snapvermogen”. Je moet weten wat dat betekent.
Koppigheid… of starheid:
De leerkracht moet dan wel kunnen inschatten dat “koppigheid” misschien wel onvermogen is, een uiting van starheid of rigiditeit. Je kunt het vergelijken met treinen. Die lopen in een vaste baan en kunnen alleen een andere kant op als er een wissel wordt verzet. Werkt de wissel niet, dan ontspoort de trein en geeft dat een hoop ellende.
Een kind met PDD-NOS heeft een ander probleem. Hem hebben we ook lang bij ons zelf achterop gehad, omdat hij vaak zo bang was op de weg. Wordt hij voor het eerst op z’n eigen fiets gezet, dan weet hij niet wat hij doen moet. Het zweet breekt hem uit: “Wat willen ze van me? Wat moet ik met dit ding?” Hem zullen we moeten vertellen: “Je pakt het stuur, zet je voet op de trapper, gaat op het zadel zitten, zet je voet op de andere trapper en beweegt om de beurt de trappers naar beneden.” Met heel veel geduld en uitleg zul je hem uiteindelijk wel op de fiets krijgen. Maar het zal meer en meer blijken dat het voor hem erg moeilijk is. Het is ook de vraag of het ooit automatisch zal gaan.
Bij elke nieuwe weg zal hij erg onzeker zijn. We zullen hem moeten leren steeds op de borden te letten. Soms lijkt het of ook hij zo’n wiebelig stuur heeft, net als het kind met ADHD. Maar bij hem heeft dat wiebelen toch een andere oorzaak: op elke nieuwe weg vergeet hij weer hoe hij moet fietsen, en dan gaat hij ongemerkt slingeren. Maar op een bekende weg die hij graag fietst, heeft hij geen problemen met z’n stuur. Het kan dus best zo zijn dat hij leert fietsen. Maar op nieuwe wegen zal er in veel gevallen iemand naast hem moeten gaan. Of hij zal mee moeten op de tandem. Later kan hij dan misschien voorop de tandem plaatsnemen, waarbij de persoon achterop blijft meedenken en af en toe aan de rem trekt.
Bron:
Drs. H.Swaab-Barneveld is neuropsycholoog in het Academisch Ziekenhuis, Utrecht. Zij is verbonden aan het ADHD team,
Dr. R. J. yan der Gaag is kinder- en jeugd psychiater, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Utrecht en aan polikliniek De Piethorst van Psychiatrisch Ziekenhuis, Veldwijk (Ermelo/Lelystad).
Aanvulling op sollicitatie-code voor Prot. Chr. Onderwijs
Bij het sollicitatiegesprek moet de identiteit van de school duidelijk aan de orde komen. Regels ter bescherming van de school en de sollicitant, waarop de school en de leraar aanspreekbaar zijn.
Zo nu en dan wordt Bijbel & Onderwijs gevraagd naar een sollicitatie-code voor het christelijk onderwijs, met name waar het gaat om de vraag of de identiteit van de sollicitant verenigbaar is met de identiteit van de desbetreffende school.
Als sollicitatie-code hanteren de meeste christelijke scholen het model en advies van het bestuur van de Nederlandse Protestants Christelijke Schoolraad (NPCS) te Voorburg. Daarin staan de gedragsregels voor het bestuur en de sollicitant vermeld die zijn afgestemd op de algemeen gangbare volgorde van gebeurtenissen binnen de sollicitatieprocedure.
Deze regels zijn echter erg algemeen en vermelden niets over het specifieke van het onderwijs, noch iets over de identiteit van de school. Vandaar de behoefte aan een aanvulling, waartoe wij hieronder in ’t kort enkele richtlijnen geven. Deze vallen in vier categorieën uiteen:
De meeste van deze regels worden in de praktijk gehanteerd. Sommige stellingen, zoals hierna omschreven onder A1, mogen vanzelfsprekend lijken, maar toch blijkt het nodig te zijn om zelfs zaken die voor de meesten vanzelfsprekend zijn, nog eens expliciet te vermelden.
Aanvulling gedragsregels sollicitatieprocedure (onderwijsgericht)
A1. Indien ter vervulling van de vacature een advertentie wordt geplaatst in een of meer landelijke of regionale periodieken, dan vermeldt het bestuur daarin zo concreet en duidelijk mogelijk de eisen en voorwaarden die aan de functie worden gesteld.
A2. Binnen een week na sluiting van de sollicitatie-termijn wordt aan alle sollicitanten de ontvangst van hun brief bevestigd. Wordt de sollicitant voor een gesprek uitgenodigd, dan ontvangt deze vooraf nadere gegevens omtrent de identiteit van de school, zoals deze in het sollicitatiegesprek aan de orde zullen komen. Hieronder vallen Artikel 2 en 3 van de statuten (Grondslag en doelstelling), de Identiteitsnota en de Schoolgids.
A3. Vertegenwoordigers van geledingen die voor de functie en functievervulling relevant zijn, worden betrokken bij de sollicitatieprocedure en nemen deel aan de sollicitatiegesprekken. Meestal bestaat deze commissie uit enkele bestuursleden, een MR-ouderlid, een personeelslid en de directie.
A4. De sollicitant verstrekt naar waarheid de inlichtingen die van hem worden gevraagd en die een inzicht kunnen geven in zijn geschiktheid en bekwaamheid voor de te vervullen functie, voor zover het geven van deze inlichtingen van hem verlangd kan worden.
Bespreking van de grondslag en identiteit
B1. De bespreking van grondslag en identiteit van de school vormt een wezenlijk onderdeel van het sollicitatiegesprek. Hierbij komen alle drie vormen van de christelijke identiteit aan de orde: de statutaire identiteit; de geschreven identiteit en de beleefde identiteit.
B2. Aan de sollicitant wordt gevraagd of de identiteit van de school, zoals deze blijkt uit de hem toegezonden documenten, duidelijk is. Indien nodig, wordt deze nader toegelicht en besproken, met name waar het gaat om de uitleg van en het omgaan met de Bijbel als grondslag van de school. Naast de pedagogische en onderwijskundige kwaliteiten vormt de invulling van de identiteit een onderdeel van de beoordeling van de geschiktheid en bekwaamheid van de sollicitant voor deze functie.
B3. Onder geschiktheid voor de functie wordt uitdrukkelijk mede begrepen de bereidheid van de sollicitant om onvoorwaardelijk instemming te betuigen met de grondslag en het doel van de rechtspersoon waarvan de school uitgaat, zijn werkzaamheden in overeenstemming daarmee te verrichten en zich in leer en leven daarnaar te gedragen.
B4. Het bestuur kan de sollicitant verzoeken een kort resumé te schrijven over wat het christelijk geloof voor hem inhoudt, toegespitst op wat dit betekent voor zijn wereldbeeld en levensstijl. Hij dient daarbij enkele voorbeelden te geven van actuele onderwijstrends en de wijze waarop het ‘Gij geheel anders’ van de Schrift hierin zijn mening en gedrag bepaalt.
B5. Voorbeelden van het ‘Gij geheel anders’ zijn onze houding tegenover aanhangers van een andere religie, leven in een spanningsveld en de invloed van het occulte op kind en school.
Proefles of werkbezoek
C1. Indien het bestuur dit wenselijk oordeelt of indien de sollicitant hierom verzoekt, kan de sollicitant worden uitgenodigd een proefles te geven. Over doel, inhoud en verdere gang van zaken bij deze proefles worden tijdig duidelijke afspraken gemaakt.
C2. Een werkbezoek aan de sollicitant in zijn huidige functie kan alleen met instemming van de sollicitant en op het moment dat deze heeft aangegeven. Na verkregen instemming van de sollicitant wordt toestemming gevraagd aan het bevoegd gezag van de school of instelling waarbij de sollicitant werkzaam is.
C3. Desgewenst wordt de sollicitant in staat gesteld de school of instelling tijdens een werkdag te bezoeken.
Gedragsregels om de identiteit metterdaad uit te dragen
D1. Na zijn aanstelling en indiensttreding maakt de sollicitant deel uit van het schoolteam en gelden ook voor hem de rechten en plichten die ook voor de andere leden gelden. Zo is hij te allen tijde aanspreekbaar op zijn bijdrage aan de identiteit van de school.
D2. Het bestuur beseft terdege aan welke ingrijpende veranderingen de school, en daarmee ook de leden van het schoolteam, in deze tijd blootstaan. Daarom zullen zij al het mogelijke doen om zich hierop gezamenlijk te bezinnen en om de leden van het schoolteam in staat te stellen zich hierop, vanuit de grondslag, te oriënteren.
D3. Van de teamleden wordt verwacht dat zij naar vermogen deelnemen aan bijeenkomsten of cursussen die hiertoe door het bestuur worden aangeboden.
drs. R.H. Matzken
De verheerlijking van het individu in de gemeente/kerk
Het is stil in de kerkzaal. Iedereen luistert aandachtig naar de spreker: “Jezus is voor jou gestorven, omdat jij zo waardevol bent! Ook al zou jij de enige bewoner op deze aarde zijn geweest, dan nog zou Hij voor jou gestorven zijn. Maak daarom een persoonlijke keuze voor Jezus. Zeg ‘JA’ tegen Hem!”
Na de preek zingen we liederen uit de bundel Opwekking met veelal teksten over hoe God er is voor jou, met jou meevoelt en hoe Hij jou zal zegenen. Ondertussen kunnen bezoekers die aangesproken zijn naar de nazorg gaan. Ik besluit mee te gaan. Er heerst een ontspannen sfeer in de nazorgruimte; tafels met stoelen staan klaar om gesprekken te voeren met bezoekers.
Op de tafels liggen kaartjes met bovenaan de titel “Jouw identiteit in Christus” met daaronder een tip: “Geloof dit en spreek het over jezelf uit.” Er volgt een opsomming over wie jij allemaal bent in Christus, aan de hand van veel Bijbelteksten. Het valt me op dat elke zin begint met “Ik ben…Ik ben…Ik ben…”. Als ik het aantal zinnen tel, kom ik al snel op 30 zinnen die jou vertellen wie jij allemaal bent. Een vraag komt in me op: “Het is toch alleen de Here God Die zegt “Ik ben, die Ik ben?”
De bezoekers van deze dienst gaan naar huis met twee duidelijke opdrachten: maak een persoonlijke keuze voor Jezus en spreek over jezelf uit wie je bent in Hem.
Individualisme
Onze geliberaliseerde samenleving koestert het individualisme als een groot goed. Iedereen moet zich vrij voelen om te denken en te zeggen wat hijzelf wil. Het is ieders persoonlijke vrijheid die een grote mate van autonomie geeft aan het individu. Het woord autonomie komt van autos (zelf) en nomos (regels). Je kunt het ‘vertalen’ met leven naar eigen regels.
Jij bepaalt en beschikt zelf over je eigen leven. Tussen de zelfbeschikkingsrechten van conceptie en het tijdstip van je eigen overlijden, zit nog een hele reeks van autonomische ‘normen en waarden’ zoals zelfontplooiing, zelfverwezenlijking en zelfhandhaving. Hier hoort zelfbereikbaarheid sinds enkele jaren ook bij: je wilt vrijwel altijd en overal bereikbaar zijn met je i-phone en i-pad (zodat mensen jou kunnen bereiken en jij overal je e-mail kunt lezen en het internet op kunt voor bijvoorbeeld het laatste nieuws).
Revoluties
De individualisering van de maatschappij in Nederland kreeg met name in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw een enorme ontwikkeling. De zogenaamde ‘vrijheid’-strijders uit die tijd vonden dat alles moest kunnen waar je zin in had. Het was een tegenbeweging van de verzuilde maatschappij. Mensen uit de verschillende zuilen, zoals het protestantisme, humanisme en katholicisme, gingen nauwelijks met elkaar om. Elke zuil had bijvoorbeeld zijn eigen school, sport- en muziekvereniging, radio-omroep en politieke partij. Persoonlijke keuzes werden gemaakt in het licht van de zuil waartoe je behoorde. In de jaren ’60 en ’70 nam de mondigheid van het individu toe en kwam er meer ruimte voor je eigen mening, je eigen keuzes en je eigen beleving. De cohesie binnen de zuilen brokkelde af. De focus draaide van het collectivisme naar het individualisme. Het begin van de secularisatie, de ontkerkelijking in Nederland, was hierdoor een feit.
Voor steeds meer Nederlanders werd het mogelijk om een opleiding te volgen en zich persoonlijk te ontwikkelen. De nadruk op carrière en de verwezenlijking van je eigen dromen werden steeds groter. Het recht van zelfontplooiing was geboren.
In de jaren ‘80 kwam de digitale revolutie met de uitvinding van de computer en de vele toepassingen ervan. De nieuwe manieren van communiceren krijgt de naam Social Media. We noemen het sociaal, omdat er sprake is van nieuwe manieren om met elkaar in verbinding te zijn. De sociale media hebben een schijn van gemeenschappelijkheid, maar blijkt in werkelijkheid een exponent te zijn van de individualisering van de maatschappij. Jij bepaalt achter jouw computer wanneer, hoe en hoelang je jouw ‘vrienden’ ontmoet in deze digitale samenleving. De Nederlander krijgt het steeds drukker en moet steeds vaker verschillende soorten informatiestromen verwerken.
Eén van de kernmerken van de postmoderne periode waarin we leven, is dat iedereen zijn eigen waarheid heeft. Wat je voelt en vindt, is waarheid voor jezelf. Zo ontstaat er een nieuw taboe: elkaar terechtwijzen is not-done. Jij maakt als individu zelf uit wat goed is in eigen ogen.
Dit alles maakt dat de samenleving verworden is tot een optelsom van idealen van individuen. En het gezin bestaat uit een samenwerkingsverband van individuen waarbij er rekening moet worden gehouden met elkaars prioriteiten.
De kerk als individualistische eenheid
De gemeente/kerk lijkt volop mee te doen met de individualisering. De gemeenschap der heiligen is een optelsom geworden van individuele gelovigen. Het Lichaam van Christus is een samenvoeging van individuele geestesgaven. Als het om geloof gaat, ligt de nadruk op het individualistische schaap in plaats van op de kudde als geheel. Het geloof is met de tijd geïndividualiseerd: Leven met en in Christus is een persoonlijke zaak geworden. Tussen jou en God. Zo ziet onze gemeenschap met Jezus eruit. “Het is mijn persoonlijke relatie met God” en o wee als je daar iets van vindt of kritiek op hebt, bijvoorbeeld in de vorm van elkaar wijzen op zonden en op de verlossing van Jezus Christus. Dat is not-done. Jouw persoonlijke beleving van de zondagse samenkomst is belangrijk geworden. Opwekkingliederen leren ons nauwelijks nog wat het betekent om als gehele gemeente de Here te aanbidden en Hem centraal te stellen in ons leven. De onderlinge gemeenschap en betrokkenheid moet vooral plaatsvinden in de kleinere Bijbelkringen. Enkele bezoeken aan verschillende van deze kringen leert mij al snel, dat het ook hier gaat om een optelsom van persoonlijke meningen en gevoelens die gerespecteerd moeten worden. De spanning stijgt in slechts enkele seconden, als je vraagt aan de kringdeelnemers wat de wil van Christus werkelijk is voor hun leven en of Gods Woord nog wel waarheidsbepalend is. Theoretisch wel, maar papier is geduldig. De praktijk laat een ik-gericht christendom zien. De meeste kerkgangers hebben hun eigen waarheid, terwijl er maar Eén de waarheid is: Jezus Christus. De individuele gemeenschap met de Here Jezus is los komen te staan van de onderlinge gemeenschap.
Een gemeenschap van betrokkenheid
Het woord gemeenschap (koinonia) in het Nieuwe Testament kun je ook weergeven met innerlijke onderlinge betrokkenheid. Ware gemeenschap met Christus, met Zijn Vader en met elkaar geeft een volmaakte blijdschap, schrijft Johannes (1 Johannes 1:3-4). Dat is de verkondiging van de Here die hij doorgeeft in zijn brief. Je kunt wel zeggen dat je gemeenschap hebt met Jezus door jouw persoonlijke geloof, maar als je in de duisternis en in je zonden blijft wandelen, ben je een leugenaar. En als je in het licht wandelt, dan komt door de onderlinge gemeenschap jouw zonde aan het licht en reinigt het bloed van Jezus Christus jou van alle zonden en ongerechtigheid.
Echter, individualistische gelovigen lossen liever zelf hun zonden op in hun persoonlijke relatie met God. Daardoor blijven zij in hun zonden wandelen en kennen geen werkelijke vrijheid door Jezus Christus. De gelovige meent zelf te weten wat goed is in eigen ogen, terwijl je juist elkaar nodig hebt om in Christus te blijven.
Jezus Christus stierf niet aan het kruis, omdat jij waardevol bent, maar omdat jij zondig bent (1 Johannes 4:10). Hij stierf niet voor vrienden, maar voor vijanden (Romeinen 5:10). De Vader toonde Zijn liefde door Zijn geliefde Zoon op te offeren voor zondige mensen, zodat zij konden leven. Met deze liefde moeten wij elkaar lief hebben (1 Johannes 4:7-10). Die liefde is nooit gericht op ons individualistisch zelf, maar op de Ander. (Filippenzen 2:1-5). Eerst gericht op Christus en dan naar elkaar (Johannes 15:9-14). Het gaat niet meer om onze eigen ik, maar om Christus in mij (Galaten 2:20). Dan pas kun je zien wat de ander nodig heeft en zul je jezelf en je bezittingen met anderen delen, zoals in de eerste christelijke gemeenschappen (Handelingen 2:42-47 en 4:32-37).
In de navolging van Christus is er geen plaats voor zelfontplooiing, zelfverwezenlijking, zelfhandhaving en autonomie. De Here Jezus zegt: “Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden.” (Mattheüs 16:25).
Terug naar…
Moeten we als gemeente/kerk weer terug naar de verzuiling? Nee! We moeten terug naar Jezus Christus door ons te bekeren van ons eigen individualistische ik-gerichte godsdienst. We moeten als gemeente/kerk weer terug naar Gods Woord en ons bekeren van de ik-gerichte aangename evangelieverkondiging en opnieuw ontdekken wat werkelijke Bijbelse koinonia is. We moeten als ouders eerlijk durven kijken naar wat de werkelijke drijfveren zijn om het gezin “draaiende te houden”. Zijn deze gebaseerd op overleven of op Het Leven: Jezus Christus?
De opdracht van de Here Jezus is duidelijk: verlies je leven om Zijn wil, neem je kruis op, volg Hem en deel je leven met je gelovige broeders en zusters. Dat zal een lichtend licht en een zoutend zout zijn voor deze individualistische samenleving waarin de gemeente/kerk staat.
Siegfried Woudstra
De heer Woudstra is Bijbelleraar, theoloog en uitgever
De ordelijke bouw van DNA als argument tegen evolutie
Erfelijke eigenschappen liggen opgeslagen in het DNA van de celkern. Ik denk dat op dit moment de opbouw van het DNA het sterkste argument vormt tegen evolutie.
DE ORDELIJKE BOUW VAN DNA ALS ARGUMENT TEGEN EVOLUTIE
Prof. Dr. Willem den Otter
(hoogleraar zoölogie)
Erfelijke eigenschappen liggen opgeslagen in het DNA van de celkern. Ik denk dat op dit moment de opbouw van het DNA het sterkste argument vormt tegen evolutie. Ik volg hierbij de volgende gedachtegang:
Alle erfelijke eigenschappen liggen gecodeerd in DNA. Anders gezegd: het DNA in een cel zorgt er voor dat een mens, een dier of een plant kan groeien uit een cel, meestal een bevruchte eicel. De letters van deze code worden gevormd door de bouwstenen die men basen noemt. Deze basen heten Guanine (G), Adenine (A), Cytosine (C) en Thymine (T). Er wordt dus gebruik gemaakt van een alfabet van maar 4 letters. Deze letters worden alleen gebruikt voor het maken van 3-letter woordjes. Als we zo’n woordje even aangeven met 1-2-3 , dan zijn er voor 1 vier mogelijkheden, namelijk G, C, A, en T. Dit geldt ook voor 2 en 3. Het hele taaltje heeft dus slechts 4 x 4 x 4 = 64 verschillende woordjes. Dit is overigens voldoende want deze 64 woordjes duiden aminozuren aan; en er zijn slechts ruim 20 verschillende aminozuren, zodat 64 woordjes meer dan voldoende is. Deze aminozuren zijn op hun beurt weer de bouwstenen van de eiwitten waaruit ons lichaam is opgebouwd. Een reeks basen zoals AAT-GAC-TAG-GGC- vormt dus in dit geval 4 woordjes die coderen voor 4 achter elkaar liggende aminozuren; dat is het beginnetje van een eiwitmolecuul. Hoe die vertaling van woordjes naar aminozuren en eiwitmoleculen precies gaat, is voor dit betoog niet belangrijk.
De mens heeft 3 miljard basen in het DNA. Die moeten precies in de goede volgorde liggen. Een foutje in slechts één op de 3 miljard basen kan tot een erfelijke ziekte leiden, zoals bloederziekte, kleurenblindheid, zenuw- en spierziekten. Veel andere foutjes worden echter getolereerd. Biologie leert dus dat menselijk DNA 3 miljard basen keurig op een rijtje moet hebben. Evolutie beweert dat dit alles door toeval ontstaan is (ik heb het dus over wat John Jacobs een “materialistische atheïstische” evolutietheorie noemt).
We zouden de basen kunnen nummeren van 1 tot drie miljard. Die zouden door toeval allemaal in de goede volgorde komen te liggen. Dat betekent voor base nummer 1 een kans van 1 op 4 , want er zijn 4 verschillende basen, die ieder toevallig op de eerste plaats zouden kunnen komen. Dit zelfde geldt voor alle basen t/m de 3 miljardste. Het aantal basen-reeksen dat door toeval zou kunnen ontstaan neemt schrikbarend snel toe. Probeer het maar eens met 6 basen. Nu zijn er al 4 x 4 x 4 x 4 x 4 x 4 = 4096 combinaties mogelijk. Slechts één hiervan zou de juiste zijn. Voor het genoom van een mens zou de kans dat de goede reeks van 3 miljard basen door toeval op een rijtje terecht komt een kans maken van 1 op de 4 tot de macht 3 miljard. Dat is een getal dat bestaat uit precies 1.806.179.974 cijfers! Die kans is dus zo klein dat het onvoorstelbaar is.
Ik zal proberen duidelijk te maken waarom dit onvoorstelbaar is. Ik denk dat het enigszins duidelijk te maken is met ruimtelijke voorbeelden:
Laten we beginnen deze kans te vergelijken met de kans om de bekende speld in een hooiberg te vinden. Laten we een speld zoeken van 1 mm3 in een hooiberg van 10 bij 10 bij 10 meter. Die hooiberg is 10 000 x 10 000 x 10 000 maal groter dan die speld. Anders gezegd: hij is 10 tot de macht 12 maal groter. Oftewel, die hooiberg is een miljoen x een miljoen maal groter dan die speld. Nu we er over nadenken wordt het duidelijk dat het verstandig is om geen speld in een hooiberg te gaan zoeken! Maar dit gaat nog maar over een getal met 12 nullen! We moeten nadenken over een getal met zo’n 1,8 miljard cijfers!
Zo kan je ook uitrekenen hoe groot de kans is om een speld van 1 mm3 te vinden in een ruimte zo groot als de aardbol. De aardbol is ongeveer 10 tot de macht 27 maal zo groot als onze speld.
Iedereen zal begrijpen dat het geen enkele zin heeft om zo’n speld op aarde of ergens in de aardbol te zoeken. Daar komt nog bij: 10 tot de macht 27 is nog niets vergeleken met een getal van 1,8 miljard cijfers.
Laten we nog iets groters bedenken. Licht verspreidt zich vanuit één punt in alle richtingen met een snelheid van 300.000 km per seconde. In één jaar wordt dat dus een fabelachtig grote lichtbol. Wat rekenwerk levert op dat zo’n lichtjaar-bol ongeveer 3,5 maal 10 tot de macht 57 mm3 bevat. Deze gigantisch bol heeft een omvang in mm3 die toch maar slechts 58 cijfers vergt. Dit is nog steeds niets vergeleken met 1,8 miljard cijfers. Het is duidelijk dat de kans dat DNA door toeval ontstaat onvoorstelbaar klein is.
Het lijkt me duidelijk dat een correct DNA-molecuul niet door toeval kan ontstaan.
Laten we eens even veronderstellen dat er toch langs deze weg een cel te voorschijn komt en dat daaruit een man groeit. Waar komt dan een vrouw vandaan die bij hem past? Het evolutionistische antwoord zou kunnen zijn: de vrouw komt uit de man (bijvoorbeeld door verlies van een Y-chromosoom en duplicatie van een X-chromosoom). Maar hoe kan die man bestaan en zich voortplanten zo lang er nog geen vrouw is?
Er zijn natuurlijk nog heel wat andere problemen. Een mens kan alleen leven wanneer er voldoende planten en dieren beschikbaar zijn. Het eten van die planten en dieren heeft alleen maar zin doordat zij biologisch aan een mens verwant zijn. Een mens heeft zuurstof, water en voedsel nodig. De temperatuur moet zeer nauwkeurig geregeld worden. Hoe kan het dat deze zaken allemaal keurig door toeval op het juiste moment aanwezig zijn?
Misschien vraag jij je af waarom dit DNA-molecuul-als-bezwaar-tegen-evolutie zo belangrijk is. Het antwoord is dat DNA essentieel is voor het ontstaan van leven; de hele complexiteit van ons biologische bestaan wordt aangestuurd door dit molecuul. De problemen die een materialistische atheïstische evolutietheorie oproept om dit molecuul te verklaren zijn nu wel duidelijk geworden.
Natuurlijk ken ik nogal wat argumenten die tegen de geschetste gedachtegang ingebracht worden. Het lijkt me goed enkele de revue te laten passeren:
– Argument: Evolutie is wel degelijk mogelijk, want in een paar miljard jaar kan alles wel ontstaan. Mijn antwoord is, dat een paar miljard jaar veel te kort is. Want een miljard jaar heeft slechts ongeveer 3 maal 10 tot de macht 16 seconden. Dat is veel te weinig om door toeval iets te laten ontstaan waarvan de kans ongeveer is 1 op een getal met 1,8 miljard cijfers.
– Argument : Er is niet alleen puur toeval; er bestaan ordenende principes of bepaalde stappen in de vorming van zo’n molecuul . Antwoord: Waar zijn dan die ordenende principes die ervoor zorgen dat het eerste DNA netjes wordt gevormd?
– Argument: Er hoeft waarschijnlijk veel minder DNA door toeval gemaakt worden, want heel veel stukken DNA worden vele malen gekopieerd. Antwoord: Dat is wel zo, maar dat lost het probleem niet op. Stel je maar eens voor dat elk stuk DNA wel 1000 keer voorkomt; dat zou betekenen dat niet 100% van het DNA door toeval gemaakt moet worden, maar 0,1%. Er moeten dan niet 3 miljard basen door toeval op een rij gemaakt worden, maar 3 miljoen. De kans dat zoiets door toeval gebeurt is ongeveer 1 op een getal met ongeveer 1,8 miljoen cijfers. Ook dit is niet realistisch.
– Argument: Er zijn 64 3-letter woordjes voor ca 20 aminozuren. Er zijn dus aminozuren die door meer dan één 3-letter woordje worden benoemd. De toevals-kans voor een correct DNA wordt dus aanzienlijk groter. Daarvoor moet je corrigeren. Antwoord: Dat klopt. Maar een simpele berekening toont ook hier aan dat dit geen realistische kans biedt voor de toevallig correcte vorming van DNA.
– Argument: Leven begon niet met menselijk DNA maar bijvoorbeeld met DNA van een bacterie. Dat DNA is veel kleiner. De kans op de toevallige vorming van dit bacterie DNA is gigantisch veel groter dan van menselijk DNA. Antwoord: Accoord. Maar de kans is nog steeds onrealistisch klein.
Zo lang het DNA binnen evolutionistisch denken door toeval moet ontstaan, is dit mijns inziens het hardste argument tegen evolutie. Darwin echter ging uit van één of meer door God geschapen levensvormen. Deze aanname van Darwin is met het bovenstaande bevestigd.
Darwin schreef zijn boek in 1859. Sindsdien is de evolutietheorie niet meer weg te denken uit de biologie. Maar de argumenten tegen de evolutietheorie lijken mij vele malen sterker dan de argumenten ervoor.
Nu ik vaststel dat de evolutietheorie het DNA niet kan verklaren, zal het voor iedere lezer duidelijk zijn, dat ook creationisme (opgevat als alternatieve natuurwetenschap) het mechanisme van het ontstaan van dit molecuul op geen enkele manier kan verklaren. Ik ben dus geen evolutionist en ook geen creationist. Ik kan me heel goed voorstellen dat een onderzoeker nadenkt over mechanismen die het ontstaan van DNA kunnen verklaren. Maar ik denk dat de conclusie nu nog altijd is: er bestaat geen zinnige en onderzoekbare hypothese voor het ontstaan van het complete menselijke DNA. Ik kan ook niet inzien waarom een wetenschappelijk onderzoeker persé een hypothese moet hebben ter verklaring van het ontstaan van het DNA . Ik denk dat we alleen kunnen zeggen :
“Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar…..” (Romeinen 1:20).
Maar dan hebben wij de gebieden van natuurwetenschappen, evolutionisme en creationisme verlaten.
Het kwaad in de huidige jeugdliteratuur
Er komt veel op u af als opvoeder en docent. U hebt veel impulsen te verwerken die u dient te beoordelen, voordat u uw kinderen eraan blootstelt. Het lezen van boeken is daar een van.
Als leerkracht op een basisschool, in het midden van het land, gaat niet alleen de ontwikkeling van mijn eigen kinderen, maar ook die van mijn leerlingen mij aan het hart. Omdat ik boeken vaak “proeflees”, voordat mijn kinderen en leerlingen deze te lezen krijgen, heb ik een beeld van wat er speelt.
Ik zie boeken en jeugdliteratuur als een middel om kinderen iets bij te brengen; ze op een toegankelijke manier een les te leren. Omdat ik een verkeerde tendens ontwaar binnen de huidige jeugdliteratuur, wil ik met dit artikel waarschuwen, aan de alarmbel trekken. We moeten onze kinderen beschermen.
Eerder kregen we met de boeken over Harry Potter te maken waarin het occulte centraal staat. Dat gebeurde ook dichter bij huis, in de boeken van Paul van Loon. Een zeer kwalijke zaak. Daar is vanuit onze hoek ook adequaat op gereageerd. Het is een tendens in jeugdboeken om onze kinderen te confronteren met een verheerlijking van het occulte.
Inmiddels heb ik een nieuwe tendens opgemerkt waarvoor we onze kinderen moeten beschermen: een verdere verloedering van jeugdboeken waarmee wij en onze kinderen worden geconfronteerd.
Daarbij doel ik op de zogenaamde verheerlijking en normalisering van geweld, negativiteit en zelfs grafschennis. Als voorbeeld wil ik daarvoor het boek ‘De zuurtjes’ van Jaap Robben en Benjamin Leroy gebruiken.
Het jeugdboek ‘De zuurtjes’ gaat over onvriendelijkheid. De hoofdpersonen Harry en Huibert Zuur maken elkaar en hun omgeving het leven zuur. Allereerst is dat een slecht thema voor een kinderboek. Boeken hebben een voorbeeldfunctie.
Dit boek is een verheerlijking van schelden, vloeken en ruziemaken. Alsof dit nog niet erg genoeg is, mishandelen ze ook hun huisdier. Daarnaast heerst er in het boek een sfeer alsof het slecht is je aan regels te houden, maar dat terzijde.
Mijn belangrijkste knelpunt in dit boek is dat er wordt gedaan alsof de ouders van de hoofdpersonen slapen, terwijl dat niet het geval is. Er is iets gruwelijks met de vader van de hoofdpersonen gebeurd waarna hun moeder de vader heeft begraven in de tuin. Ook de moeder is vervolgens overleden, maar er wordt gedaan alsof ze nog leeft. Vervolgens wordt aan het eind van het verhaal de vader opgegraven. Op een paginagrote illustratie is te zien hoe een hond het stoffelijk overschot van de vader heeft opgegraven en in zijn bek heeft. Het spijt me u hiermee te moeten confronteren. Maar in dit boek heerst de duisternis.
Het Nederlands Dagblad verwoordde het zo in een recensie over het boek op 30 oktober 2010:
“In het stuk waarin uitgelegd wordt waarom Harry en Huibert niet over het gras mogen lopen, slaan de makers door in hun fantasie en wordt het boek te gruwelijk.”
Ik wil nog verder gaan dan deze recensie. Het is een satanisch boek. Dit boek is een duidelijk voorbeeld van het gevaar van fantasie. Dit boek zet aan tot grafschennis en wangedrag. Door middel van het gebruik van fantasie proberen de makers van dit boek kinderen naar de duisternis te trekken.
En zoals ik al in de inleiding schetste, is het niet enkel dit boek, het is een tendens. Ook in het boek ‘Niets’ van Janne Teller graven de hoofdpersonen een overleden broertje op n.a.v. een weddenschap. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Verder noem ik boeken als ‘Nooit meer lief’ van Anna van Praag of ‘Tiffany Dop’ van Tjibbe Veldkamp. In de laatste twee boeken wordt de slechtheid van de personen als heel gewoon beschreven. ‘Tiffany Dop’ kreeg al terechte kritiek van de Bond tegen het Vloeken. Maar notabene het CPNB (Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) prijst deze schrijver en bekroont het boek zelfs. Een stimulans waardoor het boek alleen nog meer kinderen dreigt te bereiken. Ook het eerder genoemde ‘De zuurtjes’ wordt door het CPNB als kerntitel in de kinderboekenweek aanbevolen en voor de Kinderjury op de tiplijst.
Om te voorkomen dat onze kinderen ongevraagd geconfronteerd worden met deze boeken, trek ik nu aan de bel. Het is van groot belang om niet alleen als opvoeder gewaarschuwd te zijn. Ook docenten en voorgangers moeten op de hoogte zijn van dit kwaad. We zijn nog op tijd. Als voorganger kunt u hier wellicht aandacht aan schenken in uw dienst of in uw berichtgeving.
Mocht u als docent met uw klas of school bijvoorbeeld meedoen aan de Kinderjury, dan kunt u uw leerlingen afraden op dit boek te stemmen.
Zelf heb ik contact gezocht met de lokale boekhandel. Na een gesprek met de boekhandelaar hebben ze in overweging genomen om ‘Niets’ en ‘De zuurtjes’ niet meer te verkopen. Ook mijn bibliotheek overweegt om het laatst genoemde boek uit de collectie terug te trekken.
U bent uiteraard vrij om mijn voorbeeld te volgen en op deze manier onze kinderen te beschermen.
Zijt nuchter, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende, wien hij zou mogen verslinden. (1 Petrus 5:8)
M.H. I.
Een aantal Bijbelse normen wordt in de boven genoemde boeken ondergraven:
Respect voor het dode lichaam
In het boek Niets en in De zuurtjes graaft men een overledene op. In het laatste boek drinken de hoofdpersonen zelfs een kop thee met het skelet van de vader.
Verruwing van taal
In Tiffany Dop en Nooit meer lief komen veel vloeken en scheldwoorden voor. In De zuurtjes schelden de hoofdpersonen geregeld op elkaar.
Respect voor ouders en ouderen
Grof taalgebruik, tutoyeren van ouders en niet opvolgen van regels getuigen niet van respect. Ook door het belachelijk maken van gebreken van ouderen, zoals in De zuurtjes, merk je een negatieve houding.
In het boek Tiffany Dop wil de hoofdpersoon graag zwanger worden, terwijl ze pas 13 is.
Het zet kinderen aan tot gewelddadigheid
De hoofdpersonen in De zuurtjes hebben bijvoorbeeld een vaste dag per week waarop ze ruzie maken. Ook in de andere boeken is veel geweld. In het boek Niets hakken de hoofdpersonen een vinger van een vriendje af.
JOHN HARPERS LAATSTE BEKEERLING
Wie de Here Jezus persoonlijk als Heer kent, kan niet over Hem zwijgen. Zijn werk in ons, brengt je tot het Bijbels getuigenis: Jezus Christus is Heer. Thuis of op school, je vertelt van Zijn werk in en door u. Hieronder het verhaal van een kind van God dat op een zinkend schip en in ijskoud water van de oceaan getuigt van zijn Heer en Heiland.
John Harpers laatste bekeerling
John Harper, een baptistenvoorganger uit Glasgow in Schotland, had drie maanden in de Moody gemeente in Chicago dienst gedaan. Gedurende die tijd had de gemeente een van de wonderbaarlijkste opwekkingen in haar geschiedenis beleefd.
Hij was echter nog niet lang in Schotland of hij werd verzocht terug te keren en zijn dienst voort te zetten. Harper trof gauw maatregelen voor zichzelf en zijn zesjarig dochtertje, Nana, om aan boord van de Lusitania naar Amerika terug te reizen. Hij besloot echter zijn vertrek nog een week te verschuiven, zodat zij op een nieuw schip konden reizen, dat op het punt stond zijn eerste reis te maken: de Titanic. Dit schip kwam op 14 april 1912 om 23.40 uur in botsing met een ijsberg.
Toen de passagiers gewaarschuwd werden hun hutten te verlaten, wikkelde Harper zijn dochter in een deken en zei tegen haar, dat zij hem op zekere dag terug zou zien en vertrouwde haar toe aan een van de bemanningsleden. Nadat hij gezien had, dat ze veilig aan boord van een van de reddingsboten was, trok hij zijn zwemvest uit en gaf het aan een van de andere passagiers.
Eén van de overlevenden herinnert zich duidelijk, hoe hij riep: ‘Vrouwen, kinderen en ongeredden in de reddingsboten!’ Harper rende toen langs de dekken en verzocht de mensen dringend zich tot Christus te bekeren en terwijl het schip verder zonk, vroeg hij het scheepsorkest van de Titanic te spelen: ‘Nader mijn God tot u.’
Hij verzamelde mensen op het dek om zich heen, knielde toen neer en hief met een heilige vreugde op zijn gezicht zijn armen omhoog om te bidden. Toen het schip begon te slingeren, sprong hij in het ijskoude water en zwom wild naar ieder die hij bereiken kon en smeekte hen zich tot de Heer Jezus te bekeren, opdat ze gered zouden worden.
Toen hij tenslotte te zeer onderkoeld was, zonk John Harper weg in het water en kwam in de tegenwoordigheid van de Heer. Hij was 39 jaar oud geworden.
De laatste bekeerling
Vier jaar later stond een jonge Schot met de naam Aguilla Webb voor een bijeenkomst in Hamilton, Canada, op en gaf het volgende getuigenis: Ik ben een overlevende van de Titanic. Toen ik in die vreselijke nacht alleen op een stuk hout dreef, brachten de golven Mr. John Harper eveneens op wrakhout in mijn nabijheid. ‘Man,’ zei hij, ‘bent u gered?’ ‘Nee,’ zei ik, ‘dat ben ik niet.’ Hij antwoordde: ‘Geloof in de Here Jezus en je bent gered.’ De golven droegen hem weg, maar vreemd genoeg brachten ze hem even later weer terug en hij vroeg opnieuw: ‘Bent u nu gered?’ ‘Nee,’ zei ik, ‘als ik oprecht ben, kan ik dat niet zeggen.’ Harper zei weer: ‘Geloof in de Here Jezus en je bent gered.’ Kort daarop ging hij onder. En daar alleen in de nacht met twee mijl water onder me, geloofde ik in de Here Jezus. Ik was John Harpers laatste bekeerling.
William Andrew uit Glasgow noteerde in een waardering voor Harper die in 1912 met de titel ‘De drie thema’s van een held’ gepubliceerd werd, dat die thema’s van John Harpers preken waren: Het kruis van Christus, Gods wonderbare genade voor mensen en de snelle komst van onze Here Jezus.
Bron: George Harper ‘My brother as I knew him’ (‘Mijn broer zoals ik hem kende’). Overgenomen uit ‘Der schmale Weg’ nr. 3, 2011.
MOTORISCHE REMEDIAL TEACHING
Een kwestie van je hersenen erbij houden of . . . . .?
Hoe is het mogelijk?
In het blad voor het reformatorisch onderwijs, DRS Magazine van september 2011, stond een artikel met de titel: Wil je met je hoofd leren, dan moet je met je voeten beginnen. Toen ik de tekst vluchtig doorscande, viel mij de illustratie van de twee hersenhelften onmiddellijk op. Ik was op zijn zachtst gezegd verbaasd. Dit verwachtte ik niet in een magazine, dat toch duidelijk een uiterst orthodoxe signatuur kent en zich doorgaans kenmerkt door Woordgetrouwe bedachtzaamheid. Ik vermoed, dat het artikel ook zeker niet uit kwade opzet zal zijn geschreven. Het is mogelijk dat aan publicatie onkunde ten grondslag[1] ligt. Je ziet hoe de vijand als ten tijde van Israëls tocht naar het beloofde land de zwakke plek weet te vinden voor zijn aanval[2]: de achterhoede, vrouwen en kinderen – hier specifiek direct het kind, maar indirect wel degelijk ook de ouder.
NLD en MRT
Naast het al maar groeiend aantal ontwikkelingsstoornissen onder met name jongeren[3] zijn er ook nog stoornissen die vallen onder de noemer non verbale leerstoornissen, afgekort met NLD[4]. Onder deze noemer vallen ook motorische ontwikkelingsproblemen. Hoewel er feitelijk weinig over de oorzaken van NLD bekend is, wordt er echter beweerd dat NLD via neurologisch onderzoek aantoonbaar is. Als hulp bij motorische ontwikkelingsproblemen is er de Motorische Remedial Teaching, afgekort MRT en hierover ging het in het bedoelde artikel in het DRS Magazine.
New age (!)
De door de MRT voorgestane ideologie blijkt, voor wie de moeite neemt zich hierin te verdiepen, doorspekt met de vanuit de new age komende gedachte van de twee hersenhelften[5]. Dan is het oppassen geblazen. Binnen de MRT wordt al te vanzelfsprekend op de rol van de verschillende hersenhelften gewezen en het kan haast niet anders – invloed new age – op de dominantie van één van de hersenhelften. Aangezien tot op heden elke wetenschappelijke onderbouwing voor dergelijke ideeën ontbreekt, mist de MRT haar legitimatie en berust het gedachtegoed ervan op louter aannames. Het is bekend dat er mensen zijn die volledig met één hersenhelft[6] functioneren en bovendien onderstrepen bekende neurowetenschappers dat de beide hersenhelften een duidelijke interactie kennen[7]. De suggestie al zou de ene hersenhelft te weinig gebruikt worden, is een onbewezen zaak. Voor de christen is wat prof. dr. R.Franzke, hoogleraar Pedagogiek, stelt, namelijk dat de ideologie van de twee hersenhelften met name verspreid wordt vanuit occulte bron[8], een wel degelijk serieus te nemen waarschuwing.
Samenvattend
Het valt uitermate te betreuren dat tot binnen de hulpverlening vrijwel klakkeloos allerlei, zeker voor de christen, te bevragen tot radicaal af te wijzen zaken worden overgenomen[9]. In de seculiere gezondheidszorg wordt MRT sowieso aanvaard. Helemaal verdrietig en zeker ook alarmerend is het gegeven dat juist in een hoek waar je dat het minst zou verwachten bedenkelijke verschuivingen en ontwikkelingen plaatsvinden[10]. Een kwestie van je hersens erbij houden of van geestelijk waakzaam zijn?
Drs. J.G.Hoekstra
[1] De eerlijkheid gebied te vermelden dat de redactie is gewezen op het onderliggende New Age gehalte van het onderwerp en de aan te voeren bezwaren vanuit christelijk oogpunt, zij gaf evenwel aan geen reden te zien op het betreffende artikel terug te komen. Ook met de in het artikel genoemde therapeute is correspondentie gevoerd en elke betrokken partij is aangeschreven.
[2] Deuteronomium 25:17,18.
[3] Storingen met een reeks aan verschillende benamingen. Zie bijvoorbeeld het artikel Focussen in het onderwijs in Bijbel en Onderwijs mei 2010.
[4] De afkorting NLD komt van: Non-verbal Learning Disabilities, hierbij worden drie kern probleemgebieden gesignaleerd: 1. motorische problemen, 2. visueel, ruimtelijk en organisatorische problemen, 3. sociale problemen.
[5] Er wordt bijvoorbeeld graag verwezen naar de in de jaren zeventig van de vorige eeuw gedane ontdekkingen van dr. Sperry en dr. Ornstein over het menselijk brein. Op ingenieuze manier zouden de beide hersenhelften zich op elkaar weten af te stemmen. Het is Sperry die hierbij evenwel een waarschuwende kanttekening heeft geplaatst (zie noot 10) waarmee binnen de MRT echter geen rekening gehouden lijkt te worden. Juist in de genoemde zeventiger jaren zien we allerminst wetenschappelijk bewezen ideeën volop vanuit de New Age beweging gepromoot worden. Voorop in dit proces liep het boegbeeld van de New Age beweging, Marilyn Ferguson. Toen ook de natuurkundige Fritjof Capra deze onrijpe gedachten promootte, kreeg het al snel een onterecht wetenschappelijk aureool.
[6] Een voorbeeld daarvan wordt expliciet vermeld door de Stichting Schriftontwikkeling die zich uitdrukkelijk bezig houdt met de motorische problematiek/vaardigheid rond de schriftontwikkeling. Het gaat in het betreffende voorbeeld om een Duits meisje dat naar een gewone school gaat, kan fietsen en skaten, ja, een volkomen normaal leven leidt dat gelijkwaardig is aan dat van andere kinderen met twee hersenhelften. Nog altijd staat de medische wereld voor een raadsel. Dit voorbeeld blijkt allerminst op zich zelf te staan. De genoemde stichting stelt, met een verwijzing naar dr. B. van Cranenburgh, neurofysioloog in het boekje van Anneke van Luyk Linkshandig, handig of onhandig? (BZZTôH, Den Haag 1992) dat het: Vooral sinds de opkomende hersenwetenschappen van groot belang [is] ons in dit opzicht voorzichtig op te stellen en niet al te veel theorieën en hypothesen te ventileren over de samenwerking tussen de hersenhelften. Een door zeker de MRT te overwegen advies.
[7] De communicatie via het corpus callosum (de hersenbalk).
[8] Fragwürdig ist diese Theorie (van de beide hersenhelften – jgh), weil sie vor allem von bekennenden Hexen verbreitet wird und regelmäßig zur Anwendung magischer, religiöser und dubioser esoterischer Praktiken aus der Hexenliteratur und aus dem Tao Yoga führt. Aldus prof. dr. R. Franzke – Bron B&O, zie ook: www.reinhard-franzke.de.
[9] Vgl. voor wat deze ontwikkeling aangaat het recent verschenen boek van de arts R. van der Ven, Complementaire en alternatieve zorg in de Nederlandse ziekenhuizen. Een beschrijving van een ontwikkeling, Johannes Multimedia, Doorn 2011.
[10] Het zich beroepen op neurologisch onderzoek maant zondermeer tot voorzichtigheid. Immers, op gelijke wijze wordt ook wel geprobeerd het door God in zijn Woord als tegennatuurlijk en zonde genoemde probleem van de homoseksualiteit (Rom. 1:18v.v.) te verklaren. Is het toeval dat juist deze problematiek (ook) binnen orthodox christelijke kring al meer wordt geaccepteerd (en inmiddels op dergelijke scholen praktiserende homoseksuele docenten worden getolereerd en deze praktijk zelfs vanuit bepaalde achterliggende, zich christelijk noemende onderwijsorganisaties, wordt gepromoot)?
THUISONDERWIJS
Een heikel onderwerp: homeschooling of thuisonderwijs . Bij Bijbel & Onderwijs is bekend dat christenouders voor thuisonderwijs kiezen. Wat is de reden? Hieronder een bijdrage van ouders waarin zij uitleggen waarom ze voor dit onderwijs hebben gekozen.
Wij kiezen voor thuisonderwijs
Met vier jaar mogen kinderen in Nederland al naar school en vanaf hun vijfde jaar zijn ze voor de wet leerplichtig. Wij begonnen, naar aanleiding van de informatiebrochure die we van de overheid kregen, met onze zoektocht naar een passende school, toen ons kind 3 jaar oud was. Maar een school die onze levensovertuiging in het onderwijs uitdraagt, hebben wij niet kunnen vinden. Wat nu? We hebben de situatie bij God gebracht en Hij heeft ons laten zien dat er nog een weg is: Thuisonderwijs.
Hoe ging dat verder?
Thuisonderwijs in Nederland; niemand die wij kennen, doet dat. Kan het eigenlijk wel hier? En worden onze kinderen dan wel toegelaten op een vervolgopleiding? In landen als Nieuw-Zeeland, België en de VS is thuisonderwijs een keuze naast schoolonderwijs, maar in Nederland is het nog vrij onbekend. Toch was het eenvoudig om op internet een betrouwbare site te vinden over thuisonderwijs in ons land. Aan de hand van deze site hebben we zowel de juridische als de praktische kant van thuisonderwijs grondig onderzocht. Uiteindelijk kregen we een duidelijk beeld van hoe het thuisonderwijs wettelijk is geregeld in ons land en wat er allemaal bij komt kijken.
Hoe krijg je vrijstelling vanwege richtingbezwaar?
Vrijstelling vanwege richtingbezwaar ontstaat van rechtswege wanneer je, binnen de wettelijk gestelde voorwaarden, een kennisgeving van richtingbezwaar bij de gemeente hebt afgegeven. Je maakt dan aanspraak op vrijstelling van de verplichting tot inschrijving van je kind op een school. Enkele eisen waaraan de kennisgeving moet voldoen, is dat deze op tijd moet worden ingediend en de verklaring dient te bevatten dat tegen de richting van alle nabijgelegen scholen overwegende bedenkingen bestaan. De volledige voorwaarden zijn na te lezen in de Leerplichtwet 1969 (LPW). Nadat wij onze kennisgeving bij de gemeente hadden afgegeven, vroeg de leerplichtambtenaar van de gemeente ons nog om onze geloofsrichting te noemen. Toen we hiervan een korte uiteenzetting hebben gegeven, kregen we de brief met daarin de bevestiging van de vrijstelling thuisgestuurd.
Thuisonderwijs in de praktijk
Hoe ouder ons kind wordt, hoe meer gestructureerd we de vakken willen gaan geven. De komende tijd verdiepen we ons in de methoden voor lezen en schrijven en de methoden voor rekenen. Dit alles moeten we zelf bekostigen, maar het voordeel daarvan is dat we ook selectief kunnen zijn in de boeken en methoden die we aanschaffen. Boeken waarin bijvoorbeeld de evolutietheorie als waarheid wordt onderwezen, zullen wij niet gebruiken. Verder biedt het thuisonderwijs ons de ruimte om in te spelen op de interesse van ons kind waardoor het leren snel gaat, leuk is en de geleerde stof blijft hangen. Het één op één lesgeven heeft als voordeel dat we ons kind steeds actief kunnen betrekken bij de les.
Conclusie
Wij vonden het jammer dat wij geen passende school voor ons kind hebben kunnen vinden, maar zijn nu dankbaar dat de Heere ons de mogelijkheid van het thuisonderwijs op ons pad heeft gebracht. Hoewel het thuisonderwijs in Nederland een vrij onbekende vorm van onderwijs is, is er toch op internet veel informatie te vinden en zijn we niet de enigen in Nederland die deze weg bewandelen. Alvorens de keuze voor thuisonderwijs te maken is het goed om je grondig te verdiepen in de Leerplichtwet en de benodigde materialen. Zo weet je wat je te wachten staat en kun je goed voorbereid aan de slag gaan.
[i] In de Ver. Staten volgen zo’n 2 miljoen kinderen thuisonderwijs. Dit aantal groeit van 2 tot 8 %. Wie belangstelling voor documentatie over dit onderwerp heeft, kan bij het kantoor de artikelen ‘6 redenen voor homeschooling (= thuisonderwijs)’ en ‘Socialisatie bij thuisonderwijs’ opvragen.
IS ER VERBAND TUSSEN GEWELDDADIGE GAMES EN AGRESSIE?
Geweld?
Het is lastig om er achter te komen hoe vaak geweld nu daadwerkelijk in games voorkomt. Een oorzaak hiervan kan gevonden worden in de mogelijke manieren om onderzoek te doen en de verschillen die men daarbij hanteert. De ene onderzoeker kan er voor kiezen om iedere schop in een film afzonderlijk te tellen terwijl een andere onderzoeker één gevecht als één geheel aanziet. In het eerste voorbeeld mag duidelijk zijn dat de telling velen malen hoger zal komen te liggen. Ook valt op dat er vooral tellingen van mediageweld worden verricht in de Verenigde Staten. Nikken (2007) geeft aan dat in veel besprekingen van jeugd en media wordt vermeld dat kinderen rond hun twaalfde jaar gemiddeld al twintigduizend moorden en nog eens honderdduizend andere geweldacties via de media hebben waargenomen. Hoewel de waarnemingen gebaseerd zijn op Amerikaans onderzoek, zijn de cijfers schokkend.
Is er echter ook onderzoek geweest in Nederland? Nikken (2007) bracht tussen 1989 en 2001 alle kinderuitzendingen in kaart. Eén van de belangrijke constateringen die hij daarbij deed, was dat het aantal kinderprogramma’s enorm was gestegen. In 1989 waren dit er 1100 en in 2001 bijna 15.000. Hij constateert, dat er in die tijd ook een duidelijke toename is geweest van gewelddadige kinderprogramma’s. Een ander belangrijk feit wat tijdens zijn onderzoek naar voren is gekomen, is dat de publieke omroepen sinds 1993 nog nauwelijks gewelddadige kinderprogramma’s uitzenden. Het meeste geweld binnen kinderprogramma’s is dus te zien bij de commerciële omroepen.
Bovenstaande onderzoeken zijn met name gericht op het geweld op de tv. Welke cijfers kunnen we nu hanteren voor geweld in games? Ook hierbij moeten we helaas weer constateren, dat er grote verschillen zijn tussen de onderzoeken. De uitkomsten liggen tussen de 53% en 89%. Dat wil zeggen dat deze percentages geweld bevatten in de onderzochte games. De ene onderzoeker geeft aan dat 53% van de door hem onderzochte games geweld bevat, terwijl de andere onderzoeker komt met een percentage van 89%. Een meer recente studie die op het onderzoeksmodel van de National Television Violence Study gebaseerd is, maakt het mogelijk om nauwkeuriger onderzoek te doen naar het percentage geweld in games. In dit onderzoek wordt namelijk onderscheid gemaakt in de verschillende leeftijdscategorieën. Zij constateerden een duidelijk verschil van geweld in games die geschikt waren voor 6 jaar en ouder en die voor 13 jaar en ouder. Men onderzocht ruim 60 populaire games en men kwam tot de conclusie dat gemiddeld 68% van de games geweld bevatte. Daarvan kwam in de leeftijdscategorie 6+ 57% geweld voor. Dat zijn gemiddeld genomen 1,2 geweldacties per minuut. In de tweede categorie lag dit percentage aanzienlijk hoger, maar liefst 90% van alle games voor 13 jaar en ouder bevat geweld. Per minuut vinden dan gemiddeld 4,6 geweldacties plaats (Nikken, 2007, pp. 21, 22).
Voor de categorie 16 jaar en ouder heeft Amerikaans onderzoek uitgewezen dat 98% van de games geweld bevatte en dat het geweld in ruim een derde van het eerste uur speeltijd aanwezig was. De overgrote meerderheid van de geweldacties (90%) hield in dat de speler moedwillig anderen in het spel moest verwonden, terwijl meer dan twee derde van de geweldacties gericht was op het doden van de tegenstanders in het spel (Nikken, 2007, p. 22).
Wat trekt kinderen aan in gewelddadige games?
Hoe komt het toch dat er een enorme aantrekkingskracht lijkt te bestaan naar alles waarvan we eigenlijk weten dat het wellicht verkeerd is? Tot op de dag van vandaag zijn er dan ook nauwelijks onderzoeken uitgevoerd die op zoek zijn gegaan naar de verklaring waarom men zich zo aangetrokken tot mediageweld voelt. Vooral op kinderen schijnt geweld in de media een grote aantrekkingskracht te hebben. Het merendeel van de kinderen, zo’n 70%, gebruikt de computer om te gamen. Belangrijk hierbij op te merken is dat de game-industrie hier ook een belangrijke bijdrage aan levert. Zij houden de voorkeuren en trends van kinderen en jongeren nauwlettend in de gaten. De nieuwste computerspellen bieden dan ook veel actie, snelheid, aantrekkelijke muziek, goede effecten en beeld in filmkwaliteit. Dit zijn slechts enkele voorbeelden die ervoor zorgen dat kinderen aan het scherm gekluisterd blijven zitten. Er is meer, veel meer… Nogmaals benadruk ik dat er op dit moment nog te weinig onderzoek is gedaan naar de redenen waarom men mediageweld opzoekt. Toch geeft Nikken (2007) aan dat er door een aantal wetenschappers diverse theorieën naar voren zijn gebracht als verklaring voor de aantrekkelijkheid van het mediageweld. Mevr. Kim de Vries noemt vervolgens Evolutionair ontwikkelde fascinatie, Gevoelscontrole, Angstbeheersing, Sensatie, Groepsdruk en identiteitsontwikkeling, Geweldaanleg, Nieuwsgaring en Sociale context.
Heeft mediageweld invloed?
Steeds meer ouders en opvoedkundigen geven aan, dat zij zich zorgen maken om de hoeveelheid geweld in de media. Toen in 1976 de game ‘Death Race’ uitkwam, werd deze na luid protest van de markt gehaald. In de game moest men mensen overrijden waarvoor men punten kreeg toegekend. Dit was destijds onaanvaardbaar. Echter anno 2011 liggen er games op de markt die veel verder gaan dan dat… ik denk dan aan het plegen van massamoorden waarbij details niet achterwege worden gelaten. De spetters bloed vliegen in het rond, over het zien van de ingewanden nog maar te zwijgen. Ik denk dat de zorg van ouders en opvoedkundigen wel degelijk terecht is. Het televisiegeweld wordt steeds realistischer; geweldbeelden worden zo gedetailleerd mogelijk weergegeven. Uit vele onderzoeken blijkt dat kinderen agressiever worden van mediageweld. Agressief gedrag komt voort uit een samenspel van factoren. Het heeft onder andere te maken met de persoonlijkheid en het temperament van het kind. Agressief gedrag wordt ook aangeleerd. Dit gaat via ervaring, maar ook wordt gedrag in de omgeving ‘afgekeken’. Op televisie hebben kinderen een superheld, die ze nadoen (rolmodel). De invloed van gewelddadige figuren blijft echter niet beperkt tot letterlijke imitatie. Een algemene les is dat geweld loont en een goed middel is om conflicten op te lossen. Dus waar laten we onze kinderen naar kijken?
De schaduwzijde van gamen
Heeft het spelen van gewelddadige computergames nadelige gevolgen? De vraag is of deze gevolgen opwegen tegen de positieve invloeden. Zijn positieve invloeden niet op alternatieve manieren in te vullen? Als we onderstaande gegevens naast die van de ontwikkelingspsychologie leggen dan zijn er goede theoretische redenen om aan te nemen dat het effect van geweld in de media op jonge kinderen wel degelijk van grote (negatieve) invloed is.
Betrekking op de verschillende gebieden van de ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
In het boek “Fair Play? (Violence, Gender) and Race in Video Games” (2001) wordt genoemd dat uit vele onderzoeken blijkt dat het spelen van computerspellen een direct verband heeft met isolatie, eenzaamheid, vetzucht, geloof in stereotypes op basis van geslacht en toename van agressief gedrag. Het is zelfs waarschijnlijk dat het unieke interactieve karakter van een game veel directer invloed heeft op de houding, overtuiging en gedragingen van kinderen, dan traditionele vormen van media, zoals de televisie. Ook Murray, professor in ontwikkelingspsychologie aan de Kansas State Universiteit is fel tegen het spelen van gewelddadige computergames en vooral door kinderen. Hij citeert onderzoeken waaruit naar voren komt dat kinderen die geweld zien, geweld gebruiken en noemt dat het geweld in games zich vaak richt op minderheden of vrouwen. Ook haalt hij uit het onderzoek dat het spelen van games de visuele waarneming verbetert en gaat hier hard tegenin. Het verkrijgen van deze vaardigheid komt met teveel schadelijke gevolgen, aldus Murray. Gewelddadige games zijn populair onder kinderen, vooral jongens, vanwege de controle die kan worden uitgeoefend, het geweld en de erotische natuur van sommige spellen en kinderen zijn op deze leeftijd nog sterk hun sociale vaardigheden aan het ontwikkelen, vooral met betrekking tot het andere geslacht, daarom is ieder voorbeeld dat kinderen krijgen in sociale interactie extra belangrijk. De kennisvoorraad waarmee ze hun werkelijkheid bepalen, wordt aangelegd wat invloed heeft op iedere reactie die deze kinderen op een situatie zullen hebben.
Eén van de interessante stukjes die ik ben tegengekomen, was een filmpje waarin Amerikaanse onderzoekers door hersenonderzoek onderbouwden welke invloed gewelddadige games hadden op onze hersenen. In het onderzoek werd een jongen van ongeveer 9 jaar oud aangesloten op apparatuur die de activiteit meet in de hersenen. Vervolgens werd er een game aangezet die geen geweld bevatte. De activiteit in de hersenen werd gemeten. In kaart werd gebracht welke delen van de hersenen actief waren. Er was op dat moment geen afwijkend beeld te constateren. In het tweede gedeelte van het onderzoek moest de jongen een game spelen waarbij veel geweld voorkwam, zo moest de jongen o.a. vijanden doodschieten. Bij deze laatste meting bleek dat het gedeelte in de hersenen waar het sociale gedeelte zich vormt en afspeelt, werd uitgeschakeld. Het gedeelte wat dus onze omgang met anderen reguleert en aanstuurt werd op non-actief gezet.
Rond het jaar 2000 begonnen psychologen, sociologen en neurologen te vermoeden, dat het spelen van een computerspel een unieke reactie in de hersenen oproept. Ook werd het feit dat gewelddadige beelden uit een computerspel een gebruiker meer aangrijpen dan dezelfde beelden in een film deze mensen duidelijk. Doordat de gebruiker niet alleen een karakter geweld ziet gebruiken, maar zichzelf in het karakter plaatst, zijn games veel intenser, evenals het langdurige effect van de ervaring. Ook onderzoek op de Amerikaanse universiteit van Michigan geeft aan, dat er wel degelijk een verband is tussen spelen van gewelddadig games en agressief gedrag. Wetenschappers volgden de hersenactiviteit van dertien gamers tijdens het spelen van de first-person shooter Tactical Ops: Assault on Terror. Ze gebruikten hiervoor een fMRI-scanner, die de hersenactiviteit in beeld brengt tijdens het uitoefenen van bepaalde taken. Bij elf spelers constateerden de onderzoekers een duidelijke toename van de bloedtoevoer in delen van de hersenen die in verband werd gebracht met agressie. Ook de lichaamsbewegingen van de spelers werden in het oog gehouden. Deze gegevens werden dan frame per frame vergeleken met de voortgang in het game.”Gewelddadige videogames worden regelmatig bekritiseerd voor het versterken van agressieve reacties, zoals agressief gedrag. Op neurobiologisch niveau hebben we aangetoond dat deze link bestaat”, verklaarde onderzoeker Rene Weber van Michigan State University (MSU). De American Psychological Association oftewel APA heeft twee onderzoeken uitgevoerd naar het verband tussen gewelddadige videogames en agressie. De onderzoeken worden gevoerd naar een theoretisch model dat de onderzoekers “GAAM” noemen, wat staat voor General Affective Aggression Model. Dit model combineert bestaande theorie en data over het leren, ontwikkelen, onderzoeken en uiten van menselijke agressie, uitgaande van het idee dat het toepassen van geweld grotendeels gebaseerd is op kennisstructuren gecreëerd door sociale leerprocessen. GAAM gaat uit van vier hoofdhypothesen:
Mevr. De Vries werkt in haar scriptie deze hypothesen verder uit en sluit tenslotte haar omvangrijke werk af met
De boom geplant aan waterstromen
Ik ben het onderzoek begonnen met Psalm 1. Daar wil ik ook mee eindigen. Het vat in enkele zinnen samen waar het allemaal om gaat. Alsje je verre houdt van datgene waar God zich tegen uitspreekt, als je gehoor geeft aan Gods Woord dan ben je als een boom welke goede vruchten voortbrengt, je bladeren zullen niet verwelken, je zult je gezegend voelen. Laten we deze gedachten, deze psalm meenemen in de media-opvoeding van onze kinderen. Laten we zijn wet overpeinzen iedere dag en iedere nacht. Laten we Zijn Woord erbij pakken, als we onze kinderen leren welke games en tv-programma’s ons een verkeerd beeld geven wie God is en hoe Hij wil dat wij met elkaar omgaan.
Bron: een gedeelte uit de afstudeerscripte ‘Geweld in de media’ van mevr. Kim de Vries-Schippers
Mevr. De Vries is als leerkracht bij het basisonderwijs werkzaam.